HOOFDSTUK 4
In de nacht van de eerste augustus 1940 had het flink gestormd. Jutter Taeke Holwerda was al heel vroeg naar het uitgestrekte strand van Schiermonnikoog gereden. Hij hoopte zijn platte paardenkar vol te kunnen stouwen met aangespoelde planken, waarmee hij een varkenshok wilde bouwen.
Toen hij de moeizaam voortsjokkende merrie langs het mulle duinpad naar de Reddingsweg mende, stoof een grijze legerauto hem in tegengestelde richting voorbij. Een viertal met machinegeweren bewapende militairen zat achterin en zij hadden geen belangstelling voor de boer en zijn transport.
'Wat hebben de heren weer een onzinnige haast....', mompelde Holwerda, die pas later hoorde waarom de Duitsers zoveel haast hadden. De 'Duinkerkers' waren gekomen.... soldaten uit Frankrijk, voor wie de oorlog definitief ten einde was. Stil en zonder opzien waren ze komen aandrijven, na een maanden durende reis. 370 Franse soldaten, medestrijders, hadden maanden daarvoor een goed heenkomen gezocht naar Engeland, om vanuit de vrije wereld de strijd voort te zetten. Hun trawler, die tot troepenschip was geïmproviseerd, werd een halve mijl buiten Duinkerken door Duitse vliegtuigen met bommen bestookt. De meeste 'poilu's' werden op slag gedood en de andere soldaten verdronken.
Gedragen en gestuwd door de warme zeestroom, die aan het andere eind van de wereld was ontstaan, kwamen de drenkelingen in een maanden durende reis over de Noordzee naar de Waddeneilanden. Op de eerste augustus van 1940 spoelden zij aan op Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog en zelfs tot in Jutland toe.
De zee neemt.... de zee geeft....! Er waren nog maar 17 van de 370 'Duinkerkers' aangespoeld. Zij werden met behulp van vloedgolven op het wijde stille westerstrand van Schiermonnikoog 'aan land gebracht'. De jonge postbode Tjalle de Jong, die met zijn maats de timmerman Leo Van der Veen en de helmplanter Nico Faber aan het zwemmen
was, riep zijn vrienden plotseling ontdaan toe: 'Hier drijft een lijk.... ik ben er tegenaan gebotst.'
Met zijn drieën en met behulp van een brede jutplank, legden de eilanders het stoffelijk overschot buiten het bereik van het wassende water. En toen zagen zij dat de golven nieuwe drenkelingen aanvoerden. Met verbijsterende gezichten sleepten Tjalle, Nico en Leo de trieste last uit het water op het droge.
29
Binnen een kwartier waren zeventien, deels verminkte en in staat van ontbinding verkerende lichamen in de smalle schaduw van paal drie geborgen. Dertien Franse en vier Engelse soldaten, dat stelden de vrienden vast aan de hand van verteerde en doorweekte uniformresten. Terwijl Leo en Nico de wacht hielden bij de lijken, fietste Tjalle de Jong als de weerlicht naar het stadhuis in Oosterburen om strandvonder burgemeester van den Berg op de hoogte te stellen van deze tragische vondst. Deze op zijn beurt waarschuwde de Duitse eilandcommandant. Nog geen twintig minuten later stonden de autoriteiten met gezichten vol afgrijzen en deernis, rond de drenkelingen. Ook de dokter van het eiland was gewaarschuwd en deze had uit voorzorg enkele flessen ontsmettingsmiddel meegenomen, toen tot identificatie moest worden overgegaan. Dit werd niet nodig geacht, wèl wasten Nico, Tjalle en Leo hun handen met het sterke ontsmettingsmiddel met het oog op een eventuele lijkvergiftiging.
De begrafenis zou de volgende dag plaatsvinden werd in overleg tussen de burgemeester en de eilandcommandant beslist. 'Ik heb jouw hulp nodig,' richtte burgemeester van den Berg zich tot Leo van der Veen. 'Kun jij voor zeventien kisten zorgen, liefst vóór de avond invalt? Een heel karwei, maar het moet nu eenmaal gebeuren.'
'Daar zal ik voor zorgen. Die jongens zullen een mooie blank geschaafde kist van strandhout krijgen,' was het antwoord van de lange van der Veen, die zonder zich rust te gunnen ogenblikkelijk met een paar collega's aan de opdracht begon.
Voor het eerst sinds de bezetting van het eiland waren de gruwelen van de oorlog de gouden rand van Schiermonnikoog binnengedrongen.
Leo van der Veen hield woord! Een uur voor de zon uitgeblust en bloedrood wegzonk in de nevelig geworden zeeeinder, waren de aangespoelde militairen op het inmiddels afgezette stukje strand gekist. Met man en macht hadden Leo en zijn maats in de timmermanswerkplaats aan de Noorderstreek in Oosterburen gewerkt aan de zeventien doodskisten. Van eiken, beuken en grenehouten stuwplanken, die bij een storm waren aangespoeld en in de opslagruimte waren opgestapeld. De planken zagen er als nieuw uit nadat ze waren geschaafd. Met behulp van eveneens aan het strand gevonden eindjes gevlochten henneptouw, vervaardigde Leo van der Veen soepele draaghengels voor de kisten, die allemaal dezelfde afmetingen hadden.
Half Schiermonnikoog liep uit toen de vijf boerenwagens waarop de kisten met de stoffelijke resten waren neergezet, naar het drenkelingenkerkhof in het Groene Glop werden gebracht. De karren dreunden over het Vuurtorenpad naar het dorp tot bij de Nederlands Hervormde kerk waar even eerbiedig halt werd gemaakt, om dan langs de oostelijke Reddingsweg naar Vredenhof te koersen.
30
Enkele minuten lang begeleidden de klanken van de torenklok de droeve stoet, die door een haag van ontroerde eilanders zijn weg vervolgde. Niets verstoorde de pure stilte in het door loofbomen omkranste slingerpaadje dat uitmondde op het zeemanskerkhof. Alleen het gezoem van de bijen en de jubelzang van een omhoogklimmende leeuwerik waren te horen, toen Leo van der Veen en Nico Faber de kisten in het lijkenhuisje aan het eind van de dodenakker opbaarden. 'Om zeven uur morgenochtend verwacht ik u graag weer op deze plaats. Ik wilde u beiden vragen ons behulpzaam te zijn met de identificatie van de slachtoffers,' zei Ortscommandant Rehm meer schuchter dan bars. 'Uw burgemeester zal de financiële zaken met u afwikkelen. U zult hiervoor naar behoren worden beloond,' voegde hij haastig aan zijn woorden toe. Vervolgens sloot Rehm de deur van het dodenhuisje zorgvuldig af.
In het dorp was het al snel bekend geworden, dat de drenkelingen van wie nog niemand wist waar zij vandaan kwamen of hoe zij heetten, de volgende ochtend om negen uur met militaire eer zouden worden begraven. Nico Faber had zich op verzoek van de burgemeester bereid verklaard op een geëgaliseerd stukje duin vóór het lijkenhuisje, zeventien kuilen te graven.
'De Duitsers willen strenge uniformiteit op het kerkhof, Faber. Hou je aan die voorschriften, anders krijgen we later moeilijkheden,' waarschuwde burgemeester van de Berg nog vóór Nico Faber de eerste spade in de grond stak.
'Ik zal doen wat u vraagt.... al moet ik de hele nacht werken. Morgenochtend zijn de graven klaar,' was het korte maar besliste antwoord van de jonge helmplanter, die zijn nieuwe taak als doodgraver tot lang na de oorlog zou voortzetten. 'Als alles achter de rug is, verwacht ik jullie op het gemeentehuis om jullie te bedanken en schadeloos te stellen,' fluisterde burgemeester van den Berg de twee eilanders nog toe. 'Ook zonder dat zullen die jongens daar,' en met zijn hoofd knikte Nico Faber in de richting van het vierkante, uit bakstenen opgetrokken huisje, 'netjes worden begraven.'
In gezelschap van twee roodborstjes, die vertrouwd en eigenwijs over de kleffe zandhopen trippelden, die Nico Faber naast de kuilen opwierp, werkte de helmplanter stug en flink transpirerend door. Ver na middernacht waren de twee meter lange, zestig centimeter brede en één meter diepe, grafkuilen gereed.
31
'Opeens ben ik doodgraver geworden.... hoeveel zullen er nog volgen?' vroeg Nico Faber zich af.
'Het is maar te hopen, dat het zeewater bij springvloed niet doordringt tot in het Groene Glop net als verleden jaar. Het waren allemaal jonge kerels, van mijn leeftijd en nog jonger. Sommigen hadden kindergezichten, vooral die kleine Fransman, die we als laatste uit het water haalden....' Ongemerkt was Nico Faber in zichzelf hardop aan het praten. De maan ging schuil achter een stapelwolk toe hij terugfietste naar Oosterburen, naar het huisje in de Middenstreek. Zijn moeder, die lang geleden als weduwe was achtergebleven met zeven opgroeiende kinderen, was ongerust geworden over het lange wegblijven van haar jongste zoon en stond voor de deur. 'Je zult wel trek hebben in een kop koffie, Nico. Ik heb op je gewacht. Ik zal voor je inschenken. Je hebt wel een dag achter de rug, hè jongen? Nee, je hoeft nu niets te vertellen, je hebt genoeg meegemaakt. Zeventien jonge mensen, de oorlog is iets verschrikkelijks, Nico!'
De tweede augustus, die net zo stralend beloofde te worden als de vorige dag, was door burgemeester van den Berg spontaan tot rouwdag uitgeroepen zonder dat hij hiervan de Duitsers op de hoogte had gebracht. Om zeven uur liet de dominee de klokken opnieuw luiden ten teken van rouw en mededogen.
Op dat tijdstip speelde zich op Vredenhof een merkwaardige en ietwat stuitende gebeurtenis af. Nadat de Ortscommandant het lijkenhuisje had ontsloten, richtte hij zich in het platduits tot Leo van der Veen en Nico Faber. De eilanders konden hem goed verstaan. Of de beide heren de kisten maar weer te voorschijn wilden halen en openen, want vóór de plechtigheid begon, moesten de lichamen worden geïdentificeerd. En of Nico en Leo de kleren van de drenkelingen, in zijn bijzijn, wilden onderzoeken, alle zakken leeghalen en de inhoud dan op een hoopje naast iedere kist wilden leggen.
Van der Veen en Faber knikten zwijgend en gingen aan het werk, maar niet voordat zij hun handen hadden ontsmet. Uit de woorden van de eilandcommandant hadden zij begrepen, dat alle gegevens en bezittingen die op de drenkelingen werden gevonden, zouden worden gezonden naar het Internationale Rode Kruis in Genève. Zó konden de nabestaanden van de oorlogsslachtoffers later over het lot van hun geliefden worden ingelicht.
Het was duidelijk merkbaar dat Rehm, die de wereldzeeën had bevaren als stuurman, onder de indruk was van deze lugubere fouillering. Hij stond bij de Schiermonnikogers bekend als een humaan en eerlijk man, die rechtvaardigheid boven zijn plicht als Duits soldaat stelde.
32
Terwijl Faber en van der Veen in dampen van ontsmettingsmiddelen ieder lijk nauwkeurig onderzochten, keerden de burgemeester en de omringende Duitsers zich om, als de aanblik hen te veel werd. Maar de beide eilanders gingen met strakke gezichten verder met het afschuwelijke karwei. Op vijf van de door zeewater deerlijk aangetaste lichamen (drie van hen waren van Franse afkomst en twee konden aan de hand van de uniformen als Engelsen worden aangemerkt) konden zij geen herkenningsgegevens vinden. Drie van de drenkelingen misten armen en benen en waren door granaatscherven zo erg verminkt, dat er vrijwel niets menselijks meer van hun lichamen over was. Zonder zich te bekommeren om de uitroepen van afgrijzen wijdden den timmerman en de helmplanter zich met overgave aan dit menslievende, maar verschrikkelijk werk.
Uit de achterzak van een van de drenkelingen haalde Leo van der Veen een in oliedoek verpakte partefeuille te voorschijn.
Op het moment dat hij deze opende viel een bundeltje bankbiljetten op de grond. Het waren dertig biljetten van duizend Franse frank en van der Veen telde ze hardop. Ook een paar foto's en brieven kwamen voor de dag. Onder een micaplaatje in de portefeuille zat een klein pasfotootje waaronder de naam 'Barbe Milicien Francais' stond gekrabbeld. Nico en Leo maakten kleine stapeltjes van alle bezittingen als ringen, scapulieren, horloges, naamplaatjes, papieren, brieven en foto's die zij op de ongelukkigen vonden en zij keken toe hoe een onderofficier van het bezettingsleger alles in kleine kussensloopjes deed. Hij voorzag ze van nummers na ook de kisten te hebben gemerkt.
'De burgemeester heeft mij vanmorgen verteld, dat wij voor ieder geïdentificeerd lijk, naamloos of niet, tweeguldenvijftig krijgen. En voor het maken van een begrafeniskist heeft men veertig gulden uitgetrokken,' zei Leo van der Veen fluisterend tegen Nico, toen zij de lijken weer teruglegden in de kisten. Nico zei recht voor zich uitkijkend:'Ik wil eigenlijk niets verdienen aan het leed van een ander. Maar zo'n vetpot is het bij ons ook weer niet sinds mijn vader gestorven is.... ook wij moeten verder leven....'
Tussen de bosjes wilde rozen en op de duintoppen rond Vredenhof stonden tal van eilanders met ernstige, bezorgde gezichten toe te kijken.
33
De westenwind voerde opnieuw klokgelui naar het Groene Glop. Een paar oudere vrouwen, die, volgens de uitvaarttraditie op het eiland, zwarte doeken om de schouders hadden geslagen, trokken deze tekenen van rouw en beklag diep over het voorhoofd, als wilden zij hun gevoelens versluieren.
Op een seintje van de burgemeester lieten de doodgraver en de kistenmaker de baren één voor één in de kuilen zakken en toen trad de geüniformeerde Duitse vlootpredikant naar voren. Hij zette zijn helm af, maakte een kruisteken en zei met gedempte stem: 'In het oog van de dood zijn wij geen vijanden meer van elkaar. Deze soldaten uit Frankrijk en Engeland, die ver van huis en haard worden begraven, mogen rusten in vrede!' De geestelijke maakte een zegenend gebaar over de open graven onder het uitspreken van de Latijnse spreuk: 'Ipsi viderunt opera Domini et mirabilla cius in profundo....'
Stram in de houding presenteerden acht Duitse militairen hun karabijnen, waarna zij de lopen omhoog richtten. Een seconde later verscheurde het eresalvo de doodse stilte, die er op Vredenhof heerste en verschrikt vlogen enkele houtduiven klapwiekend uit het bladerdak van de berken omhoog....
De plechtigheid op het zeemanskerkhof was afgelopen. De Duitse militairen marcheerden langs het dennenbosje naar hun onderkomen in Oosterburen. Nog maar nauwelijks waren zij in de bocht van de weg verdwenen of van alle kanten stroomden eilanders op Vredenhof toe met in hun handen kransen van dennegroen, bloemenslingers van purperen kattestaarten en boeketten van wuivende rietpluimen. De eerste 'oogst' op Vredenhof, sinds de oorlog ook Nederland in de greep had, was binnen.... De zeventien Duinkerkers echter werden al gauw gevolgd door tientallen nieuwe slachtoffers, die de open stukken op de dodenakker opvulden zodat aan uitbreiding moest worden gedacht.
34
Eresalvo op het kerkhof Vredenhof tijdens de begrafenis van twee Canadese piloten in maart 1942.
De oorspronkelijk voor drenkelingen bestemde begraafplaats Vredenhof waar Leo van der Veen in de oorlog veel gesneuvelde geallieerde soldaten moest begraven.
35