bloedeten

Belgische Christadelphians

Bloed eten

Op verzoek brengen wij hier een anders verloren artikel van de Vrije Christenen.

Mogen christenen bloed eten?

Voor Joden en Moslims is het heel normaal om geen bloed te eten, want dit staat in de Thora en in de Koran. Maar hoe staat het met Christenen die zich toch tot dezelfde monotheïstisch groep godsdiensten rekenen? Wat hadden enkele Christenen te zeggen over het eten van bloed? Tertullianus (ca. 155–na 220 n. Chr.) schreef in zijn werk Apologeticum (vertaald door Christine Mohrmann, 1951, blz. 33) : „Laat uw dwaling zich schamen voor ons Christenen, die zelfs het bloed van dieren niet als geoorloofd voedsel beschouwen, die ook geen, door verstikking of natuurlijken dood om het leven gekomen, dieren mogen eten, om op geen enkele wijze door bloed bezoedeld te worden, zelfs niet door het bloed, dat begraven is in het lichaam. Om de Christenen op de proef te stellen, zet gij hun dan ook bloedworsten voor, daar gij er vast van overtuigd zijt, dat datgene bij hen ongeoorloofd is, waardoor gij hen van den rechten weg wilt afbrengen.” Minucius Felix (ca. 175 – 250 n. Chr.) een Romeins rechtsgeleerde die omstreeks 250 G.T. gestorven is, wees op hetzelfde punt toen hij schreef: „Want het is ons niet toegestaan de moord op mensen te aanschouwen of aan te horen; zozeer deinzen wij terug voor menselijk bloed, dat wij zelfs het bloed van eetbare dieren niet in ons voedsel gebruiken.” — Octavius, XXX, 6.

Eusebius (177 G.T.) Een vrouw, genaamd Biblias uit Lyon (Frankrijk), zei toen religieuze vijanden de christenen er valselijk van beschuldigden dat zij kinderen aten: „Hoe zouden zulke lieden kinderen eten, daar het hun zelfs niet geoorloofd is het bloed van redeloze dieren te nuttigen?” — Kerkgeschiedenis van Eusebius Pamphyli, V, I, 26, bewerkt door dr. H. U. Meyboom, Leiden, 1908. Maarten Luther zei: „Indien wij nu een kerk willen hebben die in overeenstemming is met dit concilie (Handelingen 15) . . ., dan moeten wij leren en erop aandringen dat voortaan geen vorst, heer, burger of boer meer in bloed gekookte ganzen, hazen, herten of varkensvlees eet . . . En burgers en boeren moeten zich vooral onthouden van rode worst en bloedworst.”

Joseph Benson (°1748 - ✝1821 Methodist) schreef: „Opgemerkt zij, dat dit verbod op het eten van bloed, dat aan Noach en zijn gehele nageslacht werd gegeven en tegenover de Israëlieten onder de Mozaïsche bedeling op een bijzonder plechtige wijze werd herhaald, nooit herroepen is, maar, integendeel, onder het Nieuwe Testament, Handelingen xv., bevestigd is en daardoor tot een eeuwigdurende verplichting is gemaakt.” — Bensons Notes, 1839, Deel I, blz. 43. Sir Isaac Newton: „Deze wet [betreffende onthouding van bloed] ging verder terug dan de dagen van Mozes, daar ze gegeven werd aan Noach en zijn zonen, lang voor de dagen van Abraham: en toen de Apostelen en Ouderlingen op het Concilie te Jeruzalem derhalve verklaarden dat de Heidenen niet verplicht waren zich te laten besnijden en de wet van Mozes te houden, maakten zij een uitzondering voor deze wet aangaande het zich onthouden van bloed en het verstikte, als zijnde een eerdere wet van God, die niet slechts de zonen van Abraham maar alle natiën was opgelegd toen ze te zamen onder de heerschappij van Noach in Sinear woonden: en van dezelfde aard is het gebod om zich te onthouden van vlees dat aan Afgoden of valse Goden is geofferd, en van hoererij.”The Chronology of Ancient Kingdoms Amended (Dublin, 1728, blz. 184) Prof. E. Meyer zei met betrekking tot Handelingen 15 en het verbod op het eten van bloed dat het ging om „het eten van bloed dat krachtens de aan Noach opgelegde wet (Gen. 9:4) was verboden, welk verbod dus tevens voor de gehele mensheid gold”. — Ursprung und Anfänge des Christentums (1962). Bovenstaande aanhalingen zouden oprechte christenen aan het denken moeten zetten en hen aanmoedigen over het onderwerp na te denken. In het Nieuwe Testament zijn er slechts twee schriftplaatsen die handelen over bloed en dit zijn: Handelingen 15:13-2: “Nadat zij uitgesproken waren, antwoordde Jakobus en zei: „Mannen, broeders, hoort mij. Simeon heeft uitvoerig verhaald hoe God voor de eerste maal zijn aandacht op de natiën heeft gericht om uit hen een volk voor zijn naam te nemen. En hiermee stemmen de woorden van de Profeten overeen, zoals er geschreven staat: ’Na deze dingen zal ik terugkeren en de hut van David, die vervallen is, herbouwen, en ik zal haar puinhopen herbouwen en haar weer oprichten, opdat zij die overblijven van de mensen, de HERE ernstig mogen zoeken, te zamen met mensen uit alle natiën, mensen die naar mijn naam zijn genoemd, zegt de HERE, die deze dingen doet, die vanouds bekend zijn.’ Daarom is mijn beslissing om degenen uit de natiën die zich tot God keren, niet lastig te vallen, maar hun te schrijven zich te onthouden van dingen die door afgoden zijn bezoedeld en van hoererij en van het verstikte en van bloed. Want van oudsher heeft Mozes in stad na stad mensen gehad die hem prediken, omdat hij elke sabbat in de synagogen wordt voorgelezen.” Handelingen 15:28-29: “Want het heeft de heilige geest en ons goedgedacht U geen verdere last toe te voegen dan deze noodzakelijke dingen: U te blijven onthouden van dingen die aan afgoden ten slachtoffer zijn gebracht en van bloed en van al wat verstikt is en van hoererij. Indien GIJ U nauwlettend voor deze dingen wacht, zal het U goed gaan. Wij wensen U een goede gezondheid toe!”” Volgens de Groot Nieuws Bijbel: “We moeten hen alleen schrijven dat ze zich te onthouden hebben van wat onrein maakt: van alles wat afgoden gewijd is, van verboden huwelijken, van vlees waaruit het bloed niet is weggelopen, en van bloed zelf. Want sinds mensenheugenis heeft Mozes in elke stad zijn woordvoerders, die iedere sabbat in de synagoge zijn wet voorlezen.” Verder wordt er in het N.T. of de Griekse Christelijke Bijbel geen woord meer gerept over het eten van bloed.

Vanwaar stamt het verbod op het eten van bloed?

Het eerste vers dat handelt over het eten van bloed staat in het Bijbelboek Genesis. Het situeert zich in de dagen na de Vloed. Als Noach en zijn gezin de Ark verlaten zegt God hen dat ze tot nu toe (sinds Adam), vegetariërs zijn geweest maar nu dieren als voedsel mogen gebruiken. Er is wel een restrictie: men moet de dieren laten uitbloeden, bloed mag men niet eten. Genesis 9: 3-4: “Behalve het groen van de planten mogen jullie nu ook het vlees van dieren eten. Alle dieren geef ik je als voedsel. Alleen mag je geen vlees eten waar nog bloed in zit, want het bloed bevat de levenskracht” [GNB] JHWH God gaf dit gebod aan Noach en zijn zonen en volgens de Bijbel zijn alle mensen nakomelingen van deze man en zijn drie zonen. Het gebod wordt daarom gezien als gegeven aan heel de mensheid. Het verbod op het eten van bloed stamt dus van lang voordat er sprake was van een Joods volk waaraan dit verbod opnieuw werd gegeven.

Enkele tegenwerpingen

Vraag: Toen aan Noach het verbod op het eten van bloed werd gegeven sprak God ook over het zich vermenigvuldigen (vers 1 en 7) en over het doden van dieren en mensen. Indien men het verbod op het eten van bloed als geldig beschouwt zou men dat dan ook moeten doen met het gebod om zich te vermenigvuldigen? Antwoord: Men dient een onderscheid te maken tussen het gebod om zich te vermenigvuldigen en het gebod zich te onthouden van bloed. Het laatste is ontsproten bij God als een morele wet. Men mag geen bloed eten omdat het symbool staat voor het leven en de mens moet, door een dier dat hij slacht te laten uitbloeden, erkennen dat het leven van dat dier eigenlijk God toebehoort. Het laten uitbloeden van dieren is een symbolische daad als erkenning van het Goddelijke recht op leven en dood. De omringende verzen handelen over de heiligheid van het leven. Een dier dat een mens doodt moet sterven want voor God is een mensenleven heel kostbaar. Later, onder de Mozaïsche Wet, gegeven aan de Joden, worden enkele wetten gegeven die dit opnieuw benadrukken. Net als wanneer een dier een mens doodt en zelf moet sterven zo zal ook de mens die een ander mens doodt, sterven, “want de mens is gemaakt naar het evenbeeld van God” (vers 6). Deze morele wetten werden opnieuw in de Wet van Mozes bevestigd en later herhaald aan de Christenen. We kunnen het universele wetten noemen, wetten die eeuwig zijn. Zelfs binnen tienduizend jaar zal het doden van een mens een misdaad in Gods ogen zijn, want de mens is naar het beeld van de Heilige God JHWH geschapen. Het zich vermenigvuldigen is geen morele wet, maar een wet gegeven in het kader van de toen heersende omstandigheden. Toen Adam en Eva als man en vrouw door God werden samengebracht gaf hij hun de opdracht zich te vermenigvuldigen. Waarom? Ze waren toen alleen en het was Gods bedoeling dat de hele aarde bewoond zou worden met mensen. Later, toen God in een wereldomvattende vloed de mensheid wegvaagde met uitzondering van Noach en zijn gezin, was het weer nodig om de aarde te gaan bevolken. Buiten deze twee speciale omstandigheden heeft God nooit meer het gebod gegeven zich te vermenigvuldigen. We kunnen trouwens opmerken dat onze Heer Jezus aan Christenen, die hier plaats voor konden maken, de uitnodiging deed om ongehuwd en dus kinderloos te blijven, wat in strijd zou zijn met het Gebod dat God aan Noach en zijn zonen had gegeven. We kunnen ons moeilijk inbeelden dat Jezus Christenen had uitgenodigd ongehuwd en kinderloos te blijven indien dit in strijd was met Gods wil (Matteüs 19:10-12). Het aan Adam en Noach gegeven gebod om zich te vermenigvuldigen moet men in zijn context zien, de tijd waarin het werd gegeven.

Vraag: Gaat het verbod om bloed te eten eigenlijk over het eten van levende dieren? Antwoord: Sommige commentatoren zeggen dat het vers 4 gaat over het eten van levende dieren of het eten van dieren die nog levend zijn. Het vers vier luidt: “Alleen vlees met zijn ziel – zijn bloed – moogt gij niet eten.” Daar bloed symbool staat voor het leven zeggen zij dat men dit vers als volgt kan vertalen: “Alleen vlees met zijn leven in zich, moogt gij niet eten”. Wil men de ware betekenis van dit vers begrijpen, dan moeten we zien wat God hierover nog meer te vertellen heeft en of dit relevant is voor wat hij aan Noach heeft gezegd. In Leviticus 17:13-14 staat te lezen: “Wat enige man betreft van de zonen van Israël of een inwonende vreemdeling die in UW midden vertoeft, die tijdens het jagen een wild dier of gevogelte vangt dat gegeten mag worden, die moet in dat geval het bloed daarvan uitgieten en dat met stof bedekken. Want de ziel van elke soort van vlees is zijn bloed door de ziel die erin is. Dientengevolge heb ik tot de zonen van Israël gezegd: „GIJ moogt het bloed van geen enkele soort van vlees eten, want de ziel van elke soort van vlees is zijn bloed. Een ieder die het eet, zal worden afgesneden.” Hier staat dat men dieren bij het slachten moest laten uitbloeden. De ziel of het leven, het bloed, moest worden uitgestort. Als we deze gegevens in gedachten houden en terugkeren naar onze tekst in Genesis 9 : “Alleen vlees met zijn ziel – zijn bloed – moogt gij niet eten”, dan wordt het ons duidelijk dat God aan Noach niet vroeg levende dieren niet te eten, terwijl ze levend waren, maar het vlees te laten uitbloeden.

De Joden Later werd, zoals reeds gezegd, de wet en het verbod op het eten van bloed herhaald aan de Joden. Enkele teksten maken ons dit duidelijk. Leviticus 3:17: “Het is een inzetting tot onbepaalde tijd voor UW geslachten, in al UW woonplaatsen: GIJ moogt volstrekt geen vet en geen bloed eten.’” Leviticus 7:26-27: “En waar GIJ ook woont, GIJ moogt in het geheel geen bloed eten, noch van gevogelte noch van viervoetige dieren. Elke ziel die enig bloed eet, die ziel moet van zijn volk worden afgesneden.’” Deuteronomium 12:15, 16: “Slechts wanneer uw ziel er hevig naar verlangt, moogt gij slachten, en gij moet vlees eten overeenkomstig de zegen van JHWH, uw God, die hij u gegeven heeft, binnen al uw poorten. De onreine en de reine mogen daarvan eten, zoals van de gazel en zoals van het hert. Alleen het bloed moogt GIJ niet eten. Gij dient het als water op de aarde uit te gieten.” Deuteronomium 12:23-25: “Wees alleen vastbesloten het bloed niet te eten, want het bloed is de ziel en gij moogt niet de ziel met het vlees eten. Gij moogt het niet eten. Gij dient het als water op de aarde uit te gieten. Gij moogt het niet eten, opdat het u en uw zonen na u goed moge gaan, omdat gij zult doen wat recht is in JHWH’s ogen.”

Voor de CHRISTENEN Christenen staan niet onder de Mozaïsche Wet die aan de joden was gegeven tot een Verbond met het Huis van Jakob of Israël. (Zie Romeinen 10:4; Galaten 3:23-25; Efeziërs 2:15). Maar nu komen Noach en zijn zonen of de gehele mensheid in beeld. Waarom kunnen wij hier spreken over de gehele mensheid? Via Noach en zijn zonen Sem, Cham en Jafet zijn alle mensen verwanten van elkaar. Van twee stamvaderen zijn we zeker waar we van afstammen, van Adam en Noach. Zoals reeds besproken waren de verboden op het eten van bloed en moord morele beginselen die niet tijdgebonden waren. Thans staat het bloed nog altijd symbool voor het leven. Jezus heeft zijn bloed uitgestort opdat wij als christenen eeuwig leven zouden hebben. Dus is de symboliek van de heiligheid van bloed tot op de dag van vandaag nog steeds actueel! Het bloed van een dier is nu nog steeds zijn ziel of leven en het behoort nog steeds aan God. Daarom zal een christen wanneer hij een dier slacht, het bloed, net als Noach en zijn zonen (en Israël), laten wegvloeien en dit als erkenning dat het leven God toebehoort. Het beginsel achter de heiligheid van bloed is universeel en tijdloos, binnen tienduizend jaar is bloed nog steeds het leven in een dier en behoort het leven JHWH God toe. Met dit in gedachte dienen we nu de verzen in het Bijbelboek Handelingen, die tot christenen zijn gericht, te onderzoeken. Handelingen 15:13-2: “Nadat zij uitgesproken waren, antwoordde Jakobus en zei: „Mannen, broeders, hoort mij. Simeon heeft uitvoerig verhaald hoe God voor de eerste maal zijn aandacht op de natiën heeft gericht om uit hen een volk voor zijn naam te nemen. En hiermee stemmen de woorden van de Profeten overeen, zoals er geschreven staat: ’Na deze dingen zal ik terugkeren en de hut van David, die vervallen is, herbouwen, en ik zal haar puinhopen herbouwen en haar weer oprichten, opdat zij die overblijven van de mensen, de HERE ernstig mogen zoeken, te zamen met mensen uit alle natiën, mensen die naar mijn naam zijn genoemd, zegt de HERE, die deze dingen doet, die vanouds bekend zijn.’ Daarom is mijn beslissing om degenen uit de natiën die zich tot God keren, niet lastig te vallen, maar hun te schrijven zich te onthouden van dingen die door afgoden zijn bezoedeld en van hoererij en van het verstikte en van bloed. Want van oudsher heeft Mozes in stad na stad mensen gehad die hem prediken, omdat hij elke sabbat in de synagogen wordt voorgelezen.” Handelingen 15:28, 29: “Want het heeft de heilige geest en ons goedgedacht U geen verdere last toe te voegen dan deze noodzakelijke dingen: U te blijven onthouden van dingen die aan afgoden ten slachtoffer zijn gebracht en van bloed en van al wat verstikt is en van hoererij. Indien GIJ U nauwlettend voor deze dingen wacht, zal het U goed gaan. Wij wensen U een goede gezondheid toe!”” Volgens de Groot Nieuws Bijbel : “We moeten hen alleen schrijven dat ze zich te onthouden hebben van wat onrein maakt: van alles wat afgoden gewijd is, van verboden huwelijken, van vlees waaruit het bloed niet is weggelopen, en van bloed zelf. Want sinds mensenheugenis heeft Mozes in elke stad zijn woordvoerders, die iedere sabbat in de synagoge zijn wet voorlezen.” > Achtergrond: Enkele joodse christenen waren naar gemeenten getrokken die hoofdzakelijk uit heidenen, die het Christendom hadden aanvaard, bestonden. Zij zegden dat deze heiden-christenen zich moesten onderwerpen aan de Wet der Joden of de Mozaïsche Wet, wat ook de besnijdenis inhield. Paulus en Barnabas waren hier niet mee akkoord en gingen met de goedkeuring van de oudsten uit deze gemeenten op weg naar Jeruzalem, vanwaar de onruststokers kwamen, om de zaken recht te zetten. (Later schrijft Paulus dat hij naar Jeruzalem gaat omdat hij door een goddelijke inspiratie hiertoe wordt aangespoord.) Er vond daar in Jeruzalem een hevig debat plaats, van eenheid was aanvankelijk geen sprake. Tenslotte kwamen zij daar tot een besluit en dat luidde: Heidenen die christenen zijn geworden dienen zich niet te houden aan de Wet en dienen zich niet te laten besnijden, maar ze dienen zich wel te onthouden van volgende punten: 1. vlees dat aan afgoden is geofferd, 2. en van bloed, 3. en van niet uitgebloede dieren, 4. van hoererij. Dit waren de dingen die de inwonende vreemdelingen, die temidden van Israël woonden, in acht dienden te nemen om voor God aanvaardbaar te zijn. Het kwam er op neer dat heiden-christenen zich temidden van hun Joodse broeders moesten gedragen als waren zij inwonende vreemdelingen.

Vraag: Later schrijft Paulus dat het voor een christen geen probleem is vlees te eten dat aan een afgod is geofferd. Gaat hij in tegen het verbod dat werd ingesteld op de vergadering in Jeruzalem? Antwoord: De tekst waar het om gaat is de volgende: 1 Korinthiërs 8:1-13: “Wat nu voedsel betreft dat aan afgoden is geofferd: wij weten dat wij allen kennis hebben. Kennis blaast op, maar liefde bouwt op. Indien iemand denkt dat hij kennis omtrent iets heeft verworven, kent hij [het] nog niet zoals hij [het] behoort te kennen. Maar indien iemand God liefheeft, die wordt door hem gekend. Wat nu het eten van voedsel betreft dat aan afgoden is geofferd, wij weten dat een afgod niets is in de wereld en dat er geen God is dan één. Want ook al zijn er die „goden” worden genoemd, hetzij in de hemel of op aarde, zoals er vele „goden” en vele „heren” zijn, in werkelijkheid is er voor ons maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en wij voor hem; en er is één Heer, Jezus Christus, door bemiddeling van wie alle dingen zijn en wij door bemiddeling van hem.”

Paulus maakt duidelijk dat een afgod niets is, niet bestaat! Er bestaat maar één God, de Vader! Dus, het voedsel dat aan afgoden was gewijd en later aan het publiek werd verkocht is eigenlijk aan niets gewijd geweest daar de god of godin aan wie het werd gewijd of geofferd niet bestaat. Met dit in gedachte gaat Paulus verder:

“Niettemin bezitten niet allen deze kennis; maar sommigen, die tot nu toe aan de afgod gewoon zijn, eten voedsel als iets wat aan een afgod ten slachtoffer is gebracht, en hun geweten, dat zwak is, wordt verontreinigd.”

Sommigen, die voorheen heiden waren geweest en geloof hadden gesteld in deze niet bestaande goden of godinnen, dachten dat, wanneer zij van dit voedsel (meestal vlees) aten, zij een aandeel aan afgoderij hadden. Dit is misschien begrijpelijk als wij bedenken dat men zowel bij de joden, als bij de heidenen kon deelhebben aan het offer door samen met de priesters te eten van het geofferde. Men had zodoende met de goden een maaltijd. Met deze achtergrond in gedachte kunnen we begrijpen dat sommigen zich ongerust maakten over het wel of niet eten van vlees dat aan afgoden was geofferd. Bij het offeren van de dierlijke slachtoffers bleef er meestal vlees over dat dan in de tempel of een bijhuis (een soort slagerij) werd verkocht. Het ging eigenlijk om dit vlees, dat als bijproduct van de eredienst achteraf werd verkocht aan particulieren. In steden was de tempel buiten het godsdienstige aspect van de plaats ook de plaatselijke slagerij waar iedere huisvrouw haar vlees ging kopen. In sommige tempels kon men plaatselijk ook eten, een soort snackbar in de poort van de tempel. De vraag was of men dit vlees mocht kopen of daar ter plaatse eten!

Vanaf vers 8: “Maar voedsel zal ons niet bij God aanbevelen; eten wij niet, wij zijn er niet minder om, en eten wij wel, wij hebben geen verdienste voor onszelf. Maar blijft erop toezien dat dit recht van U niet op de een of andere wijze een struikelblok wordt voor hen die zwak zijn. Want indien iemand u, die kennis hebt, in een afgodstempel aan een maaltijd ziet aanliggen, zal dan het geweten van die zwakke niet worden opgebouwd tot het eten van voedsel dat aan afgoden is geofferd? Ja, door uw kennis wordt degene die zwak is, te gronde gericht, [uw] broeder ter wille van wie Christus is gestorven. Maar wanneer gijlieden aldus tegen UW broeders zondigt en hun geweten, dat zwak is, kwetst, zondigt GIJ tegen Christus. Indien daarom voedsel mijn broeder tot struikelen brengt, zal ik nooit en te nimmer meer vlees eten, om mijn broeder niet tot struikelen te brengen.”

Omwille van degenen van wiens geweten dit problemen veroorzaakte, vraagt Paulus om af te zien van het recht van dit offervlees te eten (hoewel het eigenlijk aan “niets” was geofferd). Maar sommige christenen hadden het met deze gedachte moeilijk, ze bleven het “vlees” associëren met een afgod.

1 Korinthiërs 10:25-33: “Blijft alles eten wat op een vleesmarkt wordt verkocht, zonder vanwege UW geweten navraag te doen, want „de aarde en dat wat haar vult, behoort de HERE toe. Indien iemand van de ongelovigen U uitnodigt en GIJ wenst te gaan, eet dan alles wat U wordt voorgezet, zonder vanwege UW geweten navraag te doen. Maar zou iemand tot U zeggen: „Dit is iets wat ten offer is gebracht”, eet dan niet ter wille van degene die het heeft onthuld en vanwege het geweten. Ik zeg „geweten”, niet het uwe, maar dat van de ander. Want waarom zou mijn vrijheid door het geweten van iemand anders worden geoordeeld? Indien ik met dankzegging iets gebruik, waarom moet er dan schimpend over mij worden gesproken met betrekking tot datgene waarvoor ik dankzeg? Hetzij GIJ daarom eet of drinkt of iets anders doet, doet alle dingen tot Gods heerlijkheid. Geeft zowel joden als Grieken en de gemeente Gods geen aanleiding tot struikelen, zoals ook ik alle mensen in alle dingen behaag en niet mijn eigen voordeel zoek, maar dat van de velen, opdat zij gered mogen worden.”

Deze verzen worden meestal aangehaald om te “bewijzen” dat christenen vrij zijn om al dan niet bloed of verstikte dieren te eten. Maar men moet even stilstaan bij wat Paulus nu werkelijk zegt. Spreekt hij over het wel of niet eten van bloed? Neen, hij heeft het over het eten van vlees dat ritueel geofferd is aan afgoden. In het licht van wat eerder in hoofdstuk 8 werd gezegd, kan een christen zonder gewetenswroeging vlees eten dat uit een afgodentempel komt. Principieel kunnen deze verzen niet gebruikt worden om aan te tonen dat christenen bloed mogen eten.

Belangrijk is nog een ander gebruik van de uitdrukking: “dingen eten die aan afgoden zijn geofferd” beschouwen. Jezus zegt in Openbaring 2:14 het volgende: “Maar er zijn een paar dingen die ik tegen u heb: sommigen houden vast aan de leer van Bileam. Bileam leerde Balak, hoe hij de Israëlieten ten val kon brengen: hij moest ze aanzetten tot het eten van afgodenoffers en tot het plegen van ontucht.” Degenen die Paulus woorden in Korinthiërs gebruiken m.b.t. het eten van vlees uit een afgodentempel als argument dat de verordening in Handelingen 15 tijdelijk en niet bindend was, komen door deze tekst in problemen! Zij vatten Paulus woorden betreffende het eten van offervlees op als zijnde in tegenspraak met het besluit in Jeruzalem. Maar dit kan niet, want dan zouden Jezus woorden in tegenspraak zijn met Paulus woorden. Paulus zou onder leiding van de heilige geest hebben geschreven dat het een gewetenskwestie was of men wel of niet vlees uit een afgodentempel zou eten, terwijl Jezus vindt dat dit helemaal niet kan! We kunnen toch moeilijk geloven dat Paulus het bij het verkeerde einde had. Jezus veroordeelt hier in Openbaring degenen die het eten van vlees dat aan afgoden is geofferd promoten in de gemeente Pergamum. Zijn uitspraak in Openbaring is de sleutel om te begrijpen dat de apostelen en oudere mannen in Jeruzalem het hadden over het deelnemen aan het ritueel eten van vlees dat aan afgoden was geofferd, en dit is waar Jezus het ook over heeft in Openbaring, en Paulus had het over het gebruik van dit vlees als gewoon voedsel. Als we dit anders trachten uit te leggen, trekken we Paulus eerbaarheid als apostel in twijfel. Bovenstaande bijbelverzen maken ons duidelijk dat het besluit in Jeruzalem niet TIJDELIJK was, maar een morele wet, bindend voor alle christenen. Naast het eten als deelhebber aan afgoderij, kunnen christenen ook niet de andere geboden naast zich neerleggen. 1 Timotheüs 4:1-5: “De geïnspireerde uitspraak zegt echter uitdrukkelijk dat in latere tijdsperiodes sommigen zullen afvallen van het geloof, omdat zij aandacht schenken aan misleidende geïnspireerde uitspraken en leringen van demonen, door de huichelarij van mensen die leugens spreken, die in hun geweten gebrandmerkt zijn, die verbieden te trouwen en gebieden zich te onthouden van spijzen die God heeft geschapen om met dankzegging te worden gebruikt door hen die geloof hebben en de waarheid nauwkeurig kennen. De reden hiervoor is dat elke schepping van God voortreffelijk is, en niets is verwerpelijk indien het met dankzegging wordt aanvaard, want het wordt geheiligd door middel van Gods woord en gebed erover.”

Men kan moeilijk stellen dat God bloed heeft geschapen als een spijs om met dankzegging te gebruiken! Wetende dat onder de Mozaïsche Wet het eten van bloed werd bezien als een zwaar vergrijp, is het moeilijk om dit te rijmen met de gedachte dat voor christenen dit nu een gezegende spijs zou zijn.

Romeinen 14:19-23: “Laten wij dus de dingen nastreven die de vrede bevorderen en de dingen die tot opbouw van elkaar dienen. Houd ermee op het werk van God louter ter wille van voedsel af te breken. Alle dingen zijn weliswaar rein, maar het is schadelijk voor de mens die met een aanleiding tot struikelen eet. Het is goed geen vlees te eten noch wijn te drinken noch iets te doen waarover uw broeder struikelt. Heb het geloof dat gij bezit, overeenkomstig uzelf voor het aangezicht van God. Gelukkig is hij die zichzelf geen oordeel op de hals haalt door wat hij goedkeurt. Indien hij echter twijfels heeft, is hij reeds veroordeeld indien hij eet, omdat [hij] niet uit geloof [eet]. Ja, alles wat niet uit geloof is, is zonde.

Ook hier heeft Paulus het over eten van vlees dat aan afgoden was geofferd. Voor een christen met een geoefend geweten was dit vlees rein. Sommigen hadden ook problemen met wijn en trachtten wellicht een verbod op dit voedingsmiddel door te voeren in de gemeente, zoals er thans gemeenten zijn die het drinken van alcoholhoudende dranken verbieden.

Degenen die er toch op staan dat zij bloed of verstikte dieren zouden willen eten zouden vers 21 en 22 in gedachte dienen te houden. En vers 23 slaat op wie nu is gaan twijfelen!

Markus 7:18-19: “Derhalve zei hij tot hen: „Hebt ook GIJ evenals zij geen begrip? Beseft GIJ niet dat al wat van buiten af in de mens komt, hem niet kan verontreinigen, omdat het niet in [zijn] hart komt, maar in [zijn] ingewanden en vandaar in het riool verdwijnt?” Zo verklaarde hij alle voedsel rein.

Jezus is hier aan het woord en we zouden deze tekst kunnen gebruiken om het eten van bloed te rechtvaardigen, maar dan staan we enkel stil bij de woorden en niet de achtergrond van wat er wordt gezegd. Jezus was een jood en hij stond onder de Wet, maar in tegenstelling tot de Farizeeën die een eigenzinnige interpretatie van de voedselvoorschriften gaven, gaf Jezus hier blijk van een evenwichtige kijk op deze zaak. Een andere tekst met eenzelfde strekking die ons kan helpen te begrijpen wat Jezus, onze Meester, nu eigenlijk bedoelde is Lukas 11:37-41: “Toen hij dit gesproken had, verzocht een Farizeeër hem om bij hem te komen eten. Hij ging dus naar binnen en lag aan tafel aan. Het verbaasde de Farizeeër echter te zien dat hij zich niet eerst vóór het middagmaal waste. Maar de Heer zei tot hem: „GIJ Farizeeën nu, GIJ reinigt de buitenkant van de beker en de schotel, maar UW binnenste is vol roof en goddeloosheid. Onredelijken! Heeft hij die de buitenkant heeft gemaakt, ook niet de binnenkant gemaakt? Geeft niettemin de dingen die binnenin zijn als gaven van barmhartigheid, en ziet! alle [andere] dingen aangaande U zijn rein.” De Farizeeën hadden rituelen uitgevonden om de vaat te reinigen en wie dit niet deed en voedsel at dat in of op zo’n bord, schaal of kom terechtkwam, at verontreinigd voedsel. Jezus wees hen terecht, niet voedsel verontreinigt, maar wel goddeloosheid. Men kan moeilijk stellen dat Jezus “alle voedsel rein” verklaarde in de zin dat nu bloed, het verstikte of onreine dieren als rein werden beschouwd. Als men aan deze uitleg vasthoudt gaat men buiten de contextuele inhoud van deze verzen. Voor Jezus was het zonder enig belang of iets ritueel was gereinigd of niet en het had zeker geen invloed op het voedsel.

Besluit Ieder christen moet tot een eigen conclusie komen. Christenen hebben een grote vrijheid gekregen, maar dit betekent niet dat er geen enkele restrictie of beperking meer is. Sommigen vinden het moeilijk te geloven dat christenen “zich moeten onthouden van bloed en van het verstikte”, omdat het Nieuwe Testament daar verder over zwijgt. Men moet bedenken dat er in bijna elke gemeente christenen waren met een Joodse achtergrond die het gebod aan Noach en zijn zonen kenden. Het is daarom niet ondenkbaar dat zij de heidenen, die zich tot het christendom bekeerden, opmerkzaam maakten op het morele beginsel, dat het leven van dieren en mensen aan God toebehoort. Ja, als christenen moeten we bedenken dat God aan Noach en zijn nageslacht, en dat zijn wij, een moreel beginsel meegaf met betrekking tot het erkennen dat men niet zomaar een dierlijk leven diende weg te nemen zonder God hierin te erkennen. God bepaalde dat dit op passende wijze kon worden getoond door een dier te laten uitbloeden en zijn bloed niet te eten. Een christen dient hierbij stil te staan en zich af te vragen of het beginsel van heiligheid van leven is afgeschaft en zo ja, waarom? Maarten Luther zei: “Indien wij nu een kerk willen hebben die in overeenstemming is met dit concilie (Handelingen 15) . . ., dan moeten wij leren en erop aandringen dat voortaan geen vorst, heer, burger of boer meer in bloed gekookte ganzen, hazen, herten of varkensvlees eet . . . En burgers en boeren moeten zich vooral onthouden van rode worst en bloedworst.”

Voorkeur gevende aan het Woord van God in plaats van aan het woord van mensen en aan tradities.