onschuldiglam

Onschuldig Lam

Een sterveling uit Nazareth geboren uit de maagd Maria.

Jezus Christus heeft zich bereid gevoeld om zich op te dragen voor al diegenen die tegen Zijn Vader gezondigd hadden.

Jehovah God toonde een uiterst groot vertrouwen in zijn Zoon toen hij hem opdroeg naar de aarde te gaan en de beloofde Messias te worden. Reeds „vóór de grondlegging der wereld” (1Pe 1:19, 20), had God het voornemen opgevat dat er een „zaad” zou zijn (Ge 3:15), de Messias, die als het Lam Gods ten slachtoffer zou worden gebracht. Het bijbelse verslag vermeldt echter niet op welk tijdstip — hetzij ten tijde van de opstand in Eden of op een later ogenblik — Jehovah de specifieke persoon die voor het vervullen van deze rol was uitgekozen, aanwees of ervan op de hoogte bracht. De vereisten, vooral dat er in een loskoopoffer moest worden voorzien, sloten de keus van een onvolmaakt mens uit, maar niet die van een volmaakte geestenzoon. Uit al zijn miljoenen geestenzonen koos Jehovah er één die de toewijzing op zich zou nemen: zijn Eerstgeborene, het Woord. — Vgl. Hebreeën 1:5, 6.

Bereidwillig aanvaardde Gods Zoon de toewijzing. Dit blijkt duidelijk uit Filippenzen 2:5-8: „Hij heeft zichzelf ontledigd” van zijn hemelse heerlijkheid en zijn bestaan als geest, en heeft „de gedaante van een slaaf aangenomen” door zich er gewillig aan te onderwerpen dat zijn leven werd overgebracht naar het stoffelijke, aardse niveau en hij een mens van vlees en bloed werd. De toewijzing die voor hem lag, betekende een ontzaglijke verantwoordelijkheid; er was zo veel bij betrokken. Door zich getrouw te betonen, zou hij Satans bewering logenstraffen dat Gods dienstknechten Hem onder ontberingen, lijden en beproevingen zouden verloochenen, een bewering die in het geval van Job werd gedaan en in de bijbel staat opgetekend (Job 1:6-12; 2:2-6). Als de eerstgeboren Zoon kon van al Gods schepselen Jezus het overtuigendste antwoord op Satans beschuldiging geven en met betrekking tot de belangrijkste strijdvraag inzake de rechtmatigheid van Jehovah’s universele soevereiniteit het beste getuigenis afleggen ten gunste van zijn Vader. Daarmee zou hij bewijzen dat hij „de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige,” was (Openbaring 3:14). Indien hij faalde, zou hij meer dan enig ander schepsel smaad op de naam van zijn Vader werpen.

In de Heilige Schrift vinden wij regelmatig plaatsen waar wordt gezegd dat Hij de Zoon van God is en de beloofde vertolker der beloften.Jezus zelf zei dat alle profetieën betreffende de Messias verwezenlijkt of „vervuld moesten worden” (Lukas 24:44-47; Mattheus 16:21; vgl. Mattheus 5:17). Maar dat onthief Gods Zoon beslist niet van de zware verantwoordelijkheid om te kiezen tussen trouw blijven of ontrouw worden; hij werd daardoor ook niet van zijn vrije wil beroofd. Het was geen aangelegenheid die enkel van de Almachtige God, Jehovah, afhing. Zijn Zoon moest zijn deel doen om de profetieën in vervulling te doen gaan. God waarborgde de vervulling van de profetieën door zijn wijze keus van degene die de toewijzing te behartigen kreeg, namelijk „de Zoon van zijn liefde” (Kolossenzen 1:13). Dat zijn Zoon als mens op aarde zijn eigen vrije wil nog bezat en aanwendde, is duidelijk. Jezus sprak over zijn eigen wil, toonde dat hij zich vrijwillig aan de wil van zijn Vader onderwierp (Mattheus 16:21-23; Johannes 4:34; 5:30; 6:38) en werkte bewust aan de uitvoering van de hem toegewezen taak zoals die in het Woord van zijn Vader beschreven was (Mattheus 3:15; 5:17, 18; 13:10-17, 34, 35; 26:52-54; Markus 1:14, 15; Lukas4:21). De vervulling van andere profetieën had Jezus uiteraard niet in zijn macht; enkele daarvan gingen pas na zijn dood in vervulling (Mattheus 12:40; 26:55, 56; Johannes 18:31, 32; 19:23, 24, 36, 37). Het verslag over de nacht die aan zijn dood voorafging, onthult treffend wat een intense persoonlijke inspanning het hem kostte om zijn eigen wil te onderwerpen aan de superieure wil van Degene die wijzer was dan hijzelf, zijn Vader (Mattheus 26:36-44; Lukas22:42-44). Christus was niet zo schizofreen dat Hij tot zichzelf zou bidden. Het onthult ook dat hij terdege inzag dat hij als mens, ofschoon volmaakt, van zijn Vader, Jehovah God, afhankelijk was voor kracht in tijd van nood. — Johannes 12:23, 27, 28; Hebreeën 5:7.

Gods strikte gerechtigheid maakte het voor de mensheid onmogelijk zelf in een loskoper te voorzien (Psalmen 49:6-9). Maar daardoor traden Gods liefde en barmhartigheid nog duidelijker aan het licht, want hij hield zich aan zijn eigen vereisten en betaalde een zeer hoge prijs door het leven van zijn eigen Zoon te geven om in de loskoopprijs te voorzien (Romeinen 5:6-8). Wilde deze Zoon met de volmaakte Adam overeenkomen, dan moest hij mens worden. God bewerkte dit door het leven van zijn Zoon vanuit de hemel naar de schoot van de joodse maagd Maria over te brengen (Lukas 1:26-37; Johannes 1:14). Aangezien Jezus’ leven niet afkomstig was van een menselijke vader die van de zondaar Adam afstamde, en aangezien Gods heilige geest Maria ’overschaduwde’ — kennelijk vanaf het tijdstip van de ontvangenis tot aan Jezus’ geboorte — werd Jezus geboren zonder dat er door overerving zonde of onvolmaaktheid aan hem kleefde en was hij als het ware „een onbesmet en onbevlekt lam”, welks bloed als offer aanvaardbaar was (Lukas 1:35; Johannes 1:29; 1 Petrus 1:18, 19). Tijdens zijn hele leven bleef hij zondeloos en diskwalificeerde zich derhalve niet (Hebreeën 4:15; 7:26; 1 Petrus 2:22). Daar hij „aan bloed en vlees” deel had, was hij een naaste bloedverwant van de mensheid, en hij bezat datgene wat waardevol genoeg was om de mensheid terug te kopen of te bevrijden, namelijk zijn eigen volmaakte leven, dat hij ondanks beproevingen op rechtschapenheid rein had bewaard. — Hebreeën 2:14, 15.

De christelijke Griekse Geschriften maken duidelijk dat de verlossing van zonde en dood inderdaad geschiedt door de betaling van een prijs. Van christenen wordt gezegd dat zij „met een prijs gekocht” zijn (1 Korinthiërs 6:20; 7:23) en een „eigenaar [hebben], die hen heeft gekocht” (2 Petrus 2:1), en Jezus wordt voorgesteld als het Lam dat ’werd geslacht en dat met zijn bloed uit elke stam en taal en elke natie personen voor God heeft gekocht’ (Openbaring 5:9). In deze teksten wordt het werkwoord a·go·ra’zo gebruikt, dat eenvoudig „op de markt [a’go·ra] kopen” betekent. Paulus gebruikte het verwante woord e·xa·go·ra’zo (loskopen) om te tonen dat Christus door zijn dood aan de paal ’hen die onder de wet stonden, loskocht’ (Galaten 4:5; 3:13). Maar de gedachte van loskoop of verlossing wordt vaker en vollediger tot uitdrukking gebracht door het Griekse woord lu’tron en verwante termen.

Lu’tron (van het werkwoord lu’o, dat „losmaken” betekent) werd door Griekse schrijvers speciaal gebruikt als zij doelden op de prijs die werd betaald om krijgsgevangenen los te kopen of slaven te bevrijden. (Vgl. Hebreeën 11:35.) Op de twee plaatsen in de Schrift waar het voorkomt, wordt het gebruikt om te verklaren dat Christus ’zijn ziel als een losprijs in ruil voor velen’ heeft gegeven (Mattheus 20:28; Markus 10:45). Het verwante woord an·ti·lu’tron staat in 1 Timotheüs 2:6. In Parkhursts GreekandEnglishLexicontotheNewTestament wordt over de betekenis ervan gezegd: „eenlosprijs,loskoopprijs, of veeleer eenovereenkomstigelosprijs”. Parkhurst citeert Hyperius als volgt: „Er wordt terecht een prijs door aangeduid waarmee gevangenen uit de hand van de vijand worden losgekocht; en dat soort van ruil waarbij het levenvandeeenwordtlosgekochtmethetlevenvandeander.” Hij besluit met te zeggen: „Aristoteles gebruikt het werkwoord [an·ti·lu’tro·o] daarom voor hetloskopenvanlevenmetleven” (Londen, 1845, blz. 47). Christus heeft zich dus „als een overeenkomstige losprijs voor allen” gegeven (1Timotheus 2:5, 6). Andere verwante woorden zijn lu·tro’o·mai, „door losprijs bevrijden” (Titus 2:14; 1 Petrus 1:18, 19), en a·po·lu·tro’sis, „verlossing door losprijs” (Efezen 1:7, 14; Kol 1:14). Deze woorden worden op soortgelijke wijze gebruikt als de hierboven beschouwde Hebreeuwse termen. Ze beschrijven niet een gewoon kopen of bevrijden, maar een verlossing of een loskoop, een bevrijding door het betalen van een overeenkomstige prijs.

Hoewel Christus’ loskoopoffer voor allen beschikbaar is, wordt het niet door allen aanvaard, en „de gramschap Gods blijft” op degenen die het niet aanvaarden, zoals ze ook komt over degenen die deze voorziening eerst aanvaarden en zich er dan van afwenden (Johannes 3:36; Hebreeën 10:26-29; zie in tegenstelling daarmee Romeinen 5:9, 10). Zij blijven in slavernij aan koning Zonde en koning Dood en worden niet bevrijd (Romeinen 5:21). Onder de Wet kon een opzettelijke moordenaar niet losgekocht worden. Door opzettelijk de weg der zonde in te slaan, bracht Adam de dood over de gehele mensheid en was hij derhalve een moordenaar (Romeinen 5:12). God kan het geofferde leven van Jezus dus niet als losprijs voor de zondaar Adam aanvaarden.

Maar het behaagt God er zijn goedkeuring aan te hechten dat de losprijs wordt aangewend om diegenen van Adams nakomelingen los te kopen die zich deze voorziening tot verlossing ten nutte maken. Paulus zegt dienaangaande: „Zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens velen tot zondaars werden gesteld, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van de ene persoon velen tot rechtvaardigen worden gesteld” (Romeinen 5:18, 19). Toen Adam zondigde en ter dood werd veroordeeld, bevonden zijn nakomelingen of het hele mensengeslacht zich nog ongeboren in zijn lendenen, en zo stierven allen met hem. (Vgl. Hebreeën 7:4-10.) Jezus, „de laatste Adam” (1 Korinthiërs 15:45), had als volmaakt mens een nog ongeboren geslacht of ongeboren nakomelingen in zijn lendenen, en toen hij als volmaakt menselijk slachtoffer onschuldig stierf, stierf dit potentiële mensengeslacht met hem. Hij had er vrijwillig van afgezien om door natuurlijke voortplanting zelf een gezin te stichten. In plaats daarvan gebruikt Jezus de autoriteit die Jehovah hem op grond van zijn loskoopoffer heeft verleend, om al degenen leven te geven die deze voorziening aanvaarden. — 1 Korinthiërs 15:45; vgl. Romeinen 5:15-17.

Jezus was dus inderdaad „een overeenkomstige losprijs”, waarmee echter niet de ene zondaar, Adam, werd losgekocht, maar wel de gehele mensheid die van Adam afstamt. Hij kocht hen terug, zodat zij zijn gezin konden worden, en hij deed dit door in de hemel de volle waarde van zijn loskoopoffer aan de God van absolute gerechtigheid aan te bieden (Hebreeën 9:24). Hij verwierf daardoor een Bruid, een hemelse gemeente die uit zijn volgelingen bestaat. (Vgl. Efezen 5:23-27; Openbaring 1:5, 6; 5:9, 10; 14:3, 4.) Uit Messiaanse profetieën blijkt ook dat hij als „Eeuwige Vader” „nageslacht” zal hebben (Jesaja 53:10-12; 9:6, 7). Om een „Eeuwige Vader” te kunnen zijn, moeten de voordelen van zijn losprijs zich tot meer personen uitstrekken dan alleen tot de leden van zijn „Bruid”. Behalve degenen die ’als eerstelingen uit het midden van de mensen werden gekocht’ om die hemelse gemeente te vormen, moeten derhalve nog anderen voordeel trekken van zijn loskoopoffer en eeuwig leven ontvangen doordat hun zonden en de daarmee gepaard gaande onvolmaaktheid worden verwijderd (Openbaring 14:4; 1Jo 2:1, 2). Aangezien de leden van de hemelse gemeente met Christus als priesters zullen dienen en met hem als „koningen over de aarde” zullen regeren, moeten de anderen die voordeel trekken van de losprijs aardse onderdanen van Christus’ koninkrijk zijn, en als kinderen van een „Eeuwige Vader” ontvangen zij eeuwig leven (Openbaring 5:10; 20:6; 21:2-4, 9, 10; 22:17; vgl. Psalmen 103:2-5). De hele regeling laat Jehovah’s wijsheid en zijn rechtvaardigheid uitkomen, doordat hij volledig aan de gerechtigheid voldoet en aldus het rechtsevenwicht herstelt, terwijl hij tevens onverdiende goedheid toont en zonden vergeeft. — Romeinen 3:21-26.

Bij de instelling van het Pascha gaf Jehovah opdracht het lam (of de geit) in zijn geheel te roosteren, en „gij moogt geen been daaraan breken” (Exodus 12:46). Dit werd vervuld in Jezus Christus, „het Lam Gods”, die het tegenbeeldige paschaoffer is (Johannes 1:29; 1 Korinthiërs 5:7).

Tot de dood komt elke mens. Ook Jezus de Nazarener onderging een enorm lijden vooraleer Hij stierf. Ook Hij wist dat Zijn Vader Onsterfelijk was en dat Hij recht kon hebben op Eeuwigheid. Maar Jezus stierf echt aan de martelpaal. Het was geen doen alsof van een god die even ter wereld was gekomen on ons te tonen hoe het moest en zeker was dat het hem allemaal niet kon deren. Christus voelde wel al de groeipijnen die een mens ondergaat. Daarom wordt Hij ook aanschouwd door god als onze beste vertegenwoordiger, omdat Hij, Jezus het allemaal zelf heeft mee gemaakt.

Toen de soldaten kwamen om de benen te breken van degenen die op die dag aan de paal waren gehangen, zoals de gewoonte was teneinde de dood te verhaasten, braken zij de benen van de twee boosdoeners. Daar zij echter bemerkten dat Jezus reeds gestorven was, braken zij zijn benen niet, maar stak een van de soldaten zijn speer in Jezus’ zijde. — Johannes 19:31-36; Psalmen 34:20.

(Markus 15:45-46): 46 Deze nu kocht fijn linnen en nam hem [van de martelpaal] af, wikkelde hem in het fijne linnen en legde hem in een graf dat in een rots was uitgehouwen, en hij rolde een steen voor de deuropening van het herinneringsgraf.

(Johannes 19:28-30): 28 Hierna, toen Jezus wist dat nu alle dingen waren volbracht, zei hij, opdat de schriftplaats vervuld zou worden: „Ik Hebreeën dorst.” 29 Er stond daar een vat vol zure wijn. Daarom staken zij een spons vol zure wijn op een hysop[stengel] en brachten die aan zijn mond. 30 Toen Jezus nu de zure wijn had ontvangen, zei hij: „Het is volbracht!”, en hij boog zijn hoofd en gaf [zijn] geest over.

(Johannes 19:38-42): 38 Na deze dingen nu richtte Jozef van Arimathéa, die een discipel van Jezus was, maar in het geheim uit vrees voor de joden, tot Pilatus het verzoek, het lichaam van Jezus te mogen wegnemen; en Pilatus gaf hem toestemming. Daarom kwam hij en nam zijn lichaam weg. 39 Ook Nikodémus, de man die de eerste maal in de nacht naar hem toe was gekomen, kwam en bracht een rol mirre en aloë mee, ongeveer honderd pond. 40 Zij dan namen het lichaam van Jezus en bonden het met de specerijen in windsels, zoals bij de joden gebruikelijk is ter voorbereiding op de begrafenis. 41 Nu was er op de plaats waar hij aan een paal werd gehangen een tuin, en in de tuin een nieuw herinneringsgraf, waarin nog nooit iemand was gelegd. 42 Wegens de voorbereiding van de joden legden zij Jezus daar dan neer, omdat het herinneringsgraf dichtbij was.

Dat is het prachtige aan het Nieuwe Testament. Het is niet zo maar een sprookje. Neen het is het werkelijk gebeurde verhaal van de man die stierf en op de derde dag is opgestaan uit de doden zoals in de Schrift beschreven stond. Wij moeten dit als geloofspunt aan nemen, dat Hij uit de doden is opgestaan en tot Zijn Vader is terug gekeerd. Hij ging niet terug op in zichzelf, maar naar de plaats ging Hij waar ook Zijn Vader was, die eveneens onze Vader kan genoemd worden. Jezus zelf zegt dat het Zijn en Onze God is.

(Johannes 20:15-17): 16 Jezus zei tot haar: „Maria!” Zij keerde zich om en zei tot hem in het Hebreeuws: „Rabboni!” (wat „Leraar!” betekent). 17 Jezus zei tot haar: „Klem u niet langer aan mij vast. Want ik ben nog niet naar de Vader opgestegen. Maar ga naar mijn broeders en zeg hun: ’Ik stijg op naar mijn Vader en UW Vader en naar mijn God en UW God.’”

(Efeziërs 1:15-23): 15 Dat is de reden waarom ook ik, aangezien ik Hebreeën gehoord van het geloof dat GIJ in de Heer Jezus en jegens alle heiligen hebt, 16 niet ophoud voor U te danken. Ik blijf U in mijn gebeden gedenken, 17 opdat de God van onze Heer Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, U een geest van wijsheid en van openbaring in de nauwkeurige kennis van hem moge geven, 18 zodat GIJ, doordat de ogen van UW hart verlicht zijn, moogt weten wat de hoop is waartoe hij U heeft geroepen, wat de glorierijke rijkdom is die hij als een erfenis voor de heiligen bewaart, 19 en wat de allesovertreffende grootheid van zijn kracht is jegens ons gelovigen. Het is overeenkomstig de werking van de macht van zijn sterkte, 20 die hij werkzaam heeft doen zijn in het geval van de Christus, toen hij hem uit de doden opwekte en hem aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten deed zitten, 21 hoog boven elke regering en autoriteit en kracht en heerschappij en elke naam die genoemd wordt, niet alleen in dit samenstel van dingen, maar ook in het toekomende. 22 Ook heeft hij alle dingen onder zijn voeten onderworpen en heeft hem hoofd over alle dingen gemaakt met betrekking tot de gemeente, 23 welke zijn lichaam is, de volheid van hem die alles in allen vervult.

(Kolossenzen 1:3-5): 3 Wij danken God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, altijd wanneer wij voor U bidden, 4 aangezien wij hebben gehoord van UW geloof in verband met Christus Jezus en de liefde die GIJ hebt voor alle heiligen 5 wegens de hoop die voor U in de hemelen is weggelegd.

> Het Beschreven Lam.