Kan veel voorkomende digitale toepassingen gebruiken en handelingen verrichten, gerelateerd aan de leef-, werk-en leeromgeving.
• Karakter: toepassingen en handelingen komen veel voor.
• Context: er is een relatie met de leef-, werk- en leeromgeving.
Eindtermen:
1. Past de meest gangbare lay-outmogelijkheden toe.
Voorbeeld: Een sollicitatiebrief schrijven met een tekstverwerker in een passende lay-out.
2. Bewaart digitaal ontvangen en verzonden berichten en bestanden zo dat hij deze terug kan vinden.
Voorbeeld: Reacties op zijn sollicitaties archiveren.
3. Vult online informatie of gegevens in die via verschillende stappen tot een bestelling, inschrijving en dergelijke leiden.
Voorbeeld: Online een vakantie boeken en betalen.
Het niveau van de standaarden en eindtermen wordt bepaald door de combinatie van het karakter, de context en de algemene beschrijving van de standaard zelf.
Het gaat dan om:
Het karakter van de toepassingen en handelingen: Hoe herkenbaar zijn de handelingen voor de gebruiker en hoe vaak komen deze handelingen voor?
De context: hoe ‘dichtbij of veraf’ is de omgeving (leef-, werk- of leeromgeving) waarin de toepassingen en handelingen worden uitgevoerd?