Hieronder lees je meer over het onderdeel Zaalvolleybal.
Afmetingen van het speelveld: 9 bij 18 meter
Hoogte van het net: 243 cm voor heren en 224 cm voor dames
Belangrijkste regels:
Het balcontact moet kort zijn (te beoordelen door de scheidsrechter) en de bal mag met ieder deel van het lichaam worden gespeeld.
Een speler mag de bal niet naar zichzelf spelen, behalve bij het blokkeren. Behalve bij de eerste bal, waar het is toegestaan de bal twee keer achtereen te raken, als dit gebeurt binnen één en dezelfde handeling.
Elk team mag maximaal drie keer balcontact achter elkaar hebben, waarbij de blokkering niet als een balcontact telt.
Het net en de antenne mogen niet worden aangeraakt. Het net mag worden geraakt bij de service, het spel gaat dan gewoon door.
Een lichaamsdeel van een speler mag het speelveld van de tegenstander niet raken. De middenlijn hoort bij beide speelvelden. Voor de voeten en handen geldt dat ze volledig over de lijn moeten zijn om als fout beoordeeld te kunnen worden.
Een team scoort een punt door de bal het veld van de tegenstander te doen raken (binnen de lijnen) of doordat een tegenstander een fout maakt.
Zodra een team een punt scoort krijgt dat team in de volgende rally het recht van opslaan (ook wel serveren genoemd)
Het team dat de opslag naar zich toe haalt, roteert voor de opslag kloksgewijs één plaats.
Voor aanvang van een nieuwe rally mag een speler worden gewisseld. Ieder team heeft per set recht op maximaal zes wissels. Een speler die is uitgewisseld mag voor diezelfde speler weer worden ingewisseld maar mag daarna niet weer worden gewisseld. In totaal zijn dit dan dus twee wissels van de maximaal toegestane zes. Een uitzondering is dat de libero vrij gewisseld mag worden voor een willekeurige speler in het achterveld, zij het dat de libero niet mag serveren.
Ieder team heeft in elke set recht op twee time-outs van dertig seconden.
Tussen twee sets is een pauze toegestaan van maximaal 3 minuten.
Op het hoogste niveau zijn er zogenaamde technische time-outs van één minuut op het moment dat het eerste team het 8e en 16e punt scoort.
Een achterspeler mag een bal gesprongen overspelen, maar enkel indien hij afstoot achter de 3meterlijn. Hij mag wel voor de lijn landen. Maar als de hand waarmee de bal wordt overgespeeld niet boven het net komt, geldt deze regel niet.
De libero slaat nooit op en is altijd achterspeler. Hij mag de bal nooit gesprongen overspelen.
Binnen de Nederlandse competitie wordt Het Rally Point Systeem toegepast. Dit systeem is in het jaar 2000 ingevoerd om het spel aantrekkelijker te laten verlopen. Het komt er op neer dat iedere rally resulteert in een punt voor een van beide teams. De set eindigt als een team 25 punten heeft behaald en minstens twee punten meer heeft dan de tegenstander, dus als de stand 25-24 is wordt er tot 2 punten verschil doorgespeeld. Een eventuele vijfde set gaat tot 15 punten met twee punten verschil.
Het team dat het voorgaande punt gewonnen heeft, de volgende opslag krijgt (behalve bij het begin van een set).
We starten op school in de brugklas met CMV niveau 1 (alleen gooien en vangen). Meestal gaan we snel over naar CMV niveau 4 (verplicht 3x spelen, 2e bal met vang-gooi beweging)
Vanaf klas 3 spelen we meestal met een combinatie van regels:
Je hoeft niet meer verplicht 3x te spelen
Je mag de 2e bal vangen
Als je vangt dan moet je hem opgooien naar een medespeler.
Je mag de 2e bal spelen; naar een medespeler of over het net spelen.
Bij de onderhandse opslag zet je je linkervoet voor als je rechts bent, en je zet je rechtervoet voor als je links bent.
Houdt de bal met je andere arm voor de arm waarmee je opslaat.
Je raakt de bal met de onderkant van je arm.
Je moet je voet de richting opzetten waar je de bal heen wilt hebben.
Stap als je de bal opgeslagen hebt met je achterste voet uit.
Bij de bovenhandse opslag is het erg belangrijk dat je de bal voor je pakt.
Bij het raken van de bal moet je arm uitgestrekt zijn en je vingers moeten uit elkaar staan.
Raak de bal in het midden, raak je hem aan de zijkant gaat de bal scheef of mis je de bal.
Zet je linkerbeen voor als je rechts bent en je rechterbeen voor als je links bent.
Zet je voet naar de kant waar je de bal heen moet.
Wil je de bal met float slaan dan moet je de bal erg kort raken, dus je moet je hand meteen weer van de bal terugtrekken en je houdt je hand strak
Wil je de bal met topspin slaan, dan klap je je pols naar achteren en daarna weer naar voor, heb je dat gedaan dan maak je de beweging af
Bij de onderhandse techniek is het erg belangrijk om je armen gestrekt te houden.
Je moet zorgen dat je goed met je lichaam onder de bal komt, staat je lichaam niet goed onder de bal dan ketst de bal van je armen af.
Je zet je voet dichstbijzijde voet naar de plek waar je de bal heen wilt spelen.
Raak de bal met je onderarmen om de bal goed te plaatsen.
Stap met je achterste voet uit als je de bal hebt gespeeld.
Bij de bovenhandse techniek is het het belangrijkst om goed onder de bal te komen.
Bij het spelen van de bal zet je je ellebogen uit elkaar en je doet je polsen naar achteren, je maakt dus een kommetje van je handen.
Je zet het been dat het dichst bij het net staat eens stukje voor het andere been.
Bij het spelen van de bal ga je door je knieën.
Bij de aanval is het erg belangrijk dat je de bal voor je pakt, en dat je de juiste aanvalspas doet.
Er zijn twee verschillende aanvalspassen, voor iemand die rechts is, is het links-rechts-links en voor iemand die links is, is het rechts-links-rechts.
Je kunt het best de eerste stap rustig beginnen en bij de tweede stap je pas versnellen.
Normaal gesproken is de eerste stap wat kleiner, de tweede stap is groter en de derde pas is de rempas, je zet je voet dan schuin voor je andere voet.
Als je de aanvalspas doet neem je je armen altijd mee, je krijgt dan meer sprongkracht.
Je doet je armen altijd als eerst naar voor, dan naar achter en als laatst weer naar voor om de bal te kunnen slaan.
Een andere naam voor aanvallen is smashen.
Bij duiken is het erg belangrijk om te kijken waar de bal heengaat en of je wel op de bal kan duiken.
Het is de bedoeling dat je precies onder de bal komt en dat de bal op je hand komt, lukt het om de bal op je hand te krijgen dan gaat de bal weer omhoog en kun je verder spelen.
Je kunt het best op je borst duiken en je kunt ook op je knieën duiken, je moet met duiken de manier doen die jij het fijnst vindt.
Bij de blokkering is het erg belangrijk dat je onder de bal springt.
Je moet een goede timing hebben om precies op het goede moment bij de bal te komen.
Kijk altijd waar de bal heengaat om precies op het juiste moment te kunnen springen.
Als je in het midden staat en je wilt naar de linkerkant toe dan maak je een bepaalde pas, die pas is, uitstappen met links, dan voorlangs kruisen met rechts, een grote pas met links en dan aansluiten met rechts
Als je naar de rechterkant wil is het precies andersom dus, uitstappen met rechts, voorlangs kruisen met links, een grote pas met rechts en dan weer aansluiten met links.
Zorg dat je de laatste pas, dus de pas dat je weer aansluit groot maakt.
Dus de eerste, tweede en de derde pas zijn groot en de vierde, ook de laatste pas is klein.