Met de standaarden en eindtermen kan het niveau van volwassen leerders op het gebied van Nederlandse taal, rekenen en digitale vaardigheden in beeld gebracht worden. De standaarden beschrijven het niveau van een taak. De eindtermen geven aan wat iemand moet hebben bereikt aan het eind van een opleiding. Eindtermen zijn eenduidig geformuleerd en zijn maar voor één uitleg vatbaar. De standaarden vormen de basis voor de eindtermen.
De standaarden en eindtermen digitale vaardigheden zijn beschreven in relatie tot Nederlandse taal en rekenen en corresponderen tevens met de niveaus van het Nederlandse Kwalificatiekader. In de toelichtingen Nederlandse taal en rekenen is aangegeven welke digitale vaardigheden nodig en mogelijk zijn voor het uitvoeren van een taal- of rekentaak, bij het leren van de Nederlandse taal en van rekenen.
Het verschil tussen standaarden en eindtermen is wat inhoud betreft miniem:
Een standaard is geformuleerd als een handeling; een competentie waar aan gewerkt wordt tijdens de opleiding.
Een eindterm is het beoogde resultaat van het werken aan deze competentie.
Net als bij de eindtermen zijn er standaarden voor Basisniveau 1 en 2. Daarnaast zijn er standaarden geformuleerd voor een instroomniveau. Het instroomniveau is bedoeld als tussenstap op weg naar Basisniveau 1 en heeft alleen een functie in een opleidingssituatie. Naast de eindtermen wordt via het Steunpunt Basisvaardigheden een document met standaarden gepubliceerd. De standaarden zijn een actualisatie van de standaarden digitale vaardigheden van de standaarden volwasseneneducatie taal en rekenen.
De eindtermen digitale vaardigheden onderscheiden vijf domeinen:
Domein 1: Het gebruik van ICT-systemen
Domein 2: Beveiliging, privacy en gezondheid
Domein 3: Informatie zoeken
Domein 4: Informatie verwerken
Domein 5: Digitaal communiceren
toelichting:
Domein 1: Het gebruik van ICT-systemen
Het gaat in dit domein om het gebruiken van (functies van) ICT-systemen.
Hieronder vallen zowel computers, smartphones, tablets en printers als ook digitale apparatuur zoals wasmachines, smart-tv’s en wekkers.
Domein 2: Beveiliging, privacy en gezondheid
In dit domein gaat het om het volgen van regels voor veilig en gezond werken met ICT-systemen.
De focus ligt op veiligheid, privacy, lichamelijke en geestelijke gezondheid van zichzelf en anderen.
Domein 3: Informatie zoeken
In dit domein gaat het om informatie zoeken, vinden en selecteren.
Domein 4: Informatie verwerken
In dit domein gaat het om het omzetten van informatie in een tekst, schema, tabel of afbeelding en om het invullen van formulieren.
Domein 5: Digitaal communiceren
In dit domein is de focus contact en digitale interactie met personen of instanties, via sociale media of online portals.
Hierbij kan gedacht worden aan communicatie en interactie door middel van presentaties, e-mailen, appen, internetbankieren, Facebookgroepen en elektronische leeromgevingen.
Voor elk domein zijn twee niveaus beschreven:
Het niveau van de standaarden en eindtermen wordt bepaald door de combinatie van het karakter, de context en de algemene beschrijving van de standaard zelf.
Het gaat dan om:
Het karakter van de toepassingen en handelingen: Hoe herkenbaar zijn de handelingen voor de gebruiker en hoe vaak komen deze handelingen voor?
De context: Hoe ‘dichtbij of veraf’ is de omgeving (leef-, werk- of leeromgeving) waarin de toepassingen en handelingen worden uitgevoerd?
De niveaus sluiten aan bij de referentieniveaus van taal en rekenen als genoemd in de Regeling eindtermen educatie.
• Basisniveau 1: Dit sluit aan bij het redzaamheidsniveau basisvaardigheden van volwassenen.
• Basisniveau 2: Dit werkt toe naar het ingangsniveau van de opleidingen van het beroepsonderwijs.
Cursist kan binnen de alledaagse leef-, werk- en leeromgeving herkenbare digitale toepassingen gebruiken en de meest voorkomende handelingen verrichten.
• Karakter: toepassingen en handelingen komen het meest voor en zijn herkenbaar.
• Context: de alledaagse leef-, werk- en leeromgeving.
Korte omschrijving:
De cursist voert handelingen uit en gebruikt toepassingen binnen zijn alledaagse leef-, werk- en leeromgeving die hij (her)kent, ook al gebruikt hij deze niet dagelijks.
Bij veel voorkomende typen handelingen lukt het om de transfer te maken naar handelingen die in de basis hetzelfde zijn, maar net iets anders zijn vormgegeven. Met complexere handelingen en toepassingen heeft hij hulp nodig.
Voorbeelden:
De cursist kan taken uitvoeren die uit meerdere handelingen bestaan, van twee programma’s gebruik maken om een taak uit te voeren bijvoorbeeld een routeplanner invullen, een URL intypen en naar de betreffende website gaan, een filmpje maken met de smartphone en dit doorsturen naar vrienden.
De cursist kan veilig werken op digitale apparatuur en gebruikt veilige wachtwoorden. Hij is alert op verdachte afzenders. Hij hanteert correcte omgangsvormen op sociale media en gaat zorgvuldig om met informatie van anderen. Hij heeft oog voor de kosten van mobiele telefoon en internet.
De cursist maakt gebruik van webadressen, portals, zoekmachines en zoekfuncties. Hij selecteert informatie en weet ook dat resultaten van zoekopdrachten niet allemaal even passend zijn. Hij weet dat nieuws en informatie op internet niet altijd betrouwbaar is, maar ook gebruikt kan worden om hem over te halen om iets te denken, om iets te kopen of mee te doen aan een actie of activiteit.
De cursist gebruikt verschillende functies van een tekstverwerker, zoals kopjes maken, vet of onderstrepen, witregels gebruiken en dergelijke. Hij kan eenvoudige tabellen en grafieken maken. Hij kan documenten in tekst, beeld en geluid meesturen met e-mails en standaardformulieren invullen.
De cursist kan berichten met tekst, beeld en geluid maken en doorsturen naar anderen, maar ook materiaal van anderen doorsturen naar derden. Hij kan een adressenbestand of contactenlijst maken en een programma gebruiken om een presentatie te maken. Hij herkent urgente meldingen en handelt dan op de juiste manier (NL-alert, Amber-alert).
Cursist kan veelvoorkomende digitale toepassingen gebruiken en handelingen verrichten, gerelateerd aan de leef-, werk- en leeromgeving.
• Karakter: toepassingen en handelingen komen veel voor.
• Context: er is een relatie met de leef-, werk- en leeromgeving.
Korte omschrijving:
De cursist kan veel voorkomende digitale toepassingen gebruiken en handelingen verrichten die zijn gerelateerd aan zijn leef-, werk- en leeromgeving. De context is ruimer, het gaat niet alleen meer om de directe eigen context. Op dit niveau is de basis gelegd waarop de cursist – al dan niet met hulp – kan voortbouwen als het gaat om nieuwe ontwikkelingen die gewenst of noodzakelijk zijn in zijn werk-, leef- en leeromgeving.
Voorbeelden:
De cursist heeft meer inzicht in de structuur van de apparatuur en kan applicaties downloaden en selecteren voor gebruik. Hij kan bestanden beheren en meerdere applicaties tegelijk bedienen. Bijvoorbeeld mappen aanmaken voor bestanden, WeTransfer gebruiken om foto’s door te sturen en een rekening scannen en per mail versturen.
De cursist neemt maatregelen om te voorkomen dat informatie van hem ongewenst wordt verspreid, om fysieke problemen als gevolg van het gebruik van digitale apparatuur tegen te gaan, houdt de kosten in de hand. Hij houdt rekening met gevoelens van anderen bij het gebruik van sociale media door op zijn taalgebruik te letten en met het doorgeven van informatie.
De cursist kan meerdere passende manieren gebruiken om informatie te vinden op internet. Hij beoordeelt resultaten op relevantie en kan acties ondernemen om de bron van de informatie te achterhalen.
De cursist gebruikt de meest gangbare lay-outmogelijkheden van een tekstverwerkingsprogramma. Hij kan bestellingen plaatsen op internet en deze digitaal betalen. Ontvangen en verzonden berichten kan hij zo bewaren dat hij ze ook kan terugvinden.
De cursist is in de communicatie in staat om passende kanalen te selecteren voor zijn boodschap, selecteert weloverwogen de informatie die hij wil overbrengen, geeft voorkomende problemen met de communicatiekanalen door aan de juiste personen. Hij kan zelf een presentatie ontwerpen en vormgeven.
Om te bepalen op welk niveau een deelnemer de opleiding volgt, dient een intaketoets te worden ontwikkeld op basis van de eindtermen per niveau.
De eindtermen zijn tamelijk abstract geformuleerd. Dit is bewust gedaan om te voorkomen dat door de snelle opkomst en de snel wisselende populariteit van sociale media, digitale apparaten en programma’s de eindtermen hun waarde zouden verliezen. Om de eindtermen inzichtelijker te maken zijn voorbeelden opgenomen. De voorbeelden, in combinatie met de algemene omschrijving van het niveau, geven een nauwkeurig en concreet beeld van de kennis en vaardigheden die worden verwacht. Om de twee jaren zal worden nagegaan of voorbeelden geactualiseerd dienen te worden.