Kan veel voorkomende digitale toepassingen gebruiken en handelingen verrichten, gerelateerd aan de leef-, werk-en leeromgeving.
• Karakter: toepassingen en handelingen komen veel voor.
• Context: er is een relatie met de leef-, werk- en leeromgeving.
Eindtermen:
1. Neemt maatregelen om te voorkomen dat (privé)informatie ongewenst wordt verspreid op internet.
Voorbeeld: Profiel bij sociale media zo instellen, dat alleen bekenden bepaalde informatie kunnen zien.
2. Neemt maatregelen met betrekking tot kosten van telefoon- en ICT-gebruik in relatie tot zijn wensen en mogelijkheden.
Voorbeeld: Meldingen instellen voor overschrijding van de datalimiet.
3. Neemt maatregelen die ondersteunen bij veilig en gezond gebruik van digitale apparatuur.
Voorbeeld: Instellingen en houding controleren voor en tijdens het gebruik van een computer.
4. Neemt maatregelen om ervoor te zorgen dat eigen verstuurde berichten (tekst, beeld, geluid) passend zijn.
Voorbeeld: Op een gepaste manier zijn kritiek uiten op een politieke mening op Facebook.
Het niveau van de standaarden en eindtermen wordt bepaald door de combinatie van het karakter, de context en de algemene beschrijving van de standaard zelf.
Het gaat dan om:
Het karakter van de toepassingen en handelingen: Hoe herkenbaar zijn de handelingen voor de gebruiker en hoe vaak komen deze handelingen voor?
De context: hoe ‘dichtbij of veraf’ is de omgeving (leef-, werk- of leeromgeving) waarin de toepassingen en handelingen worden uitgevoerd?