stoffelijketegenovergeestelijkehemel

Belgische Christadelphians

Stoffelijke tegenover geestelijke hemel

Stoffelijke tegenover geestelijke hemel

Genesis 1:1: In [het] begin schiep God de hemel en de aarde.

Psalm 102:25: 25 Lang geleden hebt gij de grondvesten gelegd van de aarde, en de hemelen zijn het werk van uw handen.

Jesaja 42:5-6: 5 Dit heeft de [ware] God, Jehovah, gezegd, de Schepper van de hemelen en de Grootse Uitspanner ervan; die de aarde uitspreidde met al wat ze voortbrengt, die adem geeft aan het volk daarop, en geest aan hen die erop wandelen: 6 „Ikzelf, Jehovah, heb u in rechtvaardigheid geroepen en ik vatte u vervolgens bij de hand.

HEMEL

[1]

Het Hebreeuwse woord sja·ma’jim (altijd in het mv.), dat met „hemel(en)” weergegeven wordt, schijnt in wezen de betekenis te hebben van datgene wat hoog of verheven is (Ps 103:11; Sp 25:3; Jes 55:9) [2] terwijl het Hebreeuwse woord sja’chaq, betrekking heeft op de „wolkenhemel” of de wolken (De 33:26; Sp 3:20; Jes 45:8) [3] De etymologie of herkomst van het Griekse woord voor hemel (ou’ra·nos) is onzeker.

Indien wij hier dan ook spreken over de hemel kunnen wij het hebben over het heelal, het uitspansel rondom ons (de lucht, de ruimte) of de stoffelijke hemel die zich ook verder uitstrekt voorbij de aardatmosfeer uit tot de regionen van de kosmische ruimte met haar hemellichamen, „heel het heerleger van de hemel” — zon, maan, sterren en sterrenbeelden (De 4:19; Jes 13:10; 1Kor 15:40, 41; Heb 11:12). Uit het eerste vers van de bijbel blijkt dat deze sterrenhemel geschapen was voordat de aarde als woonplaats voor de mens werd toebereid (Ge 1:1)

Enig besef van de onmetelijkheid van het heelal en de zelfstandige betekenis van de hemel en de sterrenstelsels vinden we in de voorstelling van een veelheid van boven elkaar gelegen hemelen (aller hemelen hemel, bijv. De 10:14 en 1Koningen 8:27), in de beschouwing van de hemel als de woonplaats van God en de engelen, in de beschrijving van de sterren als het hemelse leger en in de nauwe betrekking, waarin zij staan tot de engelen, en tenslotte in de mening, dat de sterren reeds waren toen God de wereld grondvestte (Job 38:7)

De luchtruimte of de Stoffelijke hemel.

Het Hebreeuwse woord beschrijft de ruimtelijke uitgebreidheid van de stoffelijke hemel. De context verschaft gewoonlijk voldoende inlichtingen om vast te stellen welk gebied van de stoffelijke hemel bedoeld wordt.

De aardatmosfeer als hemel. „Hemel” kan betrekking hebben op de hele aardatmosfeer waarin zich dauw en rijp vormen (Ge 27:28; Job 38:29) [4], de vogels vliegen (De 4:17; Sp 30:19; Mt 6:26), de winden waaien (Ps 78:26), de bliksem flitst (Lu 17:24) en de wolken drijven, waaruit regen, sneeuw of hagel valt (Joz 10:11; 1Kon 18:45; Jes 55:10; Han 14:17). Soms wordt „de lucht” bedoeld, dat wil zeggen, het hemelgewelf dat de aarde schijnbaar als een koepel omspant. (Mt 16:1-3; Han 1:10, 11) [5].

Dit luchtruim komt in het algemeen overeen met het in Genesis 1:6-8 beschreven „uitspansel [Hebr.: ra·qi’a‘]”, dat tijdens de tweede scheppingsperiode geformeerd werd. Klaarblijkelijk wordt in Genesis 2:4, Exodus 20:11 en 31:17, waar over de schepping van „de hemel en de aarde” gesproken wordt, deze „hemel” bedoeld, het uitspansel.

De kosmische ruimte. De stoffelijke „hemel” die zich uitstrekt als kosmische ruimte is eveneens het werk van Gods „vingers” en maakt derhalve net als het atmosferische uitspansel de heerlijkheid van God bekend (Ps 8:3; 19:1-6)

De uitdrukking „midden van de hemel” doelt op het gebied binnen het uitspansel van de aardatmosfeer, waarin vogels zoals de arend vliegen (Opb 8:13; 14:6; 19:17; De 4:11 [Hebr.: „hart van de hemel”]).

De zegswijze “van de vier uiteinden des hemels” heeft betrekking op de vier windstreken en duidt derhalve op de gehele aarde (Jer 49:36; vgl. Da 8:8; 11:4; Mt 24:31; Mr 13:27). Aangezien de aarde aan alle kanten door de hemel omgeven is, strekt Jehovah’s vermogen om alles „onder de ganse hemel” te zien, zich tot de gehele aardbol uit. (Job 28:24).

„De hemel der hemelen”.

In de Bijbel vinden wij ook de Hemel der hemelen.

Men gelooft dat de uitdrukking „de hemel der hemelen” betrekking heeft op de hoogste hemel, die — aangezien de hemel zich van de aarde uit naar alle richtingen uitstrekt — de stoffelijke hemel in zijn volle omvang, hoe uitgebreid die ook moge zijn, omvat. — De 10:14; Ne 9:6.

Salomo, de bouwer van de tempel in Jeruzalem, zei dat de „hemel, ja, zelfs de hemel der hemelen,” God niet kan bevatten (1Kon 8:27). Als de Schepper van de hemel staat Jehovah er ver boven, en „zijn naam alleen is onbereikbaar hoog. Zijn waardigheid gaat aarde en hemel te boven” (Ps 148:13). Jehovah meet de stoffelijke hemel net zo gemakkelijk als een mens een voorwerp meet met de span van zijn hand (Jes 40:12). Salomo’s woorden betekenen niet dat God geen specifieke woonplaats heeft. Ook houden ze niet in dat hij alomtegenwoordig is in de zin dat hij zich letterlijk overal en in alles bevindt. Dit blijkt uit het feit dat Salomo ook over Jehovah zei dat hij hoorde „vanuit de hemel, uw vaste woonplaats,” dat wil zeggen, vanuit de hemel van het geestenrijk. (1Kon 8:30, 39) [6].

Het buitengewoon hoog verhevene.

Als wij het hier over de hemel hebben kan het dus over onze ruimtelijke omgeving gaan of over het verder buiten ons begrip liggende veelomvattende luchtruim.

Hoewel de uitdrukking betrekking kan hebben op de verste uiteinden van het heelal, kan ze ook duiden op iets wat eenvoudig buitengewoon hoog of verheven is. Zo wordt er over mensen aan boord van door storm geteisterde schepen gezegd: „Ze rijzen op tot de hemel, ze dalen neer in de afgronden” (Ps 107:26). In deze zin wilden ook de bouwers van de toren van Babel een bouwwerk oprichten waarvan „de top tot in de hemel [reikte]”, een wolkenkrabber als het ware (Ge 11:4; vgl. Jer 51:53). En de profetie in Amos 9:2 spreekt over mensen die ’naar de hemel opstijgen’ in een vergeefse poging om aan Jehovah’s oordelen te ontkomen, waarmee klaarblijkelijk bedoeld wordt dat zij in de hooggelegen bergstreken ontkoming zouden trachten te vinden.

De vernedering van wat hoog is. Aangezien de hemel een afbeelding is van dat wat verheven is, wordt de vernedering van dat wat hoog is soms door de omverwerping of het „schudden” of „in beroering brengen” van de hemel afgebeeld.

De geestelijke hemel.

Dezelfde woorden die in de oorspronkelijke tekst voor de stoffelijke hemel worden gebruikt, worden ook op de geestelijke hemel toegepast.

Uit de Heilige Schrift kunnen wij vernemen dat de Schepper van hemel en aarde Jehovah God niet in de stoffelijke hemel woont aangezien hij een Geest is.

Jehovah God of Jahweh is „de Hoge en Verhevene” boven alle mensen en dieren. Het is het wezen dat er was, is en steeds zal blijven en dat in „den hoge” verblijf houdt (Jes 57:15) [7], en daar in het Hebreeuwse woord de grondbetekenis van iets „opgehevens” of „verhevens” tot uitdrukking komt, is het passend om over Gods „verheven woning van heiligheid en luister” te spreken (Jes 63:15; Ps 33:13, 14; 115:3). Aangezien Jehovah de Maker van de stoffelijke hemel is (Ge 14:19; Ps 33:6), is hij er ook de Eigenaar van (Ps 115:15, 16). Al wat hem behaagt daarin te doen, doet hij, ook wonderdaden. (Ps 135:6).

In veel teksten duidt het woord „hemel” derhalve op God zelf en op zijn soevereine positie. Zijn troon bevindt zich in de hemel, dat wil zeggen in het geestenrijk, waarover hij ook regeert (Ps 103:19-21; 2Kr 20:6; Mt 23:22; Han 7:49) [8].

Vanuit zijn oppermachtige en glorierijke positie ziet Jehovah als het ware op de stoffelijke hemel en op de aarde neer (Ps 14:2; 102:19; 113:6), en vanuit deze verheven positie spreekt hij ook, verhoort hij smeekbeden en spreekt hij recht (1Kon 8:49; Ps 2:4-6; 76:8; Mt 3:17). Zo lezen wij dat Hizkia en Jesaja, toen zij het hoofd moesten bieden aan een ernstige bedreiging, ’bleven bidden en tot de hemel bleven roepen om hulp’ (2Kr 32:20; vgl. 2Kr 30:27). Ook Jezus gebruikte het woord „hemel” voor God toen hij de religieuze leiders vroeg of de doop van Johannes „uit de hemel of uit de mensen” was (Mt 21:25; vgl. Jo 3:27) [9]. De verloren zoon beleed dat hij zowel „tegen de hemel” als tegen zijn vader gezondigd had (Lu 15:18, 21).

Koninkrijk der hemelen

De uitdrukking „het koninkrijk der hemelen” betekent daarom niet slechts dat het in de geestelijke hemel gegrondvest is en van daar uit regeert, maar ook dat het „het koninkrijk Gods” is. (Da 2:44; Mt 4:17; 21:43; 2Ti 4:18) [10].

Wegens deze hemelse positie van God hieven zowel mensen als engelen hun handen of hun aangezicht ten hemel op om God te smeken handelend op te treden (Ex 9:22, 23; 10:21, 22), om een eed te zweren (Da 12:7) en om te bidden (1Kon 8:22, 23; Klg 3:41; Mt 14:19; Jo 17:1). In Deuteronomium 32:40 zegt Jehovah over zichzelf dat hij ’zijn hand naar de hemel heft in een eed’. In overeenstemming met Hebreeën 6:13 betekent dit kennelijk dat Jehovah bij zichzelf zweert. (Vgl. Jes 45:23).

Gemeente of woonplaats.

De woonplaats van de engelen. De geestelijke hemel is ook de „juiste woonplaats” van Gods geestenzonen (Ju 6; Ge 28:12, 13; Mt 18:10; 24:36) [11]. De uitdrukking „hemelleger”, die dikwijls op de sterren wordt toegepast, duidt soms ook op deze engelenzonen van God (1Kon 22:19; vgl. Ps 103:20, 21; Da 7:10; Lu 2:13; Opb 19:14). Insgelijks worden „de hemelen” gepersonifieerd als een zinnebeeldige voorstelling van deze engelenorganisatie, „de gemeente der heiligen”. (Ps 89:5-7; vgl. Lu 15:7, 10; Opb 12:12) [12].

Een Heerschappij.

Symbool van heerschappij.

Wij hebben gezien dat de hemel betrekking kan hebben op Jehovah God in zijn soevereine positie. Toen Daniël dus tot Nebukadnezar zei dat de ervaring die hem, de heerser van het Babylonische Rijk, te wachten stond, hem zou doen weten „dat de hemel heerst”, betekende dit hetzelfde als te weten „dat de Allerhoogste de Heerser is in het koninkrijk der mensheid”. (Da 4:25, 26) [13].

Door de verovering van Jeruzalem in 607 v.G.T. verhief die Babylonische dynastie haar troon „boven de sterren Gods”; met deze „sterren” werd klaarblijkelijk gedoeld op de Davidische lijn van Judese koningen (net zoals de Erfgenaam van de Davidische troon, Christus Jezus, in Opb 22:16 „de heldere morgenster” wordt genoemd; vgl. Nu 24:17). Doordat de Babylonische dynastie de Davidische troon, waarop de door God aangestelde heerser zat, omverwierp, verhief deze dynastie zich in feite hemelhoog (Jes 14:13, 14). In Nebukadnezars droom werden deze verheven grandeur en verreikende heerschappij ook afgebeeld door een symbolische boom, waarvan de hoogte „tot de hemel reikte”. — Da 4:20-22.

Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde.

Dat de „hemel” in verband staat met regeringsmacht vormt een hulp om de betekenis te begrijpen van de uitdrukking „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”, die in Jesaja 65:17 en 66:22 te vinden is en door de apostel Petrus in 2 Petrus 3:13 wordt aangehaald. In de Cyclopædia van M’Clintock en Strong (1891, Deel IV, blz. 122) wordt de aandacht gevestigd op deze samenhang: „In Jes. lxv, 17, duiden een nieuwe hemel en een nieuwe aarde op een nieuwe regering, een nieuw koninkrijk, een nieuw volk.” [14]

Zo dus kan de Hemel symbolisch ook betrekking hebben op de superieure regeringsmacht of regering over een aarde.

Gods Messiaanse koninkrijk.

De bij monde van Jesaja geuite profetie die de belofte van „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” inhield, handelde in de eerste plaats over het herstel van Israël uit de Babylonische ballingschap. Toen de Israëlieten naar hun eigen land terugkeerden, gingen zij een nieuw samenstel van dingen binnen. Cyrus de Grote werd op een in het oog springende wijze door God gebruikt om dit herstel teweeg te brengen. In Jeruzalem diende Zerubbabel (een nakomeling van David) als stadhouder en Jozua als hogepriester. Overeenkomstig Jehovah’s voornemen oefende deze nieuwe bestuursregeling, of „nieuwe hemelen”, de leiding en het opzicht uit over het onderworpen volk (2Kr 36:23; Hag 1:1, 14). Daardoor werd Jeruzalem, zoals voorzegd in Jesaja 65:18, „een reden voor blijdschap en haar volk. . . een reden voor uitbundige vreugde”.

Het feit dat Petrus die woorden aanhaalde, toont echter aan dat er op grond van Gods belofte een toekomstige vervulling te verwachten was (2Pe 3:13). Aangezien Gods belofte in dit geval, zoals blijkt uit 2Petrus 3:4 [15], verband houdt met de tegenwoordigheid van Christus Jezus, moet de uitdrukking „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” verband houden met Gods Messiaanse koninkrijk en de daardoor uitgeoefende heerschappij over gehoorzame onderdanen. Doordat Christus Jezus uit de dood werd opgewekt en ten hemel voer, waar hij aan de rechterhand van God ging zitten, werd hij in zoverre ’hoger dan de hemelen’ (Heb 7:26) [16] dat hij daardoor „hoog boven elke regering en autoriteit en kracht en heerschappij” werd gesteld, „niet alleen in dit samenstel van dingen, maar ook in het toekomende”. (Ef 1:19-21; Mt 28:18) [17].

Christelijke volgelingen van Jezus worden als „deelgenoten van de hemelse roeping” (Heb 3:1) [18] door God tot „erfgenamen” in eendracht met Christus gesteld, door bemiddeling van wie God zich had voorgenomen „alle dingen weer bijeen te vergaderen”.

„De dingen in de hemelen”, dat wil zeggen, degenen die tot hemels leven zijn geroepen, zijn de eersten die aldus door bemiddeling van Christus in eenheid met God bijeenvergaderd worden (Ef 1:8-11). Hun erfenis is voor hen „in de hemelen weggelegd” (1Pe 1:3, 4; Kol 1:5; vgl. Jo 14:2, 3) [19]. Zij zijn in de hemelen „ingeschreven” en hebben daar hun „burgerschap” (Heb 12:20-23; Fil 3:20). Zij vormen het „Nieuwe Jeruzalem”, dat Johannes in zijn visioen „van God uit de hemel [zag] neerdalen” (Opb 21:2, 9, 10; vgl. Ef 5:24-27). Aangezien in het begin van dit visioen wordt gezegd dat het over „een nieuwe hemel en een nieuwe aarde” handelt (Opb 21:1), volgt hieruit dat beide vertegenwoordigd zijn in wat daarna wordt beschreven. Derhalve moet de „nieuwe hemel” overeenkomen met Christus en zijn „bruid”, het „Nieuwe Jeruzalem”, en moet de „nieuwe aarde” betrekking hebben op de ’volken der mensen’ die de onderdanen van de „nieuwe hemel” zijn en die de in vers 3 en 4 afgeschilderde zegeningen van hun heerschappij ontvangen. [20]

Het voorbijgaan van de vroegere hemel en aarde.

In het visioen van Johannes wordt gewag gemaakt van het voorbijgaan van „de vroegere hemel en de vroegere aarde” (Opb 21:1; vgl. 20:11) [21]. In de christelijke Griekse Geschriften wordt aangetoond dat de aardse regeringen en de daartoe behorende volken onder de heerschappij van Satan staan (Mt 4:8, 9; Jo 12:31; 2Kor 4:3, 4; Opb 12:9; 16:13, 14). De apostel Paulus maakte gewag van „de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten”, met hun regeringen, autoriteiten en wereldheersers (Ef 6:12). Dat „de vroegere hemel” voorbijgaat, betekent dus dat er een eind zal komen aan de politieke regeringen te samen met Satan en zijn demonen. Deze identificatie van „de vroegere hemel” strookt met het feit dat Johannes kort voordat hij erover sprak dat de ’vroegere hemel was voorbijgegaan’, in een visioen had gezien hoe de strijdkrachten van Satan een volledige nederlaag leden en Satan in „de afgrond” werd geworpen (Opb 19:19–20:3). De aardse onderdanen van Satans heerschappij worden, zoals in Openbaring 19:17, 18 wordt getoond, vernietigd voordat hij in de afgrond wordt opgesloten. (Vgl. 1Jo 2:15-17.) De beschrijving van de vurige vernietiging van de hemel en de aarde in 2 Petrus 3:7-12 komt overeen met de visioenen in het boek Openbaring.[22]

De bestendigheid van de stoffelijke hemel.

De Temaniet Elifaz zei aangaande God: „Zie! In zijn heiligen heeft hij geen geloof, en zelfs de hemelen zijn in werkelijkheid niet rein in zijn ogen.” Jehovah zei evenwel tot Elifaz dat hij en zijn twee metgezellen ’niet naar waarheid over hem gesproken hadden, zoals zijn knecht Job’ (Job 15:1, 15; 42:7). In tegenstelling daarmee wordt in Exodus 24:10 gewag gemaakt van de hemel als een symbool van zuiverheid. Derhalve wordt in de bijbel geen enkele reden vermeld waarom God de stoffelijke hemel zou vernietigen.

Dat de stoffelijke hemel bestendig is, blijkt uit het feit dat hij genoemd wordt in vergelijkingen die betrekking hebben op eeuwigdurende dingen, zoals de vredige, rechtvaardige resultaten van het door Gods Zoon geërfde Davidische koninkrijk (Ps 72:5-7; Lu 1:32, 33). Bijbelteksten als Psalm 102:25, 26, waarin wordt gezegd dat de hemelen zullen „vergaan” en ’net als een versleten kleed verwisseld zullen worden’, moeten daarom niet letterlijk opgevat worden.

In Lukas 21:33 zei Jezus: „Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.” De betekenis van deze uitspraak schijnt overeen te komen met de betekenis van Mattheüs 5:18: „Voorwaar, ik zeg u dat hemel en aarde eerder zouden voorbijgaan [of: „Het is gemakkelijker dat hemel en aarde voorbijgaan”, Lu 16:17] dan dat ook maar één kleinste letter of één deeltje van een letter uit de Wet voorbijgaat en niet alles geschiedt.” [23]

Psalm 102:25-27 beklemtoont Gods eeuwigheid en onvergankelijkheid, terwijl daarentegen hemel en aarde, zijn stoffelijke scheppingswerken, vergankelijk zijn, dat wil zeggen, ze zouden vernietigd kunnen worden — indien dat Gods voornemen zou zijn. [24] In tegenstelling tot Gods eeuwigdurende bestaan kan geen enkel deel van zijn stoffelijke schepping onafhankelijk voortbestaan. Zoals op aarde waar te nemen is, moet de stoffelijke schepping een voortdurend vernieuwingsproces ondergaan, wil ze blijven bestaan of haar huidige vorm behouden. Dat de stoffelijke hemel afhankelijk is van Gods wil en zijn macht om de dingen in stand te houden, kan uit Psalm 148 opgemaakt worden. Nadat zon, maan en sterren te samen met andere delen van Gods schepping vermeld zijn, wordt in vers 6 over God gezegd: „Hij houdt ze voor eeuwig in stand, tot onbepaalde tijd. Een voorschrift heeft hij gegeven, en het zal niet verdwijnen.”[25]

De woorden in Psalm 102:25, 26 zijn van toepassing op Jehovah God, maar de apostel Paulus citeert ze met betrekking tot Jezus Christus. Hij kon dit doen omdat Gods eniggeboren Zoon Gods persoonlijke Vertegenwoordiger was, die een aandeel had aan het scheppen van het stoffelijke universum. Paulus stelt de onveranderlijkheid van de Zoon tegenover de bestendigheid van de stoffelijke schepping; God zou deze schepping, als hij dit wilde, kunnen „samenrollen net als een mantel” en terzijde kunnen leggen. (Heb 1:1, 2, 8, 10-12; vgl. 1Pe 2:3) [26].

De Hemel verdienen.

De weg tot hemels leven.

Bij de weg tot hemels leven is meer betrokken dan louter in Christus’ loskoopoffer te geloven en in gehoorzaamheid aan Gods instructies werken des geloofs te verrichten. De geïnspireerde geschriften van de apostelen en discipelen maken duidelijk dat iemand ook door God, door bemiddeling van zijn Zoon, geroepen en uitverkoren moet zijn (2Ti 1:9, 10; Mt 22:14; 1Pe 2:9) [27]. Bij deze uitnodiging zijn een aantal stappen of handelingen betrokken die nodig zijn om zo iemand geschikt te maken voor de hemelse erfenis; veel van deze stappen worden door God, andere daarentegen door de geroepene gedaan. Tot deze stappen of handelingen behoren: de geroepen christen wordt rechtvaardig verklaard (Ro 3:23, 24, 28; 8:33, 34) [28]; hij wordt als geestelijke zoon voortgebracht (’verwekt’) (Jo 1:12, 13; 3:3-6; Jak 1:18) [29]; hij wordt in Christus’ dood gedoopt (Ro 6:3, 4; Fil 3:8-11) [30]; hij wordt gezalfd (2Kor 1:21; 1Jo 2:20, 27); hij wordt geheiligd (Jo 17:17); de geroepene moet tot de dood zijn rechtschapenheid bewaren (2Ti 2:11-13; Opb 2:10), en ten slotte wordt de christen die zijn roeping en verkiezing trouw gebleven is (Opb 17:14), tot geestelijk leven opgewekt. (Jo 6:39, 40; Ro 6:5; 1Kor 15:42-49) [31].

[1] Grote delen naar Engels artikel van Franz over de Hemel.

[2] Psalm 103:11: 11 Want zoals de hemel hoger is dan de aarde, Is zijn liefderijke goedheid superieur jegens hen die hem vrezen.

Spreuken 25:3: 3 De hemel in hoogte en de aarde in diepte, en het hart van koningen, dat is ondoorgrondelijk.

Jesaja 55:8-9: 9 „Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan UW wegen, en mijn gedachten dan UW gedachten.

[3] Deuteronomium 33:26: 26 Er is niemand gelijk de [ware] God van Jeschurun, Die de hemel berijdt tot uw hulp En de wolkenhemel in zijn uitnemendheid.

Spreuken 3:19-20: 20 Door zijn kennis werden zelfs de waterdiepten vaneengespleten, en [uit] de wolkenhemel blijft lichte regen neerdruppelen.

Jesaja 45:8: 8 O GIJ hemelen, laat het druipen van boven, en de wolkenhemel zelf druppele van rechtvaardigheid.

[4] Genesis 27:28: 28 En moge de [ware] God u de dauw van de hemel geven en de vruchtbare bodem der aarde en een overvloed van koren en nieuwe wijn.

Deuteronomium 11:10-12: 11 Maar het land waarheen GIJ overtrekt om het in bezit te nemen, is een land van bergen en valleivlakten. Van de regen des hemels drinkt het water; 12 een land waar Jehovah, uw God, zorg voor draagt. De ogen van Jehovah, uw God, zijn er voortdurend op gericht, van het begin van het jaar tot het eind van het jaar.

Jesaja 45:8: 8 O GIJ hemelen, laat het druipen van boven, en de wolkenhemel zelf druppele van rechtvaardigheid.

Hosea 14:4-5: 5 Ik zal voor Israël worden als de dauw.

[5] Mattheüs 16:1-4: 16 Hier kwamen de Farizeeën en Sadduceeën naar hem toe, en om hem te verzoeken, vroegen zij hem hun een teken uit de hemel te tonen. 2 Hij gaf hun ten antwoord: „[[Wanneer het avond wordt, zegt GIJ gewoonlijk: ’Het wordt mooi weer, want de lucht is vuurrood’; 3 en ’s morgens: ’Vandaag wordt het winters, regenachtig weer, want de lucht is vuurrood maar ziet er somber uit.’ Het aanzien van de lucht weet GIJ uit te leggen, maar de tekenen der tijden kunt GIJ niet uitleggen.]] 4 Een goddeloos en overspelig geslacht blijft een teken zoeken, maar het zal geen teken worden gegeven dan het teken van Jona.” Daarop ging hij weg en liet hen achter.

Handelingen 1:10-11: 10 En toen zij met gespannen aandacht in de lucht keken, terwijl hij heenging, zie! daar stonden twee mannen in witte klederen naast hen, 11 en zij zeiden: „Mannen van Galiléa, waarom staat GIJ in de lucht te kijken? Deze Jezus, die van U werd opgenomen in de lucht, zal aldus op dezelfde wijze komen als GIJ hem in de lucht hebt zien gaan.”

[6] 1 Koningen 8:30-32: 30 En gij moet luisteren naar het verzoek om gunst van de zijde van uw knecht en van uw volk Israël, waarmee zij in de richting van deze plaats bidden; en moogt gij, van uw zijde, horen in de plaats uwer woning, in de hemel, en gij moet horen en vergeven.

31 Wanneer een man tegen zijn naaste zondigt, en hij hem werkelijk een vloek oplegt om hem aan de vloek bloot te stellen, en hij werkelijk [met betrekking tot] de vloek voor uw altaar komt in dit huis, 32 moogt gij, van uw kant, dan vanuit de hemel horen, en gij moet handelend optreden en uw knechten richten door de goddeloze goddeloos te verklaren door zijn gedrag op zijn eigen hoofd te doen neerkomen, en door de rechtvaardige rechtvaardig te verklaren door hem te geven overeenkomstig zijn eigen rechtvaardigheid.

2 Kronieken 6:20-21: 21 En gij moet luisteren naar de smekingen van uw knecht en van uw volk Israël wanneer zij in de richting van deze plaats bidden, opdat gijzelf vanuit de plaats van uw woning, vanuit de hemel, moogt horen; en gij moet horen en vergeven.

Psalm 33:13: 13 Vanuit de hemel heeft Jehovah gekeken, Hij heeft alle mensenzonen gezien.

[7] 57:15-16: 15 Want dit heeft de Hoge en Verhevene, die voor eeuwig verblijf houdt en wiens naam heilig is, gezegd: „In den hoge en in de heilige plaats houd ik verblijf, alsook bij de verbrijzelde en ootmoedige van geest, om de geest der ootmoedigen te doen opleven en om het hart der verbrijzelden te doen opleven. 16 Want niet tot onbepaalde tijd zal ik twisten, noch voor altoos verontwaardigd zijn; want wegens mij zou de geest zelf zwak worden, zelfs de ademende schepselen die ikzelf heb gemaakt.

1 Koningen 8:27: 27 Maar zal God waarlijk op aarde wonen? Zie! De hemel, ja, zelfs de hemel der hemelen, kan u niet bevatten; hoeveel minder dan dit huis dat ik gebouwd heb!

Psalm 115:2-3: 3 Maar onze God is in de hemel; Al wat hem heeft behaagd [te doen], heeft hij gedaan.

Psalm 2:3-4: 4 Ja, Hij die in de hemel zetelt, zal lachen; Jehovah zelf zal hen bespotten.

Psalm 33:14: 14 Vanuit de vaste plaats waar hij woont, Heeft hij met gespannen aandacht gekeken naar allen die op de aarde wonen.

Psalm 123:1: 123 Tot u heb ik mijn ogen opgeheven, O Gij die in de hemel woont.

[8] Psalm 103:19-21: 19 Jehovah zelf heeft in de hemel zijn troon stevig bevestigd; En over alles heeft zijn eigen koningschap heerschappij geoefend. 20 Zegent Jehovah, o GIJ zijn engelen, geweldig in kracht, die zijn woord volbrengt, Door te luisteren naar de stem van zijn woord. 21 Zegent Jehovah, al GIJ legerscharen van hem, GIJ zijn dienaren, die zijn wil doet.

2 Kronieken 20:6-7: 6 en hij zei vervolgens: „O Jehovah, de God van onze voorvaders, zijt gij niet God in de hemel, en heerst gij niet over alle koninkrijken van de natiën, en is er in uw hand geen kracht en macht, terwijl niemand zich krachtig tegen u staande kan houden? 7 Hebt gijzelf, o onze God, de bewoners van dit land niet van voor het aangezicht van uw volk Israël verdreven en het vervolgens tot onbepaalde tijd aan het zaad van Abraham, die u liefhad, gegeven?

Psalm 11:3-4: 4 Jehovah is in zijn heilige tempel. Jehovah — in de hemel is zijn troon. Zijn eigen ogen aanschouwen, zijn eigen stralende ogen onderzoeken de mensenzonen.

Psalm 115:2-3: 3 Maar onze God is in de hemel; Al wat hem heeft behaagd [te doen], heeft hij gedaan.

[9] Mattheüs 21:24-27: Indien GIJ mij dat zegt, zal ik U ook zeggen krachtens welke autoriteit ik deze dingen doe: 25 De doop door Johannes, welke oorsprong had die? Uit de hemel of uit de mensen?” Maar zij gingen onder elkaar overleggen en zeiden: „Als wij zeggen: ’Uit de hemel’, dan zal hij tot ons zeggen: ’Waarom hebt GIJ hem dan niet geloofd?’ 26 Zeggen wij echter: ’Uit de mensen’, dan hebben wij de schare te vrezen, want zij allen houden Johannes voor een profeet.” 27 Zij gaven Jezus daarom ten antwoord: „Wij weten het niet.” Daarop zei hij tot hen: „Dan zeg ik U evenmin krachtens welke autoriteit ik deze dingen doe. (cfr. Lu 20:4);

Johannes 1:33: 33 Ook ik kende hem niet, maar Degene die mij heeft gezonden om in water te dopen, die heeft tot mij gezegd: ’Degene op wie gij de geest ziet neerdalen en blijven, die is het die in heilige geest doopt.

[10] Daniël 2:44-45: 44 En in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten dat nooit te gronde zal worden gericht. En het koninkrijk zelf zal aan geen ander volk worden overgedragen. Het zal al deze koninkrijken verbrijzelen en er een eind aan maken, en zelf zal het tot onbepaalde tijden blijven bestaan, 45 aangezien gij aanschouwd hebt dat uit de berg, niet door handen, een steen werd gehouwen, en [dat] die het ijzer, het koper, het gevormde leem, het zilver en het goud verbrijzelde. De grote God zelf heeft aan de koning bekendgemaakt wat er hierna geschieden zal. En de droom is waarachtig, en de uitlegging ervan is betrouwbaar.

Mattheüs 6:9-10: 10 Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, zo ook op aarde.

Mattheüs 4:16-17: 17 Van die tijd af begon Jezus te prediken en te zeggen: „Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.”

Mattheüs 10:6-7: 7 Predikt op UW tocht en zegt: ’Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.’

Lukas 10:8-9: 8 En als GIJ ergens een stad binnengaat en men U ontvangt, eet dan wat U wordt voorgezet, 9 en geneest de zieken die daar zijn, en blijft hun zeggen: ’Het koninkrijk Gods is nabij U gekomen.’

Mattheüs 21:42-43: 43 Daarom zeg ik U: Het koninkrijk Gods zal van U worden weggenomen en aan een natie worden gegeven die de vruchten daarvan voortbrengt.

2 Timotheüs 4:17-18: 18 De Heer zal mij bevrijden van elk goddeloos werk en [mij] redden voor zijn hemelse koninkrijk.

[11] Judas 5-6: 6 En de engelen die hun oorspronkelijke positie niet hebben behouden maar hun eigen juiste woonplaats hebben verlaten, heeft hij met eeuwige banden onder dikke duisternis bewaard voor het oordeel van de grote dag.

Genesis 28:11-14: 12 Toen droomde hij, en zie! er stond een ladder op de aarde en de top ervan reikte tot aan de hemel; en zie! Gods engelen klommen daarlangs op en daalden daarlangs af. 13 En zie! Jehovah stond bovenaan, en hij zei vervolgens:

„Ik ben Jehovah, de God van uw vader Abraham en de God van Isaäk. Het land waarop gij ligt, aan u zal ik het geven en aan uw zaad. 14 En uw zaad zal stellig als de stofdeeltjes van de aarde worden, en gij zult u stellig uitbreiden naar het westen en naar het oosten en naar het noorden en naar het zuiden, en door bemiddeling van u en door bemiddeling van uw zaad zullen alle families van de aardbodem zich stellig zegenen.

Mattheüs 18:9-10: 10 Ziet erop toe dat GIJ niet een van deze kleinen veracht, want ik zeg U dat hun engelen in de hemel altijd het aangezicht aanschouwen van mijn Vader, die in de hemel is.

Mattheüs 24:36: 36 Van die dag en dat uur weet niemand iets af, noch de engelen der hemelen noch de Zoon, dan de Vader alleen.

[12] Psalm 89:4-7: 5 En de hemelen zullen uw wonderdaad prijzen, o Jehovah, Ja, uw getrouwheid in de gemeente der heiligen.

6 Want wie in de wolkenhemel kan met Jehovah worden vergeleken? Wie kan aan Jehovah gelijk zijn onder de zonen van God?

7 God dient in ontzag gehouden te worden in de intieme groep van heiligen; Hij is groots en vrees inboezemend boven allen die rondom hem zijn.

Lukas 15:7, 10: 7 Ik zeg U dat er evenzo in de hemel meer vreugde zal zijn over één zondaar die berouw heeft dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen berouw nodig hebben. … 10 Zo, zeg ik U, ontstaat er vreugde bij de engelen van God over één zondaar die berouw heeft.”

Openbaring 12:12: 12 Weest hierom vrolijk, GIJ hemelen en GIJ die daarin verblijft! Wee de aarde en de zee, want de Duivel is tot U neergedaald, en hij heeft grote toorn, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft.”

[13] Daniël 4:25-26: 25 En u zal men van onder de mensen verdrijven, en bij de dieren van het veld zal uw woning blijken te zijn, en plantengroei zal men ook u te eten geven, net als de stieren; en door de dauw van de hemel zult gijzelf bevochtigd worden, en zeven tijden zullen er over u voorbijgaan, totdat gij weet dat de Allerhoogste [de] Heerser is in het koninkrijk der mensheid, en dat hij het geeft aan wie hij wil.

26 En omdat men zei de wortelstomp van de boom te laten staan: uw koninkrijk zal u behouden blijven nadat gij weet dat de hemel heerst.

Psalm 11:3-4: 4 Jehovah is in zijn heilige tempel. Jehovah — in de hemel is zijn troon. Zijn eigen ogen aanschouwen, zijn eigen stralende ogen onderzoeken de mensenzonen.

Jesaja 66:1: 1 Dit heeft Jehovah gezegd: „De hemel is mijn troon en de aarde mijn voetbank. Waar is dan het huis dat gijlieden mij kunt bouwen, en waar is dan de plaats, mij tot rustplaats?”

[14] Jesaja 65:17: 17 Want ziet, ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vroegere dingen zullen niet in de geest worden teruggeroepen, noch zullen ze in het hart opkomen.

Jesaja 32:1-2: 32 Zie! Een koning zal regeren voor louter rechtvaardigheid; en wat vorsten betreft, zij zullen als vorsten heersen voor louter gerechtigheid. 2 En een ieder moet als een wijkplaats voor de wind blijken te zijn en een schuilplaats voor de slagregen, als waterstromen in een waterloos land, als de schaduw van een zware, steile rots in een uitgeput land.

Jesaja 66:22: 22 „Want net zoals de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde die ik maak, voor mijn aangezicht bestaan,” is de uitspraak van Jehovah, „zo zal UW nageslacht en UW naam blijven bestaan.”

2 Petrus 3:12-13: 13 Maar er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen.

Openbaring 21:1: 21 En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; want de vroegere hemel en de vroegere aarde waren voorbijgegaan, en de zee is niet meer.

[15] 2 Petrus 3:2-4: 3 Want dit weet GIJ in de eerste plaats, dat er in de laatste dagen spotters zullen komen met hun spotternij, die overeenkomstig hun eigen begeerten te werk gaan 4 en zeggen: „Waar is nu de beloofde tegenwoordigheid van hem? Ach wat, van de dag af dat onze voorvaders zijn ontslapen, blijven alle dingen precies zo als sedert het begin der schepping.

2 Petrus 3:11-13: “Wanneer alles zo vergaat, hoe moet gij dan uitmunten door een heilig leven en innige vroomheid, de komst verwachtend en verhaastend van de dag Gods, waardoor de hemelen in vlammen zullen opgaan en de elementen wegsmelten in de vuurgloed. Maar volgens zijn belofte verwachten wij nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid zal wonen.” (WV78)

[16] Hebreeën 7:26: 26 Want zo’n hogepriester als deze was precies geschikt voor ons: loyaal, schuldeloos, onbesmet, afgescheiden van de zondaars en hoger geworden dan de hemelen.

Hebreeën 4:14: 14 Aangezien wij derhalve een grote hogepriester hebben die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, moeten wij aan [onze] belijdenis van [hem] vasthouden.

1 Petrus 3:21-22: 22 Hij is aan Gods rechterhand, want hij is heengegaan naar de hemel, en engelen en autoriteiten en krachten werden aan hem onderworpen.

[17] Efeziërs 1:18-23: 19 en wat de allesovertreffende grootheid van zijn kracht is jegens ons gelovigen. Het is overeenkomstig de werking van de macht van zijn sterkte, 20 die hij werkzaam heeft doen zijn in het geval van de Christus, toen hij hem uit de doden opwekte en hem aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten deed zitten, 21 hoog boven elke regering en autoriteit en kracht en heerschappij en elke naam die genoemd wordt, niet alleen in dit samenstel van dingen, maar ook in het toekomende. 22 Ook heeft hij alle dingen onder zijn voeten onderworpen en heeft hem hoofd over alle dingen gemaakt met betrekking tot de gemeente, 23 welke zijn lichaam is, de volheid van hem die alles in allen vervult.

Mattheüs 28:18: 18 En Jezus trad naderbij en sprak tot hen, en zei: „Alle autoriteit in de hemel en op aarde is mij gegeven.

[18] Hebreeën 3:1: 3 Dientengevolge, heilige broeders, deelgenoten van de hemelse roeping, beschouwt de apostel en hogepriester die wij belijden — Jezus.

Romeinen 8:29-30: 30 Die hij heeft voorbestemd, zijn bovendien degenen die hij ook heeft geroepen; en die hij heeft geroepen, zijn degenen die hij ook rechtvaardig verklaard heeft. Ten slotte zijn degenen die hij rechtvaardig verklaard heeft, degenen die hij ook heeft verheerlijkt.

[19] 1 Petrus 1:3-5: 3 Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, want overeenkomstig zijn grote barmhartigheid heeft hij ons door middel van de opstanding van Jezus Christus uit de doden een nieuwe geboorte gegeven tot een levende hoop, 4 tot een onverderfelijke en onbesmette en onverwelkelijke erfenis. Ze is in de hemelen weggelegd voor U, 5 die door Gods kracht door middel van geloof behoed wordt tot een redding welke gereed ligt om in de laatste tijdsperiode geopenbaard te worden.

Kolossenzen 1:3-6: 3 Wij danken God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, altijd wanneer wij voor U bidden, 4 aangezien wij hebben gehoord van UW geloof in verband met Christus Jezus en de liefde die GIJ hebt voor alle heiligen 5 wegens de hoop die voor U in de hemelen is weggelegd. GIJ hebt reeds eerder over deze [hoop] gehoord door de prediking van de waarheid van dat goede nieuws, 6 hetwelk tot U is doorgedrongen, zoals het in de gehele wereld vrucht draagt en toeneemt, evenals [dit] ook onder U [het geval is], vanaf de dag dat GIJ de onverdiende goedheid van God in waarheid hebt gehoord en nauwkeurig hebt leren kennen.

[20] Openbaring 21:1-4: 21 En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; want de vroegere hemel en de vroegere aarde waren voorbijgegaan, en de zee is niet meer. 2 Ik zag ook de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, van God uit de hemel neerdalen, toebereid als een bruid die zich voor haar man versierd heeft. 3 Toen hoorde ik een luide stem, afkomstig van de troon, zeggen: „Zie! De tent van God is bij de mensen, en hij zal bij hen verblijven, en zij zullen zijn volken zijn. En God zelf zal bij hen zijn. 4 En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan.”

[21] Openbaring 21:1: “En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; de eerste hemel en de eerste aarde waren verdwenen en de zee bestond niet meer.” (WV78)

2 Petrus 3:10: “Maar de dag des Heren zal komen als een dief. Dan zullen de hemelen dreunend vergaan en de elementen door vuur worden verteerd; en de aarde en de daden op aarde verricht zullen zich bevinden (voor Gods oordeel).” (WV78)

Openbaring 20:11: “Toen zag ik een grote, witte troon, en Hem die daarop gezeten is. De aarde en de hemel vluchtten weg van zijn aanschijn en hun plaats werd niet meer gevonden.” (WV78)

[22] 2 Petrus 3:7-12: “Maar de tegenwoordige hemel en aarde worden door datzelfde woord bewaard om op de dag van het oordeel, waarop de goddelozen ten onder zullen gaan, te worden prijsgegeven aan het vuur. Eén ding mag u niet over het hoofd zien, geliefde broeders en zusters: voor de Heer is één dag als duizend jaar en duizend jaar als één dag. De Heer is niet traag met het nakomen van zijn belofte, zoals sommigen menen; hij heeft alleen maar geduld met u, omdat hij wil dat iedereen tot inkeer komt en niemand verloren gaat. De dag van de Heer zal komen als een dief. De hemelsferen zullen die dag met luid gedreun vergaan, de elementen gaan in vlammen op, de aarde wordt blootgelegd en alles wat daarop gedaan is komt aan het licht. Als dit allemaal op die manier te gronde gaat, hoe heilig en vroom moet u dan niet leven, u die uitziet naar de dag van God en het aanbreken daarvan bespoedigt! Die dag gaan de hemelsferen in vlammen op, en de elementen vatten vlam en smelten weg.” (NBV)

[23] Lukas 21:33: “Hemel en aarde zullen verdwijnen, maar mijn woorden zullen nooit verdwijnen.” (NBV)

Mattheüs 5:18: “Ik verzeker jullie: zolang de hemel en de aarde bestaan, blijft elke jota, elke tittel in de wet van kracht, totdat alles gebeurd zal zijn.” (Mt 5:18 NBV)

Lukas 16:17: “Maar nog eerder vergaan hemel en aarde dan dat er ook maar één tittel van de wet wegvalt.” (NBV)

[24] Psalm 102:25-27: 25 Lang geleden hebt gij de grondvesten gelegd van de aarde, En de hemelen zijn het werk van uw handen.

26 Díe zullen vergaan, maar gíj zult standhouden; En net als een kleed zullen ze alle verslijten. Net als kleding zult gij ze verwisselen, en ze zullen op hun beurt eindigen.

27 Maar gij zijt dezelfde, en úw jaren zullen niet voltooid worden.

[25] Psalm 148:6: “dat Hij grondde voor altijd en eeuwig, met een maatgang, niet te verbreken.” (WV78)

[26] Hebreeën 1:1-2, 8, 10-12: 1: God, die lang geleden bij vele gelegenheden en op vele wijzen tot onze voorvaders heeft gesproken door bemiddeling van de profeten, 2 heeft op het einde van deze dagen tot ons gesproken door bemiddeling van een Zoon, die hij tot erfgenaam van alle dingen heeft aangesteld en door bemiddeling van wie hij de samenstelsels van dingen heeft gemaakt. … 8 Maar met betrekking tot de Zoon: „God is uw troon in alle eeuwigheid, en [de] scepter van uw koninkrijk is de scepter van recht. … 10 En: „Gij, o Heer, hebt in [het] begin de grondvesten gelegd van de aarde, en de hemelen zijn [de] werken van uw handen. 11 Díe zullen vergaan, maar gíj zult voortdurend blijven; en net als een bovenkleed zullen ze alle verouderen, 12 en gij zult ze samenrollen net als een mantel, als een bovenkleed; en ze zullen veranderd worden, maar gij zijt dezelfde, en uw jaren zullen nimmer een einde nemen.”

[27] 2Timotheus 1:9, 10: “die ons gered heeft en geroepen met een heilige roeping, niet op grond van onze verdiensten, maar volgens het vrije besluit van zijn genade. Van alle eeuwigheid ons verleend in Christus Jezus, is zijn genade nu openbaar geworden door de verschijning van onze Heiland, Christus Jezus, die de dood heeft vernietigd en onvergankelijk leven deed aanlichten door het evangelie.” (WV78)

Matthéus 22:14: “Velen zijn geroepen maar weinigen uitverkoren.’” (WV78)

1 Petrus 2:9: “Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk, bestemd om de roemruchte daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht:” (WV78)

1 Petrus 1:20-21: 20 Zeker, hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld, maar hij werd op het einde der tijden openbaar gemaakt ter wille van U, 21 die door bemiddeling van hem gelovigen in God zijt, die hem uit de doden heeft opgewekt en hem heerlijkheid heeft gegeven, zodat UW geloof en hoop op God [gericht] zouden zijn.

[28] Romeinen 3:21-24: 21 Maar nu is, buiten de wet om, Gods rechtvaardigheid openbaar gemaakt, waarvan door de Wet en de Profeten getuigenis wordt afgelegd, 22 ja, Gods rechtvaardigheid door middel van het geloof in Jezus Christus, voor allen die geloof hebben. Want er is geen onderscheid. 23 Want allen hebben gezondigd en bereiken niet de heerlijkheid Gods, 24 en het is als een vrije gave dat zij door zijn onverdiende goedheid rechtvaardig verklaard worden op grond van de verlossing door de losprijs [die] door Christus Jezus [is betaald].

Romeinen 3:27-28: 27 Waar blijft het roemen dan? Het is uitgesloten. Krachtens welke wet? Die van de werken? Volstrekt niet, maar krachtens de wet van het geloof. 28 Want wij zijn van oordeel dat een mens door geloof rechtvaardig verklaard wordt, afgescheiden van de werken der wet.

Romeinen 8:33-34: 33 Wie zal een beschuldiging inbrengen tegen Gods uitverkorenen? God is het die [hen] rechtvaardig verklaart. 34 Wie is het die zal veroordelen? Christus Jezus is degene die gestorven is, ja, veeleer degene die uit de doden werd opgewekt, die aan de rechterhand van God is, die ook voor ons pleit.

[29] Johannes 1:11-13: 12 Doch aan allen die hem wel ontvingen, heeft hij de macht gegeven Gods kinderen te worden, omdat zij geloof oefenden in zijn naam; 13 en zij zijn niet uit bloed noch uit een vleselijke wil of uit de wil van een man geboren, maar uit God.

Johannes 3:3-6: 3 Jezus gaf hem ten antwoord: „Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Indien iemand niet wedergeboren wordt, kan hij het koninkrijk Gods niet zien.” 4 Nikodémus zei tot hem: „Hoe kan een mens geboren worden als hij oud is? Kan hij soms voor een tweede maal in de schoot van zijn moeder gaan en geboren worden?” 5 Jezus antwoordde: „Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Indien iemand niet uit water en geest wordt geboren, kan hij het koninkrijk Gods niet binnengaan. 6 Wat uit het vlees is geboren, is vlees, en wat uit de geest is geboren, is geest.

Jakobus 1:1: 18 Omdat hij het wilde, heeft hij ons voortgebracht door het woord der waarheid, opdat wij zekere eerstelingen van zijn schepselen zouden zijn.

[30] Romeinen 6:2-3: 3 Of weet GIJ niet dat wij allen die in Christus Jezus werden gedoopt, in zijn dood werden gedoopt?

Filippenzen 3:8-11: 8 Ja, wat dat aangaat, ik beschouw alle dingen ook werkelijk als verlies wegens de uitnemende waarde van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer. Om zijnentwil heb ik het verlies van alle dingen aanvaard en ik beschouw ze als een hoop vuil, opdat ik Christus moge winnen 9 en in eendracht met hem bevonden word, niet mijn eigen rechtvaardigheid hebbend, die voortvloeit uit de wet, maar die welke door middel van geloof in Christus is, de rechtvaardigheid die van God komt op basis van geloof, 10 ten einde hem te kennen en de kracht van zijn opstanding en het deelhebben aan zijn lijden, mij onderwerpend aan zijn soort van dood, 11 [om te zien] of ik op de een of andere wijze tot de vroegere opstanding uit de doden mag geraken.

[31] Johannes 6:38-40: 39 Dit is de wil van hem die mij heeft gezonden, dat ik niets van al wat hij mij heeft gegeven, verloren laat gaan, maar dat ik het op de laatste dag [uit de dood] opwek. 40 Want dit is de wil van mijn Vader, dat een ieder die de Zoon aanschouwt en geloof in hem oefent, eeuwig leven moge hebben, en ik zal hem op de laatste dag [uit de dood] opwekken.”

Romeinen 6:4-7: 5 Want indien wij één met hem zijn geworden in de gelijkheid van zijn dood, zullen wij stellig ook [één met hem] zijn [in de gelijkheid] van zijn opstanding; 6 want wij weten dat onze oude persoonlijkheid met [hem] aan de paal werd gehangen, opdat ons zondig lichaam inactief gemaakt zou worden, zodat wij niet langer slaven van de zonde zouden blijven. 7 Want wie gestorven is, is van [zijn] zonde vrijgesproken.

1 Korinthiërs 15:42-49: 42 Zo is het ook met de opstanding der doden. Het wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid. 43 Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid. Het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht. 44 Het wordt gezaaid als een fysiek lichaam, het wordt opgewekt als een geestelijk lichaam. Indien er een fysiek lichaam is, dan is er ook een geestelijk lichaam. 45 Zo staat er ook geschreven: „De eerste mens, Adam, werd een levende ziel.” De laatste Adam werd een levengevende geest. 46 Niettemin is dat wat geestelijk is niet het eerst, maar dat wat fysiek is, daarna dat wat geestelijk is. 47 De eerste mens is uit de aarde en van stof gemaakt; de tweede mens is uit de hemel. 48 Zoals hij [is] die van stof gemaakt is, zo [zijn] ook zij die van stof gemaakt zijn; en zoals de hemelse [is], zo [zijn] ook zij die hemels zijn. 49 En evenals wij het beeld hebben gedragen van degene die van stof gemaakt is, zullen wij ook het beeld van de hemelse dragen.