Hieronder lees je meer over het onderdeel Handbal
Handbal speel je met 7 tegen 7. Een keeper en 6 veldspelers per team. Een team begint het spel in de midden van het veld. De spelers van een ploeg dribbelen of spelen samen en proberen te scoren. De andere ploeg verdedigd het doel rondom de cirkel en proberen een doelpunt te voorkomen.
De bal is uit als hij over de zijlijn is gegaan, ook al heeft hij de grond of hek nog niet geraakt.
Een tegenspeler moet de bal vanaf die plaats in het spel brengen. Dit heet een inworp
Als een bal over de achterlijn gaan zijn er drie mogelijkheden:
Een aanvaller raakt de bal als laatste (hij gooit bijvoorbeeld naast het doel): De bal is voor de keeper. Dit heet een doelworp.
Een verdediger raakt de bal als laatste: de bal mag door een aanvaller vanaf de hoek van het veld ingegooid worden. Dit heet een hoekworp.
Als de keeper de bal als laatste raakt is de bal toch voor de keeper.
Bij een doelpunt wordt de bal vanaf het midden weer in het spel gebracht. Alle spelers moeten daarbij op hun eigen helft staan. De ploeg waartegen het doelpunt werd gemaakt krijgt de bal.
De veldspelers van beiden ploegen mogen niet op of in de beiden cirkels komen.
De keeper mag als enige in de cirkel staan.
De spelers mogen de bal niet terugspelen naar de keeper. Gebeurt dit wel, dan krijgt de tegenstander een penalty.
Je mag wel in de cirkel springen maar dan moet je de bal hebben losgelaten voordat je de grond raakt.
De doelverdediger mag niet met de bal in zijn handen het doelgebied in of uit stappen.
Je mag bij handbal drie passen lopen met de bal zonder te stuiten.
Na deze drie passen mag je nog drie passen lopen maar je moet dan wel eerst één keer stuiten
Als je nog meer wil lopen met de bal dan mag dat alleen als je dribbelt.
Als iemand een fout maakt krijgt de tegenstander een vrije worp op de plaats waar de fout gemaakt werd. De tegenpartij moet dan 3 meter afstand houden.
Als iemand een overtreding maakt in het gebied tussen de cirkel en de vrije worplijn dan wordt de vrije worp genomen op de dichtstbijzijnde plek op de vrije worplijn.
Je krijgt een penalty (7 meterworp) als een verdediger een overtreding maakt tegen een aanvaller die een goede kans heeft om een doelpunt te maken.
Bij het dribbelen wordt de bal telkens met één hand op de grond gebotst. Het is een continue beweging waarbij de bal slechts mag gespeeld worden in op- en neerwaartse beweging (de basketbaldribbel is in het handbal niet toegestaan).
De hand blijft dus steeds boven de bal en de beweging wordt van uit de pols gestuurd. Bij iedere opwaartse beweging wordt de bal geamortiseerd om een neerwaartse beweging in te zetten. Dit amortiseren moet soepel zijn. Niet slaan op de bal !!
De vingers zijn lichtjes gespreid om een groot contactoppervlak met de bal te bekomen.
De bal wordt voor en naast het lichaam gedribbeld met de hand die het verst van de verdediger is verwijderd om aldus de bal met het eigen lichaam te kunnen beschermen.
Als men na het dribbelen de bal opvangt met beide handen mag men niet meer opnieuw dribbelen; men moet een pass geven of naar doel werpen na maximaal drie steunen.
Beginhouding: We gaan uit van een rechtshandige werper. De voeten staan iets uit elkaar, de linkervoet voor. De knieën en heupen licht gebogen. De bal ligt op de hand en word naast en achter het hoofd gebracht, waardoor de rechterschouder meedraait naar achteren. het lichaamsgewicht rust op het achterste been.
Verloop: De rechterarm word naar voren gebracht, waarbij tevens de rechterschouder en romp naar voren komen. het lichaamsgewicht verplaatst zich van het achterste naar het voorste been. de arm strekt zich snel en de vingers duwen de bal tijdens een krachtige strekking van het polsgewricht.
Eindhouding: Lichaamsgewicht rust op het voorste been. De romp helt voorover. De arm is gestrekt en de hand omgeklapt en wijst in de richting van het doel of werkinrichting.
Veel gemaakte fouten:
Het verkeerde been staat voor.
De bal wordt niet ver genoeg naar achter het lichaam gebracht. (kogelstoten)
Onvoldoende strekking van de werparm.
De bal wordt in zijn beweging van achter naar voren te ver naast het hoofd gebracht.
Vangen is naast gooien het belangrijkste van handbal. Als je dat niet onder de knie hebt kun je niet fatsoenlijk handballen. je hebt 1 manier om de bal goed te vangen. Wij noemen die techniek "het driehoekje". Bij deze techniek zorg je ervoor dat je handen zo hebt dat je een driehoekje kan maken met je vingers. Het handigste is dat je voor het driehoekje je wijsvingers en je duimen gebruikt.
In de topsport zie je wel is dat spelers en speelsters met 1 hand de bal vangen. Dit komt omdat er hars aan de bal zit. Hars is een kleef stofje die ervoor zorgt dat je de bal met 1 hand kan vangen. Hars mag alleen gebruikt worden in de hoogste klasse's van Nederland. Zelfs dan is het soms nog niet mogelijk. Dit komt dan omdat het niet mag gebruikt worden in de zaal.
Technische omschrijving
Na het vangen van de bal volgen 3 passen (voor een rechtshandige is dit links / rechts / links).
De afstoot wordt ondersteund door het optrekken van het zwaaibeen.
Tijdens de afstoot wordt de bal volledig gewapend - de bal wordt boven en achter het hoofd gebracht waardoor een boogspanning in de romp ontstaat.
Het werpen zelf gebeurt op het hoogste punt van de zweeffase door het naar voor brengen van de werpschouder en het krachtig naar voor trekken van de werparm - gelijktijdig wordt het zwaaibeen krachtig achterwaarts gestekt.
De landing gebeurt op het afzetbeen.
Veel gemaakte fouten:
Na de balaanname wordt de bal één keer gebotst.
Afzet met het verkeerde been.
De knie van het zwaaibeen wordt naar voor opgetrokken en niet opzij.
Het zwaaibeen blijft gebogen - op het ogenblik van het werpen zelf moet het zwaaibeen krachtig naar achter gestekt worden.
Onvoldoende uithaalbeweging en daardoor geen rompspanning.
De werparm wordt bij de worp niet voldoende gestrekt - de bal wordt aan het lichaam als het ware "voorbij geschoven".
Landen op het zwaaibeen.