Boek: "The Witch-Cult in Western Europe" van Margaret Murray

Deze tekst werd vrijgegeven onder de licentie CC BY-SA 2.0 en mag voor gelijk welk doeleinde gekopieerd en

veranderd worden, mits te voldoen aan de verplichte naamsvermelding: "Auteur: Julien Grandgagnage"

Margaret Murray

Margaret Alice Murray, geboren in Calcutta (India) op 13 juli 1863 - gestorven op 13 november 1963, was een vooraanstaand Brits egyptoloog en antropoloog. Zij is vooral bekend geworden door haar werk in egyptologie, de kern van haar academische carrière. Haar naam is ook verbonden aan haar "Heksencultus-hypothese", de theorie dat de heksenprocessen in het vroegmoderne Europa en Noord-Amerika een poging waren om een nog overlevende voorchristelijke, heidense religie uit te roeien die gewijd was aan een Gehoornde God. Hoewel deze theorie later betwist en in diskrediet gebracht werd door historici als Norman Cohn, Keith Thomas en Ronald Hutton, had zij toch een belangrijk aandeel in het ontstaan van neopaganistische religies zoals wicca.

''The Witch-Cult in Western Europe''

Deze studie van Margaret Murray verscheen in 1921, op een ogenblik dat ''The Golden Bough' (De Gouden Tak)' van antropoloog James Frazer op de top van zijn roem was. Ook Magaret Murray was sterk door Frazers theorieën over vruchtbaarheidscultussen beïnvloed. Haar theorie over een heksenreligie die ooit werkelijk bestaan had in voorchristelijke tijden riep lange tijd weinig academische weerstand op. Zij werd in universitaire kringen zelfs gevierd als de expert op gebied van westerse hekserij en in de periode 1929 tot 1968 schreef zij het artikel over hekserij in de opeenvolgende edities van de Encyclopedia Britannica en. Dat haar hoofdwerk in 1962 nog herdrukt werd door The Oxford University Press toont aan dat men haar onderzoek zelfs veertig jaar na de eerste publicatie ernstig nam. .

Zij wordt nu vooral herinnerd voor haar theorie dat heksen overal in Europa samenkwamen in "covens" en dat de heksenprocessen in vroegmodern Europa en Noord-Amerika een poging waren om de nog levende heidense religie van de gehoornde God te vernietigen.

Margaret Murray was niet de eerste die aannam dat de verhalen over heksen sloegen op een reële heidense cultus/religie die bestreden werd door de christenen. Heel waarschijnlijk kende ze de teksten van de auteurs die gelijkaardige denkbeelden hadden verspreid. Maar daarover staat in het artikel Heksencultus-hypothese.

Murrays theorie

De hoofdpunten uit Murrays theorie, zoals ze die uiteenzette in 'The Witch-Cult in Western Europe en in het daaropvolgende '''The God of the Witches''' (1933) kunnen als volgt weergegeven worden:

    • Tot aan de 17e eeuw bestond er een religie, veel ouder dan het christendom, die zowat over heel West-Europa aanhangers had, zowel onder het gewone volk als onder de heersende klasse.

    • Centraal stond de verering van een gehoornde god met twee gezichten, bij de Romeinen gekend als Dianus of Janus. (Deze cultus van Dianus was van het type dat door James Frazer uitvoerig beschreven werd in The Golden Bough).

    • De gehoornde god representeerde de cyclus van oogsten en seizoenen. Van hem werd geloofd dat hij periodisch stierf en terug tot leven kwam.

    • De gehoornde god vertegenwoordigde zichzelf op aarde door uitgekozen menselijke wezens. Tot deze uitverkorenen zouden een aantal beroemdheden behoord hebben zoals William Rufus, Thomas Becket, Jeanne d'Arc en Gilles de Rais. Allen stierven een dramatische dood die echter slechts een ritueel offer was om de heropstanding van de god en de hernieuwing van de aarde te verzekeren.

    • In de dorpen zat de gehoornde god de heksenvergaderingen voor. Voor christelijke observators van dit gebeuren leken de heksen daar de duivel te aanbidden, terwijl het in werkelijkheid om de verering van de voorchristelijke god Dianus ging.

    • Het bewaren van deze oude religie viel toe aan een ras van oorspronkelijke bewoners, klein van gestalte, die telkens verdreven waren door telkens weer andere invallers. Dit zou ook aan de oorsprong liggen van de verhalen over feeën, kabouters en andere kleine volken. Deze wezens waren heel schuw maar waren toch in staat om hun religie aan gewone mensen door te geven. De heksen waren hun leerlingen en zo ook de erfgenamen van de oude religie.

    • Volgens Margaret Murray bestonden de (lokale) covens steeds uit dertien leden, waarvan twaalf gewone mannen en vrouwen, en één officier (''officer''). Alle leden waren verplicht om een wekelijkse vergadering (door Murray 'esbats' geoemd) bij te wonen, alsook de grotere sabbats.

    • Er heerste een strenge discipline in de covens, en wie een vergadering miste of zich aan iets anders schuldig maakte, kon zwaar gestraft worden, soms zelfs tot de dood erop volgde.

    • De organisatie en structuur was zo goed dat het christendom pas met de reformatie een sterkere greep kreeg op de bevolking. Daarvoor was een regelrechte aanval nodig op de invloedrijke rivaal, en dat gebeurde met de grote heksenvervolging.

Kritiek op Murrays theorie

Margaret Murrays theorie kreeg vanaf de jaren 1920 van verschillende kanten kritiek, bijvoorbeeld van George Lincoln Burr, Hugh Trevor-Roper en recenter van de historicus Keith Thomas. Andere academici echter hielden vol dat niettegenstaande de overdreven stellingen er toch een kern van waarheid in haar theorie zat. Een ervan was Arno Runeberg die in zijn boek ''Witches, Demons and Fertility'' (1947) wees op een aantal 'gewone' elementen die werden aangehaald bij beschrijvingen van sabbats, en die niets fantastisch hadden. Het ging volgens hem om werkelijke samenkomsten die later onder invloed van de verbeelding tot fantasmagorie werden veranderd.