Wat is een heks? Deel 1: de voorstelling van de heksenvervolgers
Deze tekst werd vrijgegeven onder de licentie CC BY-SA 2.0 en mag voor gelijk welk doeleinde gekopieerd en veranderd worden, mits te voldoen aan de verplichte naamsvermelding: "Auteur: Julien Grandgagnage"
Het voor vele mensen meest herkenbare, stereotiepe beeld van de heks komt uit de tijd van de grote heksenvervolgingen van de 16e en 17e eeuw. Het is het beeld van de heks als een goddeloze gifmengster, een meestal oude kol die het slechte gezelschap van de duivel opzoekt en daar haar macht aan ontleent. Deze macht gebruikt ze om kwaad, maleficium te doen, dus om haar buren het leven zuur te maken. Haar 'boze oog' werd gevreesd, want ze kon koeien ziek maken, mannen impotent maken en haar bovennatuurlijke kracht gebruiken om anderen te doden. Wat we misschien niet beseffen, is dat dit beeld vrijwel geheel gevormd is door wat de vervolgende kerk in de vroegmoderne tijd over heksen beweerde. Uit de talrijke documenten en beschrijvingen van heksenprocessen uit die tijd komt het volgende beeld tevoorschijn:
Een heks is een menselijk wezen, gewoonlijk een vrouw maar soms een man of kind, die aan de duivel gebonden was door een pact of contract en aldus zijn dienaar werd. Typisch ging het bijvoorbeeld om een wat oudere, eenzame vrouw die door haar buren was verstoten.
De duivel verscheen aan haar in de gedaante van een man en ontlokte in ruil voor bijvoorbeeld geld, of gewoon door haar doodsangst aan te jagen, de belofte van gehoorzaamheid.
Een heks was in staat tot ''maleficium'', het veroorzaken van schade aan anderen door occulte krachten. Ze kon vee ziek maken, mannen impotent maken, plotse dood veroorzaken, hagelstormen en regens oproepen en dies meer.
Van heksen in die die tijd werd ook gezegd dat ze baby’s doodden en opaten omdat het hen bovennatuurlijke kracht zou schenken, dat ze van dat vlees zalven bereidden en middelen om anderen te doden enz.
Op regelmatige tijdstippen vergaderden heksen om godslasterlijke rituelen uit te voeren. Eerst stonden die bijeenkomsten bekend als ‘synagogen', later als 'sabbats’, een verwijzing naar de joodse sabbat.
Grotere sabbats werden drie of vier keer per jaar gehouden en daar kwamen heksen vanuit alle hoeken van het land naartoe.
Sabbats verliepen ‘s nachts en werden voor de ochtend beëindigd. Heksen kozen daarvoor kerkhoven uit, kruispunten van wegen, of een plaats aan de voet van een galg.
Om de grote afstanden naar de plaats van de sabbat te overbruggen, vlogen de heksen er naartoe. Hierbij maakten ze gebruik van vliegzalf waar ze zich mee insmeerden. Zo vlogen ze het raam van hun slaapkamer uit, al dan niet gezeten op een demonische ram, geit, varken of zwart paard. Voor hetzelfde doel werden ook stokken, schoppen, bezems en dergelijke gebruikt.
Tijdens de sabbat zetelde de duivel op een ebbenhouten troon, nu niet in de gedaante van een man, maar van een monsterlijk hybride wezen, half man, half geit: een afschuwelijke zwarte man met enorme hoorns, vlammende ogen, een geitensik, de poten van een geit, vaak ook afgebeeld met vogelklauwen in plaats van met handen.
Het ritueel op de sabbat, de duivelsverering, was antichristelijk. De heksen moesten voor de duivel neerknielen en hem ‘Heer’ noemen. De hele dienst’ was een parodie op de christelijke dienst, evenals het kussen van de duivel op drie plekken -linkervoet, anus en geslachtsdeel- een parodie was op de eucharistie.
Na de ceremonie eindigde de sabbat in een orgie, waarbij eerst een maaltijd werd geserveerd met weerzinwekkende ingrediënten zoals rotte vis, bedorven vlees en babyvlees. De heksen vormden een kring rond een heks in het midden (die gebukt stond, met een kaars in haar anus) en dansten op het geluid van drums, trompetten en fluiten rond haar. Langzaamaan werd de dans extatischer en ontaardde het feest in sodomie en incest, waarbij alles toegelaten was. De duivel zelf copuleerde met iedere vrouw, man en kind.
Bij het naar huis sturen van zijn onderdanen gaf de duivel hen de opdracht mee om zo veel mogelijk maleficium uit te oefenen tegen hun christelijke buren.
Heksen werden dus in de opvatting van de heksenvervolgers in de vroegmoderne tijd beschouwd als een collectiviteit, een groep die regelmatig samenkwam met de bedoeling de christelijke leer ten schande te zetten. Maleficium zelf beoefenden ze dan weer individueel. Heksen waren voor hen een sekte van duivelaanbidders.