Heilige Drievuldigheid of Drie-eenheid

Belgische Christadelphians

Heilige Drievuldigheid, Drie-enigheid, Drie-eenheid of Triniteit

Als ernstig gelovige Christen kan men slechts geïnteresseerd zijn om het woord van God zo te geloven zonder het evangelie met menselijke wijsheid te vermengen. Als ware gelovige zou het er op neer moeten komen dat men vast houdt aan wat de Heilige Schrift ons vertelt en niet aan wat mensen ons zeggen of wijs maken. De Heilige Schrift moeten wij aanschouwen als Gods Woord dat volmaakt is en ons alles kan duidelijk maken. Het Woord op zich is bekwaam om ons volledig te onderrichten en een duidelijk beeld te geven hoe de vork in de steel zit. De apostel Paulus gaf ons ook de raad ons van alles te vergewissen aan de hand van het Woord van God. (1 Thessalonicenzen 5:21 ). De Bijbel is de enige bron van waarheid. ( Johannes 17:17; 2 Timotheüs 3:16 ).

Omdat ’de gehele Schrift door God geïnspireerd is’, is de voornaamste manier om allerlei leerstellingen te toetsen, ze tegen de Bijbel af te wegen (2 Timotheüs 3:16). Op die manier ’vergewist u zich ervan wat de goede en welgevallige en volmaakte wil van God is’ (Romeinen 12:2). Hebt u zo de zekerheid gekregen dat wat u gelooft in de Bijbel geworteld is? Dat is belangrijk, omdat God niet wil dat u samen met „de gehele bewoonde aarde” wordt misleid. ( Openbaring 12:9 ).

Het christendom veroordeelt de mensheid voor zijn vasthouden aan de onbewezen theorie van de evolutie. Maar Orthodoxie dringt zich op enigszins equivalente problematische wijze aan met een veelvoudige Goddelijke persoon

Regelmatig hoort men bepaalde Christenen beweren dat diegenen die zich niet aan de Drievuldigheidsleer houden geen Christenen zijn. De drie-eenheidleer hield lange tijd stand met de beschuldiging dat gelovigen, die niet in de drie-eenheid geloven geen echte Christenen zijn. De Athanasische Geloofsbelijdenis is beroemd voor zijn veroordelende clausules. De auteurs uiten deze beschuldiging, door erop te wijzen dat het „eeuwige leven“ (het leven in de komende tijd) wordt verbonden met de erkenning van de ware God en Jezus (Johannes 17,3; 1 Timotheüs 2,4-5). Het zouden de Trinitariërs moeten zijn, die zich zouden moeten verdedigen en niet de Bijbelse unitariërs Zij die zich namelijk beroepen enkel op de Woorden van de Heilige Schrift af te gaan en deze woorden ook aanhalen kunnen niet verweten worden Gods Woorden te verdraaien of bepaalde woorden in Zijn Schrift in te vullen. Zij zoeken geen worden te vermelden die niet in Gods Woord staan vermeld en anderen te verzoeken deze als een Bijbelse Waarheid aan te nemen.

Goddelijke Triaden (Drieheden of Drie-eenheden, het is te zeggen drie verscheidene, samenhorende godheden), vaak bestaande uit een vader, moeder en kind, zijn reeds bekend van de meeste mythologieën, bijvoorbeeld in de Romeinse mythologie Jupiter, Juno en Minerva of Osiris, Isis, en Horus in de Egyptische mythologie. Zo waren er ook in de Babylonische leer Anu (god van de hemel), Enlil (god van de aarde, de lucht en de storm) en Ea (god over de wateren). Een andere drie-eenheid bestond uit Sin (de maangod), Sjamasj (de zonnegod) en Isjtar (de vruchtbaarheidsgodin).

De term “Drievuldigheid” of „Drie-eenheid“ komt in de Bijbel zo weinig voor als „Triniteit“ of „God, de zoon“. Probeer deze woorden maar eens te vinden in de Bijbel. Merk op wat The NewEncyclopædia Britannica over dit punt zegt: „Noch het woord Drie-eenheid noch de expliciet geformuleerde leerstelling komt in het Nieuwe Testament voor.” Bovendien merkte professor E. Washburn Hopkins van de Yale University op: „Jezus en Paulus waren kennelijk onbekend met de leerstelling van de drie-eenheid; . . . zij zeggen er niets over.” Nergens in het Oude noch in het Nieuwe Testament zult u deze termen kunnen vinden. Daarom hoeven wij ze om deze reden ook niet te gebruiken.

Men zal vergeefs in het gehele Heilige Schrift voor de verklaring kijken, die in het bijzonder rond het seizoen van Kerstmis opnieuw en opnieuw in de kerken moet worden gehoord: De „God werd mens“! Welk een overgenomen heidens ideeëngoed is, van de Griekse mythologie en niet van een openbaring van God. Zulk een leerstelling is namelijk een zuivere dwaalleer. Zoals de bedrieglijke leer van de positie van de ‘voormenselijke Jezus’ werd de Griekse filosofie getransporteerd naar het denkbeeld dat Jezus gelijk was aan zijn Vader. In het boek The Church ofthe First Three Centuries wordt verklaard dat „de leerstelling van de Drie-eenheid . . . haar oorsprong vond in een bron die geheel vreemd is aan die van de joodse en christelijke Geschriften”. De leerstelling ’ontwikkelde zich en werd in het christendom geënt door toedoen van de Vaderen, die het christendom een platonisch karakter gaven’.[1]

Het is een vergissing om zich vast te klampen aan een onderwijs dat is binnengeslopen in de vierde eeuw[2] van onze tijdrekening om kerkelijke maar ook wereldlijke macht te verkrijgen. Doorheen de eeuwen heeft de mens nog meerdere verkeerde stellingen in het geloof gebracht welke dan verkondigd werden als aan te nemen dogma’s of verplichte geloofspunten. Naarmate de tijd verstreek en de kerkvaders steeds meer beïnvloed werden door het neoplatonisme, wonnen de trinitariërs terrein. De derde-eeuwse neoplatonische filosofie stelde hen schijnbaar in staat het onverenigbare te verenigen — een drievoudige God als één God te doen voorkomen. Door filosofische redenering beweerden zij dat drie personen één God konden zijn terwijl zij hun individualiteit behielden!

De onnatuurlijke samensmelting van de christelijke leer met de Griekse filosofie is een poging om de Bijbelse waarheid te verwateren door ze af te zwakken en haar aantrekkingskracht op zachtmoedige, oprechte en leergierige waarheidszoekers te verminderen (1 Korinthiërs 3:1, 2, 19, 20). Ze draagt er ook toe bij de zuiverheid van de kristalheldere Bijbelse leer aan te tasten door het onderscheid tussen waarheid en leugen te verdoezelen.

Velen in het christendom hebben zich niet door de Heilige Schrift laten informeren, maar eerder door degenen die hun eigen betekenis gaven aan de taal van de Schrift. Wij als Christenen zouden ons gelukkig moeten kunnen prijzen hierbij Gods eigen Woord als leidraad te hebben. „Dit weet gij in de eerste plaats,” zei de apostel Petrus, „dat geen profetie der Schrift door enige eigen uitlegging ontstaat. Want nooit werd profetie door de wil van een mens voortgebracht, maar mensen hebben van Godswege gesproken zoals zij door heilige geest werden meegevoerd.” ( 2 Petrus 1:20, 21 ).

De waarheid van de Bijbel laat echter duidelijk zien dat Jehovah alleen de Almachtige God is die gemakkelijk te onderscheiden van de vele valse goden en dat de Heilige Geest Zijn werkzame kracht is De Heilige Schrift laat ook duidelijk zien dat Jezus Christus door God is geschapen en pas veel later ter wereld gekomen, bij het plaatsen in de moederschoot van de maagd Maria. Ook wordt er meerder malen vermeld dat God zegt dat Jezus Zijn zoon is alsook dat deze in rang lager is. (Deuteronomium 6:4; Jesaja 45:5; Handelingen 2:4; Kolossenzen 1:15; Openbaring 3:14). De Drie-eenheidleer onteert de enige ware God en brengt mensen in verwarring, terwijl ze hen afkeert van een God die zij niet kunnen begrijpen.

Als Johannes schrijft: „En het woord werd vlees“, dan dat betekend dat niet dat een God van de hemel zich vermenselijkte, maar wel dat het Woord van de God van de belofte - dat reeds vóór Abraham (Genesis 3.15) was uitgedrukt, werkelijkheid werd! Gods belofte werd waarheid. In 1694 werd een door de collegiant Reijnier Rooleeuw vertolkte Bijbelvertaling gepubliceerd. Het laatste gedeelte van Johannes 1:1 werd hierin juister vertaald als „En het Woord was een God” in plaats van de orthodoxe weergave „En het woord was God”. Het was de apostel Johannes zijn uitdrukking om zijn lezers te laten inzien dat het Plan van God door de geboorte van Jezus van Nazareth in volbrenging kwam door de verwezenlijking van de Christus, de Beloofde Gezalfde Redder.

God wilde door beloofde Messias op een redelijke manier de door Adam en Eva schuldig geworden mensheid terug zuiveren. Hij wenste voor hen het pad te vereffenen zodat zij terug in overeenkomst met Hem zouden kunnen leven. Deze ‘Erlöser’ de Heiland, ‘Opheffer van zonde” Bevrijder of Verlosser was het quintessential of kern punt van de verwezenlijkingbedoeling van God! Het Woord was „het embleem“, het plan, de bedoeling, het Woord van God, dat vóór ongeveer twee duizend jaar werkelijkheid werd.

Vele Christelijke groepen gebruiken de Drie-eenheidleer, zonder het verder te bepalen. Zij beperken zich tot het feit dat Christus ook God en de heilige geest een derde „persoon“ van God is. Dergelijke beschrijvingen culmineren in de conceptie: De God stierf aan het kruis en Christus is de schepper van de wereld! Is dat Bijbels? Of niet het futiele streven ernaar om, God, Christus en de heilige geest in een typisch-menselijk gedachten patroon te drukken? Augustinus schrijft trouwens ook dat juist in die Drie-eenheid de mens zich in God weet te vinden (als “evenbeeld”).

Heilige Drievuldigheid, Drie-eenheid of Drie-enigheid (lat. Trinitas ‚Drietal `) wijst in de christelijke theologie op de aardeenheid van God de vader, de zoon van de God dan God de zoon (Jezus Christus) en de Heilige Geest van God. Zij worden door de meeste christenen aanschouwd als drie goddelijke personen of Hypostasen van de Triniteit (RKK), niet nochtans als drie substanties of drie Goden. De uitdrukking kwam reeds voor in de oudheid in filosofische teksten, waar er eerst voor het concrete bestaan van een ding, toen ook synoniem voor substantie en in meer speciaal gebruik voor de bestaansvorm van meerdere dingen in één substantie. In de vergelijkende godsdienstwetenschap kan „Hypostase“verschillende effecten concretiseren van een goddelijkheid over het algemeen.

De vermenselijking van de Allerhoogste houdt vele strijdigheden in zoals God die eerst en vooral geest is en dus eigenlijk geen fysisch lichaam heeft. God heeft geen begin en geen einde. Volgens de Bijbel is Hij onsterfelijk. Jezus daarentegen heeft een begin bij zijn moeder, de maagd Maria. Hij was een mens van vlees en bloed die moest eten en drinken, menselijke gevoelens had, werkelijk geleden heeft, kon bloeden en gestorven is. Dit was geen schijndood maar een werkelijk ontgaan van het leven uit zijn sterfelijk lichaam. Tijdens zijn leven kon iedereen hem aanschouwen en zelfs aanraken. Nochtans geeft de Bijbel aan dat indien mensen God zien zij sterven. Pas in de toekomst zullen de zuiveren van hart God kunnen zien. ( Exodus 33:20, Johannes 1:18, Mattheüs 5:8 ) Al de mensen die Jezus zagen en aanraakten vielen niet dood, integendeel waren er mensen die beter werden en zelfs levend werden op de woorden van Jezus, die dan beweerde dit niet uit zichzelf te doen, maar in naam van zijn Vader met Zijn Kracht. Toen Jezus stierf verbleef hij voor drie dagen in de hel, namelijk het graf of het dodenrijk, daar waar al de gestorvenen naar toe gaan. Ook staat er geschreven dat na drie dagen dood zijn het God was die Jezus deed opstaan uit de doden en ook later tot Hem nam om te zitten aan Zijn rechter hand.

Jezus, die bij geboorte uit de stamboom van David kwam, was een Jood in hart en nieren en kende de Geschriften zeer goed. De aanroeping als “Heer” van zijn volgelingen is de erkenning van zijn hogere plaats en van zijn leermeesterschap. Het was de beleefdheidsvorm om de meerdere aan te spreken met “Mijnheer”. Maar de eerste volgelingen waren typische Joden die zich ook niet anders aanschouwden en Jezus als hun “Rabbi” of rabbijn aannamen. Voor hen was het ook duidelijk dat Jezus van Nazareth die lang voorspelde persoon was waarnaar de monotheïstische Joden reeds vele eeuwen naar uitkeken. Het Aramäische„marana Ta „maakt duidelijk welke positie Jezus volgelingen hem wilden geven. Dit „onze heer„ wijst op een koninklijke positie die zij Jezus wensten toe te schrijven.

In de taal van het Oude Testament zijn er ook twee verschillende vormen van het woord „Heer / Lord.“ Een betekent God, een ander meerdere die geen God is. Het orakel dat de Messias, Jezus Christus, voorspelt (Psalm 110:1) geeft hem de titel „Heer / Lord,“ die naar een persoon verwijst die geen God is. Om Goddelijkheid van niet-goddelijkheid te onderscheiden, spreekt het Hebreeuwse Oude Testament van de Here Here of Heer God als Adonai (449 keer) en van meerderen die geen God zijn als Adoni (mijn heer of mijnheer / Lord) 195 keer zijn. In Psalm 110:1 richt de Heer (hier Jahweh, Jehovah de persoonlijke naam van God) profetisch zich aan de heer van David, de Messias. Jezus, en de schrijvers van het Nieuwe Testament, evenals de rabbijnen, wisten dat deze voorspelling over de Verlosser, de Gezalfde ging (zie het gesprek in Mattheüs 22:41 - 46). De „Heer“ die door Jehovah wordt aangesproken wordt weergegeven met de titel Adoni (mijn Heer), een aanspreektitel die nooit voor een Goddelijkheid wordt gebruikt.

De gemeente van volgelingen van Jezus onderscheidde zich van de andere Joden door „ volgens de rechten van God toe te behoren aan de verhoogde Messias„. Voor dit werd het gebruikelijke politieknationale beeld van de Messias, misschien onder de omgezette invloed van de traditie door „de lijdende “Gods knecht „ getransformeerd tot verhoogde “zoon van God”, maar niet “God de zoon”. Met deze “zoon van God „ wordt een vriendelijke beschermingsverhouding bedoeld ( Psalm 2.7 of 2 Samuel 7.14 ). Jezus’ leerlingen beoogden niet om zich af te zetten tegen de Sjema uit het Oude Testament: ’Hoor, o Israël: De Heer onze God is één Heer’ (Deuteronomium 6:4).[3]

De titel van Messias (Christus - Gezalfde) werd nu verbonden aan de het lijden en sterven als Zoenoffer. Jezus Christus werd aanvaard als het Lam van God en enige noodzakelijke zoenoffer omdat „Christus stierf voor onze zonden in overeenstemming met het schrijven!„ niet uit eigen wil maar om te voldoen aan de wil van zijn Vader (zie. Jesaja 53:7-12; 1 Korinthiërs 15.3; 1 Petrus 2:24; Jesaja 53:5; Jesaja 53:6; Johannes 1:29; Galaten 1:4; Galaten 1:4; Jesaja 53:9)

Jezus was de Mensenzoon die heen gegaan is in de dood maar door wie de andere mensenkinderen uit de dood zullen kunnen gehaald worden en overgeleverd worden. ( Mattheüs 26:24 ) De hogere plaats dan de andere mensen kwam Jezus toe omdat hij nederig is gebleven en zonder zonden zijn leven voor al de andere mensen wenste te geven, zoals door de profeten voorspeld was geworden. (Lukas 24:26-27 )

Tijdens de raad van Nicea, in het jaar 325 huidige tijdrekening, werd het Drievuldigheidsprincipe als volgt geformuleerd in overeenstemming met het dogma dat ook in de Rooms Katholieke Catechismus werd opgenomen: „… Jezus Christus, de zoon van God, uit de Vader voortgekomen, als eniggeboren, d.w.z. één van aard met de Vader, God van God, Licht van licht, ware God van ware God, geboren niet geschapen, één in wezen met de Vader, door wie alle dingen zijn.” [4]

Op het concilie of de Raad van Constantinopel (381), werd deze verklaring van geloof ook uitgebreid tot de Heilige Geest. Het „credo niceno-Constantinopolitan“ is gebaseerd op de verklaringen van deze twee eerste raden. Gezien dit, is dit credo ook vandaag één van de basisteksten van vele Christelijke geloofsartikelen. Het credo niceno-Constantinopolitan drukt het bindende geloof in God, de Vader, de Zoon, en de Heilige Geest uit overeenkomstig de menselijke vorderingen van de vierde eeuw van de huidige tijdrekening.[5]

Iraneus van Lyon ontwikkelde- onder anderen op het prologboek van het Johannesevangelie (1.1-18 ) - een logos theologie. Jezus Christus, de zoon van God, wordt daarin vergeleken met een voorbestaand Woord als wezenlijke deelnemer van de verwezenlijking en het openbaren van God. Ook bereidt Iraneus zijn eigen Pneumatologie voor. De heilige geest is de wijsheid van God. De geest en de zoon komen niet uit door een Emanatie, die het op een ander ontologisch stadium aan de vader zou stellen, maar zich door geestelijke Emanatie zou plaatsen.

Aan het onderscheid van de zoon van God en de vader werd in het Nieuw Testament steeds vastgehouden. De vader is „groter“ dan Jezus, en er zijn dingen, die slechts de vader, maar Christus niet weet (zie. Johannes 10.29; 14, 28; Markus 13.32). Ook wordt er nergens gesproken over een mens of vleselijk geworden God! Het gaat altijd over de zoon van de God (!) of het woord (!) [gr. de „Logos“ = „plan, bedoeling, woord“], dat vlees werd, betreffende de identificatie met de vader, zijn goddelijke kenmerken!

Jezus wordt bijna nooit rechtstreeks „God “genoemd, zelfs niet door Paulus. Niettemin - de titel „God“ betekent niet dit op zulke wijze duidt op één wezenlijk „fysiek“ gedeelte van de vader zoals het in de Drievuldigheidsverklaring aangeeft. Het woord god werd trouwens ook gebruikt om belangrijke figuren, personen met hoogwaardigheidsfuncties aan te duiden. [Vergelijk ook de situatie waarbij Mozes door Jehovah / Jahwe zelf als „god“ over Aaron geplaatst werd. (Exodus 4, 16)] [6]

Jezus Christus openbaart zich door de Kracht van God en zijn wijsheid (1. Korinthiërs 1, 30) als hoofd en heer van de verwezenlijking de Schepping (=Middelpunt) (vergelijk 1 Korinthiërs 11, 3; 8, 6; Kolossenzen 1, 15-18; 2, 10; Efeziërs 4, 15f), als evenbeeld van God (zie 2 Korinthiërs 4, 4.6; Romeinen 8, 29; Kol 1, 15). Als is het begrijpelijk dat Jezus door Johannes niet alleen als woord van God (Johannes 1, 1-14), maar ook onrechtstreeks zoals God (Johannes 5, 18f; 10, 33-38; 19, 7), als heer en god (Johannes 20, 28; 1 Johannes 5, 20 ) wordt aangewezen. Van dit standpunt wordt de betekenis duidelijk, dat in Christus de gehele overvloed van de goddelijkheid leeft (Kolossenzen 2, 9) en dat God vlees werd (Johannes 1, 14 + Jesaja 55.11).

De God is Één en slechts één Enige; en wederom zal van God zoals van mensen eenvoudig weg over geen van beiden zo geredevoerd of geredetwist kunnen worden. De zoon is niet eenvoudig de Vader, en de Vader niet eenvoudig de zoon. Mits de Vader nochtans de zoon kent en de zoon de vader en in wezen zij in karakter, denken en handelen gelijk zijn geldt echter dat zij zoals wereldse vaders en hun zonen die aan elkaar gelijk kunnen zijn, dat zij verschillende personen zijn. Ook kan men de uitdrukking “Wie de zoon ziet, ziet ook de Vader!” (Johannes 10-14) inzien als men de werken ziet welke Christus Jezus verricht heeft en als men naar de persoonlijkheid kijkt van Jezus waarbij wij ook in ons het unieke van God zullen kunnen terugvinden. In de Heilige Schrift staat trouwens geschreven dat wij zoals Christus moeten worden, welk dan ook de heiliging inhoudt en de verwezenlijking van ons Christen zijn zal zijn.

God creëert het welzijn door Jezus in de geest. Het betreft eenvoudig de correcte toewijzing van deze Bijbelse termijnen!

De eenheid van God en Christus is geestelijk gebaseerd op één geestelijke/godsdienstige eenheid, niet op het lichamelijke (zie. Johannes 14) - zoals ook Jezus met de jongeren één was! Het dogmatische denkbeeld van de Drievuldigheid of Drie-eenheid waarbij, de heilige geest een derde persoon van God is - afzonderlijk en niettemin één - behoorde eveneens in de categorie, die niet vreemd is aan een heidense conceptie van een voorstelling van goden.

De Heilige Geest werd wel door Jezus “helper” genoemd, maar dat betekent niet dat hij daarin een speciaal wezen in zag dat als persoon zou optreden. Het ging om de mogelijkheid dat men inspiratie kreeg, leiding van bovenaf, namelijk van God zelf, die dan kon leiden tot het verkrijgen van vruchten. ( Kolossenzen 1:9, 10 ) Het is Jehovah’s heilige geest die op zijn beurt gewillige harten beweegt om te reageren.

Gods heilige geest is geen persoon, maar Jehovah’s werkzame kracht, waarvan de Almachtige zich bedient om zijn voornemens te volbrengen. ( Genesis 1:2; Handelingen 2:1-4, 32, 33; 2 Petrus 1:20, 21 ). Zo was het ook deze werkzame kracht die Maria ’overschaduwde’, waardoor zij zwanger werd en ten slotte een volmaakte baby ter wereld bracht (Lukas 1:34, 35) die later door die geest in de vorm van een duif ‘gezalfd’ werd ( Mattheüs 3:16, 17 ). Door deze Kracht verkreeg Jezus de macht om wonderen te verrichten, op meedogende wijze de zieken, de kreupelen, de verminkten, de blinden, de doven en de melaatsen te genezen, zelfs doden op te wekken, of stormen te stillen (Mattheüs 8:2-4; 15:30; Johannes 11:43, 44; Markus 4:37-39).

In de eerste eeuw G.T. stelde deze door God voorziene Kracht of helper (Grieks: pa·ra·kle'tos; - Parakleet „Trooster”, SV; Lu; NBG; „raadsman”, OB)[7] de christenen in staat over de middelen te beschikken die zij nodig hadden om het goede nieuws van het Koninkrijk naar de natiën te brengen en de broeders in Israël tijdens een hongersnood te ondersteunen. ( 1 Korinthiërs 16:2-4; 2 Korinthiërs 8:4, 15; Kolossenzen 1:23 ). Jehovah gebruikte ook zijn heilige geest om de evangelieverslagen te inspireren, zodat de bewijzen dat Jezus de Messias was deel gingen uitmaken van de Bijbel, het meest vertaalde en meest verspreide boek in de geschiedenis. ( Johannes 4:25, 26 ). Deze evangelieverhalen leggen getuigenis af van hoe de goddelijke kracht de apostelen inspireerde, troostte, ondersteunde en hoe zij door Gods Kracht konden horen, leren, spreken, getuigen en vervuld geraken en dat sommigen ermee werden "gedoopt" of „gezalfd” (Johannes 14:16, 17, 26; 15:26; 16:13; Lukas 1:41; Mattheüs 3:11; Handelingen der apostelen 10:38). Opvallend in de Geschriften is dat men in de schrijftaal wel eens over gaat in de verpersoonlijking van een gegeven, zoals het in de vroegere taal ook gebruikelijk was en zo bijvoorbeeld in het Oude Testament ook de Wijsheid verpersoonlijkt wordt (Spreuken 1:20-33; 8:1-36; Mattheüs 11:19 en Lukas 7:35 ).[8]

De apostel Paulus personifieerde de zonde en de dood en ook de onverdiende goedheid als „koningen” (Romeinen 5:14, 17, 21; 6:12). Hij zei over de zonde dat ze ’een aanleiding heeft ontvangen’, ’begeerte heeft bewerkt’, alsook ’verleid’ en ’gedood’ heeft (Romeinen 7:8-11). Toch bedoelde Paulus uiteraard niet dat de zonde werkelijk een persoon was.

Zo moeten ook de in het verslag van Johannes opgetekende woorden van Jezus over de heilige geest in hun verband worden bezien. Jezus personifieerde de heilige geest toen hij die geest als „helper” (in het Grieks het mannelijk zelfstandig naamwoord pa·ra·kle'tos) aanduidde. Het is daarom volkomen correct dat Johannes mannelijke persoonlijke voornaamwoorden gebruikt wanneer hij Jezus’ woorden weergeeft die betrekking hebben op de heilige geest in de hoedanigheid van „helper”. Staat echter in dezelfde context het Griekse woord pneu'ma, dan gebruikt Johannes in de Griekse tekst ter verwijzing naar de heilige geest een onzijdig voornaamwoord, aangezien pneu'ma zelf onzijdig is. Johannes gebruikt het mannelijk persoonlijk voornaamwoord in verband met pa·ra·kle'tos dus niet ter ondersteuning van een bepaalde leer, maar omdat het met de grammaticale regels strookt. ( Johannes 14:16, 17; 16:7, 8 ).

In de 2de eeuw G.T. leerde Justinus Martyr nog dat de heilige geest een ’invloed of werkwijze van de Godheid’ was; ook Hippolytus schreef de heilige geest geen persoonlijkheid toe. Het getuigenis van de Schrift toont eensluidend aan dat Gods heilige geest geen persoon is, maar Gods werkzame kracht, door middel waarvan hij zijn voornemen verwezenlijkt en zijn wil volbrengt.

Dat de Heilige Geest hetzelfde zou zijn als God is logisch. God is geest en Zijn denken en handelen vormen deel van Hemzelf. Zijn Kracht gaat dus helemaal van God uit gaan in die hoedanigheid dat het zoals God is. In de Griekse tekst komt de uitdrukking „heilige geest” zonder lidwoord op verscheiden plaatsen voor, wat erop duidt dat het niet om een persoon gaat. ( Vgl. Handelingen der Apostelen 6:3, 5; 7:55; 8:15, 17, 19; 9:17; 11:24; 13:9, 52; 19:2; Romeinen 9:1; 14:17; 15:13, 16, 19; 1Korinthiërs 12:3; Hebreeuwen 2:4; 6:4; 2Petrus 1:21; Judas 20). Ook moeten wij vervuld worden door Heilige Geest. (Efezen5:18; Handelingen 6:3, 5; 11:24 )

Met roe'ach en pneu'ma wordt, wanneer deze woorden betrekking hebben op Gods heilige geest, Gods onzichtbare werkzame kracht bedoeld, waardoor hij zijn goddelijke voornemen en zijn wil ten uitvoer brengt. Het gaat daar niet om een persoon die dan nog eens deel uit zou maken van een trio dat uiteindelijk toch één persoon zou zijn.

God de Vader is één, indien de zoon van God ook God zou zijn maakt dat twee goden en als dan de Heilige Geest nog een derde persoon zou zijn maakt dat drie personen die samen drie goden zouden zijn. Dit terwijl de Heilige Schrift duidelijk stelt dat er slechts één God is en maar één God mag erkend worden.

"En God sprak verder tot Mozes en zei tot hem: „Ik ben Jehovah. En aan Abraham, Isaäk en Jakob ben ik altijd verschenen als God de Almachtige, maar wat mijn naam Jehovah betreft, daarmee heb ik mij niet aan hen bekendgemaakt."(Exodus 6:2-3 )

"Ik — ik ben Jehovah, en buiten mij is er geen redder.” (Jesaja 43:11 )

"Ik ben Jehovah, en er is geen ander. Behalve mij is er geen God. Ik zal u vast omgorden, ofschoon gij mij niet hebt gekend, opdat men weet van de opgang der zon en van haar ondergang, dat er niemand is buiten mij. Ik ben Jehovah, en er is geen ander." (Jesaja 45:4-6 )

"Maar ik ben Jehovah, uw God, van het land Egypte af, en er was geen God behalve mij die gij placht te kennen; en er was geen redder dan ik." (Hosea 13:4 )

"Brengt verslag uit en voert gronden aan. Ja, laten zij in eenheid tesamen beraadslagen. Wie heeft dit van oudsher doen horen? [Wie] heeft het van diezelfde tijd af meegedeeld? Ben ik het niet, Jehovah, buiten wie er geen andere God is; een rechtvaardige God en een Redder, terwijl er geen is behalve ik?" (Jesaja 45:21 )

"U — u is het getoond, opdat gij weet dat Jehovah de [ware] God is; er is geen ander buiten hem." (Deuteronomium 4:35 )

"En gij weet heden heel goed, en gij moet het in uw hart terugroepen, dat Jehovah de [ware] God is in de hemel daarboven en op de aarde hier beneden. Er is geen ander." (Deuteronomium 4:39 )

' En gijlieden zult moeten weten dat ik in het midden van Israël ben, en dat ik Jehovah, UW God, ben en er geen ander is." (Joël 2:27 )

'opdat alle volken der aarde mogen weten dat Jehovah de [ware] God is. Er is geen ander." (1 Koningen 8:60 )

"En nu, o Jehovah, onze God, red ons uit zijn hand, opdat alle koninkrijken van de aarde mogen weten dat gij, o Jehovah, alléén [God] zijt.” (Jesaja 37:20 )

Steeds meer Christenen erkennen deze waarheid, maar weten nochtans niet hoe er afstand van te nemen of dat er kleine gemeenten zijn, die belang hechten aan dergelijke Bijbelse waarheden.

God, Jehovah, heeft zijn Volk geboden: „Gij moogt u geen gesneden beeld maken, noch enige gedaante gelijkend op iets wat in de hemel boven of wat op de aarde beneden of wat in de wateren onder de aarde is. Gij moogt u voor die niet buigen, noch u ertoe laten bewegen ze te dienen, want ik, Jehovah, uw God, ben een God die exclusieve toewijding eist” (Exodus 20:4, 5). Indien wij tot het Volk van God willen behoren, moeten wij ons ook onthouden van te bidden naar andere personen dan de Ene Ware Almachtige God Elohim Jahwe Jehovah en mogen wij onze gebeden ook niet richten naar één of ander beeld.

Jezus zei dat zijn volgelingen „geen deel van de wereld” zouden zijn (Johannes 17:14). Zij zijn „buitenlanders” in de zin dat zij niet de on-Schriftuurlijke gewoonten, instellingen en praktijken overnemen van de mensen om hen heen. Zoals de apostel Paulus schreef, moeten christenen ’niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd worden’. ( Romeinen 12:2 ). Indien wij tot het inzicht komen van de te volgen weg moeten wij stappen durven ondernemen, de Waarheid durven onder ogen zien en er naar handelen.

Wij moeten geen angst hebben om anders te zijn dan de anderen. Wij hoeven ons niet te schamen omdat wij anders zijn dan mensen in de wereld. Immers, „de wereld gaat . . . voorbij en ook haar begeerte” (1 Johannes 2:17). Het zou dus dwaas en zinloos zijn om zich te conformeren aan dit stervende samenstel van dingen. Wij staan veel sterker in ons geloof en vasthoudend aan het Ware Geloof hebben wij ook een prachtig vooruitzicht op eeuwig leven in een wereld die veel beter zal zijn dan deze.

[1] John L. McKenzie, S.J., zegt in zijn Dictionary of the Bible: „De drie-eenheid van personen binnen de eenheid van natuur wordt gedefinieerd in termen van ’persoon’ en ’natuur’, wat Gk[Grieks]-filosofische termen zijn; in werkelijkheid komen deze uitdrukkingen niet in de Bijbel voor. De trinitarische definities zijn het voortvloeisel van langdurige controversen waarin deze uitdrukkingen en andere, zoals ’wezen’ en ’substantie’, door sommige theologen ten onrechte op God werden toegepast.” — (New York, 1965), blz. 899.

[2] Concilie van Nicea.

[3] The New Encyclopædia Britannica zegt: „Noch het woord Drie-eenheid noch de expliciete leerstelling als zodanig komt in het Nieuwe Testament voor, en evenmin beoogden Jezus en zijn volgelingen zich af te zetten tegen de Sjema uit het Oude Testament: ’Hoor, o Israël: De Heer onze God is één Heer’ (Deut. 6:4). . . . De leerstelling heeft zich in de loop van verscheidene eeuwen . . . ontwikkeld. . . . Tegen het einde van de 4de eeuw . . . kreeg de leerstelling der Drie-eenheid in grote lijnen de vorm die ze sindsdien altijd heeft behouden.” — (1976), Micropædia, Deel X, blz. 126.

[4] We believe in one Lord, Jesus Christ, the only Son of God, eternally begotten of the Father, God from God, Light from Light, true God from true God, begotten not made, one in Being with the Father. [Nicene Creed, Profession of Faith, Daily Roman Missal, (sixth edition, 2003).]

Wir glauben . . . an den einen Herrn Jesus Christus, Gottes eingeborenen Sohn, aus dem Vater geboren vor aller Zeit: Gott von Gott, Licht vom Licht, wahrer Gott vom wahren Gott, gezeugt, nicht geschaffen, eines Wesens mit dem Vater; (Katechismus der Katholischen Kirche, 184)

[5] De New Catholic Encyclopedia verklaart: „Vóór het einde van de 4de eeuw had de formulering ’één God in drie Personen’ geen vaste voet gekregen en was ze zeker niet volledig opgenomen in het christelijk leven en de belijdenis van het christelijk geloof. Maar precies deze formulering kan in eerste instantie als het trinitarische dogma bestempeld worden. Er is onder de Apostolische Vaders niets geweest wat zulk een denkwijze of perspectief ook maar enigszins benadert.” — (1967), Deel XIV, blz. 299.

[6] “ Laat hem in uw plaats spreken tot het volk; hij zal uw mond zijn, gij zijn god.” (Exodus 4:16 WV78 )

[7] Vgl. Johannes 14:16, 17, 26; 15:26; 16:7-15.

[8] Wind, water, ‘hoeken’ van de wereld (vier windstreken), het kwade, de dood, vuur, bloed en andere dingen. (Vergelijk bijv. Handelingen 13:52; 19:2-6; 21:4; 28:25; 1 Johannes 5:6-8; Hebreeuwen 3:7; 10:15-17; Psalmen 95:7; Jeremia 31:33, 34.)

Voorkeur gevende aan het Woord van God in plaats van aan het woord van mensen en aan tradities.