Toelichting:
Gebruikt ICT-systemen.
Het gaat in dit domein om het gebruiken van (functies van) ICT-systemen. Hieronder vallen zowel computers, smartphones, tablets en printers als ook digitale apparatuur zoals wasmachines, smart-tv’s en wekkers.
Kan binnen de alledaagse leef-, werk en leeromgeving herkenbare digitale toepassingen gebruiken en de meest voorkomende handelingen verrichten.
• Karakter: toepassingen en handelingen komen het meest voor en zijn herkenbaar.
• Context: de alledaagse leef, werk- en leeromgeving
Eindtermen:
1. Gebruikt de interfacemogelijkheden voor basisfuncties binnen applicaties.
Voorbeeld: Een route instellen in een navigatiesysteem.
2. Maakt gebruik van internet.
Voorbeeld: Door het invoeren van een URL in de adresbalk naar de website van de gemeente gaan.
3. Gebruikt de interfacemogelijkheden voor bestandsbeheer in een gestructureerde digitale omgeving.
Voorbeeld: Oude werkverslagen verwijderen.
4. Gebruikt twee applicaties op een apparaat.
Voorbeeld: Een filmpje opnemen met de smartphone en dit doorsturen naar een vriend via Whatsapp.
Het niveau van de standaarden en eindtermen wordt bepaald door de combinatie van het karakter, de context en de algemene beschrijving van de standaard zelf.
Het gaat dan om:
Het karakter van de toepassingen en handelingen: Hoe herkenbaar zijn de handelingen voor de gebruiker en hoe vaak komen deze handelingen voor?
De context: hoe ‘dichtbij of veraf’ is de omgeving (leef-, werk- of leeromgeving) waarin de toepassingen en handelingen worden uitgevoerd?