Keltische traditie en mythen

Omdat het een orale traditie was, is weinig geweten over de mythologie van onze Keltische voorouders als zodanig. De Romeinen (Julius Caesar) hebben gepoogd een summiere weergave van hun goden te maken, door in de zogenaamde Interpretatio Romana er namen van hun eigen goden op te plakken. Verder resten ons een aantal archeologische vondsten van afbeeldingen en voorwerpen die de Kelten (of Galliërs, zoals de Romeinen ze noemden) in de Gallo-Romeinse periode hebben gemaakt, zoals die van de Matres, waar we hierna nog op terug komen. De laatste levendige uitloper van de Keltische cultuur lag en ligt in Ierland. Daar hebben in de 7e eeuw monastieke schrijvers de dan nog levende mythen opgetekend in de vorm waarin ze zich toen bevonden. Uiteraard gebeurde dat al grotendeels vanuit het christelijk perspectief en met dus de nodige weglatingen en aanpassingen, maar toch is dankzij hen veel van dat erfgoed bewaard.

Ondanks opeenvolgende bezettingen door resp. Romeinen, Anglo-Saksen, Vikings en Noormannen, wisten onze Keltische voorouders een sterke orale traditie in stand te houden. Schrijvers uit de 2e eeuw getuigen dat de Kelten buitengewoon welsprekend waren, iets waar ze ook veel belang aan hechtten. De positie en het gezag van hun leiders was sterk afhankelijk van hun vaardigheid om via het gesproken woord indruk te maken. Daarbij konden zij op zijn minst ook de lof van heldendaden uit het verleden uitbrengen, waar hun voorgangers in deel hadden genomen.

Naast de invloed van hun krijgsheren ontwikkelden de Galliërs een mondeling opleidingssysteem dat nadien door druïden werd waargenomen, toen die tegelijk de dienst leidden in de religieuze riten, met offers. Nog andere bewaarders van de traditie waren de filid of zieners en zieneressen, die als leraren en raadgevers of raadgeefsters optraden, en de barden. Zowel de filid (veleta op het continent) als de barden combineerden in hun repertoire gedichten en volksverhalen die zij zelf maakten en uitwerkten.

De lijn die van Keltische mythe, over legende en volksverhaal loopt is erg precair. Maar als functie hoeft er geen scherp onderscheid in gemaakt te worden, want een volk dat regelmatig in oorlog verkeerde en in zekere zin voortdurend onrust kende, dat geen gevestigd koninkrijk had noch een specifiek cultuurcentrum, had sterk behoefte aan mythologische elementen uit de eigen geschiedenis om zich een gevoel van identiteit en continuïteit te geven.

Hun mythen en verhalen zijn pas voor het eerst opgeschreven door monastieke schrijvers, in de zevende eeuw. Twee opvallend terugkerende thema’s, die nauw samenhangen, zijn in die tijd: de reis naar de anderwereld, en het geloof in leven na de dood. De Kelten keken zonder angst naar de dood, omdat die slechts een overgang was van dit leven naar een ander, in een gelukkig land waar mannen en vrouwen in eeuwige zaligheid bijeen leefden. Barden en verhalenvertellers verwezen voortdurend naar Tir inna Beo, ‘het land van de levenden’, waar ouderdom en gebrekkigheid onbestaande waren. Muziek die gewoon uit de bodem klonk, vogels met schitterende kleuren die in de bomen zongen, en magische ketels die onophoudelijk voedsel en drank verschaften, waren er kenmerkend. Dit paradijs had geen bepaalde ruimtelijke locatie, maar bestond om het even waar en overal: diep in zee, onder de aarde, aan het uiteinde van een grot, en in verre landen. En al was het een land van vrede en harmonie, toch werd er ook gevochten, een gevierd tijdverdrijf van een heldenvolk.

Het tweede luik van dit thema, de reis naar de gelukkige anderwereld, geeft eveneens typische kenmerken van de Kelten weer. In de geschriften die door de monastieke schrijvers uit de zevende eeuw zijn overgeleverd komt geen thema zo frequent en met zoveel enthousiasme en fantasie naar voren als deze reis naar de anderwereld. Een mengeling van kleuren, magische fantastische landschappen, eilanden met fabelachtige kusten en allerhande escapades voor de reiziger wedijveren er om de aandacht van luisteraar of lezer. Sommige autoriteiten op gebied van Keltische kunst zien een verband tussen de rijke inventieve vormen van Keltische versierkunst en die ongebreidelde fantasieën over het Keltische hiernamaals. Zowel in de Keltische mythologie als in de kunst ontbreekt alle rigiditeit of discipline van klassieke terughoudendheid. In plaats daarvan ontdekt men een vloeiende polymorfe wereld waar dubbelzinnigheid en paradox hand in hand gaan.

De transmissie van zoveel Keltische mythe door christelijke schrijvers bevat onvermijdelijk een element van censuur. Maar het beleid van de Kerk en de levenskracht van de Keltische orale traditie tezamen zorgden ervoor dat in zekere mate het christendom onvermijdelijk eerder erop geënt werd, dan dat het de locale heidense tradities kon vervangen. Al in een vroeger stadium hadden de Keltische goden de pogingen van Caesar overleefd, die hen trachtte te romaniseren. Hij beweerde dat de Galliërs Mercurius vereerden, Apollo, Mars, Jupiter en Minerva. Maar die pogingen om de Keltische goden, middels de Interpretatio Romana, onder Romeinse classificatie te brengen waren gedoemd te mislukken, omdat de Keltische goden veel verschillende namen hadden, en meestal ook plaatselijke kenmerken. Lokale variaties in de Keltische mythologie, zoals bijvoorbeeld tussen de Gallische gebieden en Wales en Ierland, maken een algemene discussie een beetje moeilijk. Maar onderzoekers zijn het erover eens dat de rijkste bron voor materiaal dat naar de Keltische mythen verwijst in Ierland kan worden teruggevonden. Daar genoten de Kelten het langst van een voorts ongewone vrijheid, los van interferentie of dominantie, waarin ze hun eigen traditie en cultuur konden voortzetten in de rijkste en meest vormgevende periode ervan.

Maar zelfs in Ierland was een invasie van buitenaf een dominant thema in de vroege mythen. Een van de belangrijkste bronnen is het ‘Boek der invasies’, een twaalfde-eeuwse compilatie die de opeenvolgende invasies uit de geschiedenis van Ierland weergeeft. Er is geen scheppingsverhaal bij, maar dat zou met opzet kunnen zijn weggelaten door de christelijke auteurs. De inheemse Keltische traditie had het wel over een gemeenschappelijke voorouder van de Keltische volken, Donn genaamd ‘de bruine’, of ‘de donkere’, wiens verblijf Tech Duinn was geweest, een klein rotseiland aan de zuidwestkust van Ierland. Als godheid van de anderwereld en godheid van de doden, verwelkomde Donn al zijn afstammelingen in zijn verblijf na hun dood.

Er staan een aantal veroveringen van Ierland in het Boek der Invasies vermeld, die in opeenvolgende dynastieën uitmondden. De eerste werd door Partholon geleid, mogelijk vanuit Spanje. Ze maakte de vlakten vrij en schiep meren, bracht de landbouw, veeteelt, goudbewerking, brouwen en de eerste ketel, en stelde cultussen en wetten in. Het volk van de Partholon hield zijn vijanden in bedwang, de Fumori, valse demonen met bovennatuurlijke kracht. Maar na drie generaties raakten zij door een epidemie uitgeroeid. De daarop volgende immigratiegolf, die van het volk van Nemed, ging voort met het land te beschaven, maar ze moesten daarvoor een zware tol betalen aan de Fomori, en ontvluchtten ten langen leste Ierland. Ze werden opgevolgd door de Fir Bolg, van wie gezegd werd dat zij nog boeren van Griekenland waren geweest, de Fir Geileoin, en de Fir Domnann – die mogelijk met de Belgae, de Galliërs of Kelten overeenkomen, en de Dumnonii.

Het meest bekend zijn hun opvolgers, de Tuatha De Danann ‘De stammen van de godin Danu’, of ‘de goddelijke volken’ volgens sommige weergaven, die een zeer bijzondere plaats in het Keltisch patrimonium innemen. Hun werkelijke oorsprong is duister, maar ze kwamen van ‘de noordelijke eilanden van de wereld’ en overwonnen hun rivalen in de Slagen van Moytura, de bekendste in de Ierse mythologie. Onder hun leiders verdienen Dagda en Nuada speciale vermelding vanwege hun kwaliteiten en exploten. Dagda, letterlijk ‘de Goede God’, maar bekend als ‘de Machtige met Grote Kennis’, was bekend vanwege twee bijzondere attributen – zijn ketel en zijn machtige staf. Als ware vaderfiguur voor de Kelten was zijn verschijning stuurs en werd hij gehouden een fabelachtige appetijt te hebben. Vandaar de reuzenketel die als enige zijn nood kon lenigen, maar die tegelijk zijn volk kon voeden.

In één van de veldslagen van Moytura, waar Dagda’s volk tegenslag leed, vulde vijand Fomori Dagda’s ketel met stamppot van gekookte geiten, schapen, varkens, meel en vet. Eén verhaal zegt dat de stamppot zo uitgebreid was, dat hij in een grote spelonk in de bodem moest worden gegoten. Als koning en aanvoerder moest Dagda alles opeten op straf van doodslag. Het verhaal zegt dat Dagda nadat hij de hele stamppot had doorgeslikt, terwijl hij de reuzenpollepel van zijn ketel gebruikte, daarna de resten met zijn vingers afschraapte als afronding van zijn gargantuesk maal. Men heeft dit als een vruchtbaarheidsrite geïnterpreteerd. Dagda heerste ook over de vier jaargetijden. En zijn reuzenknots was zo groot, dat deze op wielen moest worden gedragen, en daarmee sloeg hij negen mannen tegelijk neer. En als hij hem achter zich aantrok liet Dagda een spoor na zo diep als een grensdijk tussen twee stamprovincies.

Nuada, de andere grote leider van de Tuatha De, zwaaide met een fabelachtig zwaard waar niemand aan ontkwam. Zijn exploten in de strijd waren heroïsch. Maar in één van de veldslagen van Moytura, die tegen de Fir Bolg gevoerd werd, de doodsvijanden van Nuada’s volk, verloor Nuada een arm en werd hij van het strijdtoneel gedragen. Omdat het verlies van een van de ledematen onverzoenbaar was met koningschap, liet Nuada zijn leiderschap gaan. Maar de keuze van een opvolger was ongelukkig. Bres, ‘de Mooie’, stamde van de andere grote vijanden van de Tuatha De, de Fomori, en het land beleefde een lange slavernij onder hen. Maar uiteindelijk bood zich een waardige opvolger voor Nuada aan, en Bres werd vervangen door één van de meest kleurrijke karakters uit de Keltische mythen. Dat was Lugh, een struise avontuurlijke jonge uitdager, bekend als meester in alle kunsten, ook de oorlogskunst. Alle talenten beheerste hij: die van ambachten, jager, smid, dichter, uitvinder, en – de belangrijkste van alle – hekserij. In de bekendste veldslag van Moytura, die tegen de Fomori, gebruikte Lugh zijn magische krachten om al zijn volgelingen terug het leven te schenken, die in de strijd omkwamen. De Fomori werden voor altijd weggevoerd en verbannen.

Mettertijd werden de Tuatha De zelf verslagen en overmeesterd door een nieuwe golf inwijkelingen. De overwinnaars waren de Zonen van Mil, die vanuit Spanje zouden zijn gekomen. Ze kwamen aan land in het zuidwesten van Ierland en versloegen de Tuatha De in een reeks veldslagen, wat waarschijnlijk een voorstelling weergeeft van de kerstening van Ierland. Volgens één verslag werden de Tuatha De niet volledig verslagen, maar bereikten zij een overeenkomst waarbij de Zonen van Mil het land Ierland innamen, en de Thuata De, door van hun magische krachten gebruik te maken, de onderwereld bezetten. Daar verdwenen zij uit het zicht, maar ze leefden voort als de ‘Goddelijke Volken’ van de Keltische mythen. Hun aanwezigheid werd nog enkel gemarkeerd door de ‘fairy mounds’, de feeërieke heuvels, (tumuli) die in folklore en gebruiken nog herkenbaar zijn op het platteland van Ierland.

De Keltische nalatenschap heeft talloze verhalen over een trio van godinnen, die zich met strijd en dood inlieten, en wel met opmerkelijke oorlogsneigingen. Soms verschenen ze alleen als oorlogsgodin, maar de vertrouwde voorstelling is een trias: Morrigan ‘de Grote Koningin’, Macha, en Badb. Badb nam als eigenlijke oorlogsgodin vaak de gedaante van een kraai aan, of een raaf. Morrigan was een geduchte, zelfs wrede godheid. Macha was een meer aantrekkelijke figuur, die in veel legenden telkens weer opduikt. Deze Keltische godentriade was in de hele Keltische wereld bekend, van Zuid-Europa tot Ierland (maar niet noodzakelijk onder die namen). Ze mengden zich nooit direct in de strijd. Het waren hun magische krachten die gebruikt werden om op velerlei manieren de vijand te misleiden en te verslaan. In de beroemde sage van Cuchulainn sloeg bijvoorbeeld Macha, stadsgodin van Ulster, de ridders van Ulster met verlammende zwakheid, terwijl Medb, de koningin van Connaught, samen met de twee Munsters en Leinster de stad Ulster aanviel om de bruine stier van Cooley (Cuailgne) in hun macht te krijgen. Ulster werd met één hand verdedigd door Cuchulainn, met steun van de godin Morrigan en zijn vader Lugh. Uiteindelijk raakte Cuchulainn spiritueel en fysisch ontwapend: drie heksen, vermomd als koeien, lieten hem taboes overtreden, en toen verloor hij zijn magische lans. Maar hij stierf als een held rechtopstaand, aan een stenen zuil gebonden, terwijl het bloed uit hem neerzeeg.

Los van deze oorlogsgodinnen waren er nog andere amazoneachtige figuren die legers in de strijd inleidden. Vaak bezaten ze daarenboven een legendarische seksuele durf. Dit past bij de aard van de Keltische verhalen, met hun mengeling van robuustheid, drinkgelagen en zinnelijkheid, met weinig ruimte voor romantische liefde. De Kelten hadden de moedergodincultus in hun riten, zoals archeologisch materiaal aantoont. De Tuatha De waren immers de afstammelingen van de godin Danu, en hier en daar was de heerseres van de onderwereld ook een godin, eerder dan een god. Zo werd in volkse sprookjes de anderwereld als ‘Het Land van Vrouwen’ voorgesteld. Danu kan met Bridget worden geassocieerd, dochter van Dagda, die de patrones van Kildare was en van het leren, de cultuur en de ambachten. Zij stond bekend als Brigantia in Noord-Engeland, en overleefde de kerstening als Heilige Bruid.

In de gediversifieerde uiterst flexibele Keltische traditie wisselen mythen van antropomorfe godheden en godinnen van de oorlog, van de landbouwvelden, van versterkte plaatsen, vruchtbaarheid brengende rivieren en heilige bomen af, met mythen over dieren, zoals de bekende sage van twee reuzenstieren die elkaar tot de dood bekampen, een legendarisch everzwijn, en bovennatuurlijke wezens zoals een slang met ramskop, het ‘goddelijk paard’, en magische vogels.

- (Vertaald vanuit Veronica Ions (1974, 2005): ''The World's mythology'' in Colour, Bounty Books, London ISBN 978075371130)