Pré-industriële watermolens zijn fascinerende voorbeelden van vroegere technologie die waterkracht gebruikten om verschillende taken uit te voeren. Watermolens bestaan al sinds de oudheid. De vroegste watermolens werden gebruikt in Mesopotamië rond 1200 v.Chr. en later door de Grieken en Romeinen. Watermolens werden gebruikt voor verschillende doeleinden, zoals het malen van graan, het persen van olie, het bewerken van metalen en het maken van papier. Er zijn verschillende typen watermolens, waaronder bovenslagmolens, middenslagmolens en onderslagmolens. Deze typen verschillen in de manier waarop het water het rad aandrijft. In de 17de eeuw werden op de Veluwe veel watermolens gebouwd voor de papiermakerij. De waterkracht werd gebruikt om lompen te vermalen tot een brij die de grondstof vormde voor papier. Uit onderzoek is gebleken dat een molen veelal verschillende functies vervulde. De onderzochte molen was achtereenvolgens een ijzermolen, kopermolen, papierfabriek, olieslagerij, graanmolen en uiteindelijk een brouwerij. Romeinen gebruikten al tandwielen om de beweging van het verticale schoepenrad over te brengen naar de horizontale maalstenen. Om de capaciteit van de beken te vergroten, werden in Nederland nu en dan kunstmatige bronnen gegraven, de zogenaamde sprengen. Dit zorgde voor een constante watertoevoer voor de molens. De kracht van een watermolen hing af van verschillende factoren, zoals de hoeveelheid en snelheid van het stromende water, de grootte van het waterrad en de efficiëntie van de mechanische overbrenging. Een gemiddelde watermolen kon een vermogen van enkele kilowatts leveren, wat voldoende was om verschillende taken uit te voeren, zoals het malen van graan, het zagen van hout of het persen van olie.
© 2019 Frederik N. Heinsius