Kan veel voorkomende digitale toepassingen gebruiken en handelingen verrichten, gerelateerd aan de leef-, werk-en leeromgeving.
• Karakter: toepassingen en handelingen komen veel voor.
• Context: er is een relatie met de leef-, werk- en leeromgeving.
Eindtermen:
1. Gebruikt verschillende manieren om informatie te vinden op internet en sociale media.
Voorbeeld: Zoeken naar gebruikerservaringen met een auto via de website van de ANWB en via netforum van Autoweek.
2. Hanteert zoektechnieken die passen bij het type zoekvraag.
Voorbeeld: Via de vacaturesite doorklikken naar de soort vacatures en naar de afstand die voor hem acceptabel is.
3. Beoordeelt en selecteert informatie op basis van relevantie.
Voorbeeld: Advertenties onderscheiden van vergelijkingssites als Beslist.nl als hij op Google zoekt naar bijvoorbeeld een frituurpan.
4. Onderneemt actie om de bron van de informatie te achterhalen.
Voorbeeld: Webadressen opzoeken om een literatuurlijst bij een stageverslag te maken.
Het niveau van de standaarden en eindtermen wordt bepaald door de combinatie van het karakter, de context en de algemene beschrijving van de standaard zelf.
Het gaat dan om:
Het karakter van de toepassingen en handelingen: Hoe herkenbaar zijn de handelingen voor de gebruiker en hoe vaak komen deze handelingen voor?
De context: hoe ‘dichtbij of veraf’ is de omgeving (leef-, werk- of leeromgeving) waarin de toepassingen en handelingen worden uitgevoerd?