Mark Naessens (1943)
Eerst vond hij de tijd uit die nooit had bestaan,
nam dan iets van het niets tussen de vingers,
blies. Uit zijn adem ontglipte de chaos.
Hij schrok. Een onmacht die eeuwig zou duren.
Want de tijd die hij schiep was al verstreken.
Uit de chaos koos hij hemel en aarde
als decor voor wat hij nog aanrichten wou.
Hij lachte. Een grijns die nog niet is geweken.
Want hij wist al wat hierna moest gebeuren :
dat zijn schepping zichzelf zou verslinden,
langzaam van de zesde dag af. Toch blies hij
de mens op die aarde en zei : je bent vrij.
Scheppen betekent : eerst is er niets, daarna is er iets, dat zich verder vertakt in ‘van alles’, wat wij de schepselen noemen. Die vallen onder het bereik van onze zintuigen en ons begripsvermogen. Aangezien wij ons het uitgangspunt, het ‘niets’, onmogelijk kunnen voorstellen, behelpen wij ons met allerlei metaforen en vergelijkingen, waarvan wij tegelijk weten dat ze de werkelijke toedracht niet ‘dekken’. Een noodoplossing, wij beschikken over niets beters.
Het bijbelse verhaal in Genesis 1 is daar een voorbeeld van. Het moet de vondst geweest zijn van één of meer geniale wijzen met een sterk ontwikkelde fantasie en begaafd met een subtiel taalvermogen. Dichters, als u wil, van een uitnemende kwaliteit.
Marc Naessens treedt in het spoor dat zij hebben getrokken. Bepaalde gegevens laat hij weg, andere voegt hij er aan toe. Ofwel verlegt hij de accenten. Zo bijvoorbeeld wanneer hij begint met de tijd : duidelijk een categorie inherent aan onze menselijke bestaanswijze. Het blazen van de Schepper vindt hij in het tweede scheppingsverhaal, Genesis 2,7. De chaos wordt wel degelijk vermeld in Genesis 1,2 als ‘tohu wa bohu’, in de Hebreeuwse grondtekst, letterlijk ‘ongeordende en doodse wildernis’. In ons verheven taalgebruik hebben wij daar een mooi woord voor : ‘de baaierd’. In deze gedachtegang heet ‘scheppen’ : orde scheppen door de verschillende elementen te onderscheiden. Hij schrok is een toevoegsel van Naessens, evenals die eeuwig durende onmacht van God. Daardoor verklaren sommigen waarom God niet ingrijpt in de ellende op aarde, vooral het onschuldige lijden. In ons gedicht loopt de dichter daarmee vooruit op wat zal volgen.
Dat ‘eeuwig duren’ wijst op iets, in casu de chaos, dat aan de tijd ontglipt. Het gaat dus over een definitieve toestand waar zelfs God, tegen heug en meug, rekening mee moet houden. Hij heeft zijn kansen van greep op het proces verkeken. Hemel en aarde vormen eveneens in de bijbelse versie het decor. Aanrichten komt hier vreemd over. In eerste instantie betekent ‘aanrichten’ : toebereiden, klaarmaken, bijvoorbeeld een maaltijd aanrichten. Vaak echter heeft het woord een negatieve bijklank, bijvoorbeeld schade aanrichten. Insinueert Naessens dat Gods schepping al verknoeid is terwijl ze nog aan de gang is ? Nog bonter lijkt hij het te maken, als hij de lach van God, normaal een teken van opgetogen voldoening, interpreteert als een grijns : uit verlegenheid ? (zelf)spot ? leedvermaak ?
Men zou het haast denken als je het vervolg leest. God had een voorkennis van hetgeen nog te gebeuren stond. Zo fraai was dat vooruitzicht niet : de schepping zou zichzelf verslinden. De aanstoker van het onheil komt voor het voetlicht op de zesde dag, uitgerekend het tijdstip waarop God overgaat tot het sluitstuk, de bekroning van de hele onderneming, de mens. En jawel, Hij doet het tóch.
Het laatste halfvers verklaart ten gronde waar de naderende zelfvernietiging aan ligt : onze vrijheid. Het kostbaarste maar gevaarlijkste geschenk. Op het plafond van de Sixtijnse kapel in het Vaticaan schildert Michelangelo, naast andere scheppingsfasen, hoe hij zich de schepping van de mens voorstelt. Ook uiteraard in ‘beeldspraak’. Op het ogenblik dat Gods vinger die van Adam aanraakt en de levensstroom naar hem overloopt, ontwaakt hij uit de slaap van het niets. Opmerkelijk is de gelaatsuitdrukking van de Vader Schepper. Niet de bijbelse verrukte instemming « En God zag dat het goed was ». Veeleer angstige bekommerdheid : « Wat brengt mijn edelste schepsel, met vrijheid uitgerust, zodra Ik het loslaat, ervan terecht ? »
Waarom God, zowel bij Michelangelo als bij Naessens, dan toch het risico loopt en aan zijn oeuvre de bedenkelijke ‘finishing touch’ aanbrengt ? Er is slechts één antwoord, volgens de christelijke traditie. Liefde is alleen waarachtig als ze volkomen ongedwongen en vrij tot stand komt. Een ‘conditio sine qua non’. Wat moet God belust zijn op onze wederliefde, dat ze in zijn ogen opweegt tegen al de rest !
De lezer mag misschien de dichter een eenzijdig pessimisme verwijten, regelrecht indruisend tegen het bijbelse optimisme. Toch moet hij toegeven dat Marc de clou, het sluitstuk van het hele verhaal, namelijk onze vrijheid, ongemoeid laat. Meer nog, hij stelt ze scherp in al haar consequenties.
Paul Vanderghote