Hieronder lees je meer over het onderdeel Beachvolleybal.
Beachvolleybal of strandvolleybal is een variant op volleybal in de zaal waarvan het zich op een aantal punten onderscheidt. Zoals de naam al impliceert wordt beachvolleybal gespeeld op zand (bijvoorbeeld op het strand) en niet op een harde ondergrond.
Daarnaast bestaat een team in de regel uit twee spelers en is de spelduur van een wedstrijd doorgaans korter dan in de zaal.
Beachvolleybal wordt gespeeld op een ondergrond van zand, vaak op het strand. Voor grote internationale en nationale toernooien wordt vaak een tijdelijk beachvolleybalstadion gebouwd op bijvoorbeeld een plein in een stad.
Het belangrijkste verschil met zaalvolleybal is dat een team maar twee spelers kent. Er wordt soms ook in teams van drie of vier spelers gespeeld, vooral op lager niveau is dit een veel gespeelde vorm.
Belangrijke afwijkende spelregels ten opzichte van zaalvolleybal zijn:
Er zijn geen vaste posities voor spelers in het veld
De bal is zwaarder en zachter.
Het veld meet 8 bij 16 meter.
Er is geen middenlijn; er kan dus ook geen lijnfout worden gemaakt door het overschrijden van deze lijn, al mag de tegenstander niet gehinderd worden.
Belijning wordt gemaakt door het spannen van linten; een bal is 'in' als de (afdruk van de) bal de lijn raakt.
Een blok geldt als een contact, hierna mag de bal nog maar 2 keer worden aangeraakt alvorens over het net gespeeld te worden.
De bal mag na een blok door de blokkeerder nogmaals worden gespeeld. Dit wordt geteld als 2 contacten.
Het spel bestaat uit maximaal 3 sets, set 1 en 2 gaan tot en met 21 punten, set 3 gaat tot en met 15 punten. Alleen met 2 punten verschil kan de set gewonnen worden.
Na iedere zeven gespeelde punten wordt van speelhelft gewisseld om voordeel van zon of wind te voorkomen.
Technische regels:
Bij het bovenhands spelen van de bal hoeft er geen kort contact te zijn, wel moet de bal loodrecht op de schouderlijn worden gespeeld en mag dus niet zijdelings worden weggespeeld.
Na het bovenhands spelen mag de bal geen draaiende beweging vertonen, dat wil zeggen niet meer dan één volledige omwenteling maken.
Als een bal naar de overzijde wordt gespeeld mag er geen zacht/lang contact zijn. Dit wordt ook wel hard contact genoemd. Vormen hiervan zijn een (harde) aanval, onderhandse techniek of knokkel. Eigenlijk alle varianten waar niet met de vingers sturing aan de bal kan worden gegeven.
Voor een bal die opgevangen wordt vanaf de overzijde geldt vrijwel hetzelfde; hard contact of een perfecte bovenhandse techniek (richting van de bal loodrecht vanaf de schouderlijn.)
Op lager niveau worden meer de technische regels van het zaalvolleybal gevolgd
Doorgaans is lopen of het maken van kruispassen in het zand de gemakkelijkste manier van verplaatsen bij beachvolleybal. Maak daarbij zoveel mogelijk korte pasjes om niet te ver in het zand te zakken.
Aflopen; De speler bij het net gaat naar achter om laag te verdedigen in plaats van te blokkeren.
Aanlopen; De speler loopt naar het net, meestal voor de aanval. In tegenstelling tot de zaalsport waar de aanloop vooral ook dient om extra hoogte te winnen bij de afzet (rempas), dient de aanloop bij het beachvolleybal meer om snel de juiste positie t.o.v. de bal en het net te verkrijgen. De aanvalssprong vindt vervolgens vnl. uit stand plaats. Dit vraagt vooral voor beginnende beachspelers/-speelsters enige training.
Cobra; Ingehouden aanvalsslag, waarbij de bal aan de achter- of onderkant geraakt wordt en zo kort en met veel topspin over het blok gespeeld wordt.
Cut shot; Een tactisch geslagen aanval die voor het blok langsgaat naar de scherpe diagonaal.
Deep angle; Een tactisch geslagen aanval langs of over het blok naar de lange diagonaal.
Deep line; Een tactisch geslagen aanval langs of over het blok rechtdoor langs de lijn.
Dink; Aanvalsslag die kort over het blok gaat en vlak naast of achter het blok belandt.
Pokeshot; Aanval waarbij de bal met de knokkels van de vingers over het net gespeeld wordt.
Snake; Aanval waarbij de bal met de vingertoppen van een gespannen hand over het net gespeeld wordt.
Alligator; Verdediging waarbij de bal opgevangen wordt met open handen, met gestrekte en gespreide vingers en de polsen tegen elkaar.
Beach-dig; Verdediging met open hand of handen onder en boven het hoofd.
Chicken-wing; Verdedigingstechniek waarbij de arm in een reflex omhoog gaat en de hand tegen de buik is en de elleboog naast het lichaam.
Tomahawk; waarbij de bal boven het hoofd verdedigd wordt met open, gesloten of gevouwen handen, waarbij de bal de zijkant of de binnenkant van de hand raakt.
Skybal; Een service die heel hoog de lucht in geslagen wordt. Bij deze onderhandse servicetechniek moet de bal net iets voor het hart van de bal met kracht geraakt worden. Deze techniek kan zowel met de binnenzijde als de buitenzijde van de hand worden uitgevoerd.
Jump-service; De service wordt uit sprong gelanceerd. Meestal met de nodige top-spin om veel voorwaartse snelheid te verkrijgen en de bal sneller te laten zakken.
Jump-floater; De bal wordt uit sprong gelanceerd maar nu zonder spin. De bal 'floatert' en maakt daarbij onder invloed van luchtweerstand (en wind in het bijzonder) onvoorspelbare zijwaartse en neerwaartse bewegingen.
Side-spin; De bal wordt (meestal uit stand) met vooral veel zijwaartse spin geserveerd. De balbaan vertoont daardoor een zijwaartse kromming en de bal verliest op het laatst veel snelheid waardoor deze plotseling zakt.