HOOFDSTUK 18
Na vijf jaar van isolement en bezetting (gedurende al die tijd was het alleen mogelijk het eiland te betreden met een speciaal pasje, terwijl journalisten en fotografen absoluut geen toegang kregen) wilden de Schiermonnikogers-met-zout-water-in-de-aderen wel weer het zeegat uit. Die kans kregen zij volop.
Een van de letterlijk en figuurlijk grote zonen van Schiermonnikoog, kapitein Klaas Visser, werd door de Nederlandse Maatschappij voor de Walvisvaart in 1946 aangezocht om gezagvoerder te worden op het fabrieksschip 'Willem Barendsz'.
Van huisuit was de boomlange Visser geen commandeurs-zoon. Hij was opgegroeid in een klein eilandershuisje aan de Middenstreek. Zijn vader had hem geleerd, dat je alleen een flinke vent werd door hard te werken en jezelf niet te sparen.
Een echte allesaanpakker, dat was Klaas Visser.
Kapitein Klaas Visser, die in de jaren '40-'45 als konvooicommandant in dienst van de geallieerden zijn leven had geriskeerd tijdens de vaarten over de oceanen, kreeg bij zijn terugkeer op zijn geboorteeiland de schok van zijn leven. Hij hoorde dat zijn enige dochter inmiddels was getrouwd met een Duitse matroos, een der heerscharen ter zee in Hitlers dienst, die Visser manmoedig en steeds met de dood voor ogen had bestreden. Ook het feit, dat zijn oude dienstmakker zeekapitein Van Bon in zijn nieuw betrokken kruidenierswinkeltje snoevend gewag deed van de geweldige Duitse prestaties op zee, vervulde Visser met walging. Na Bons vrijlating uit het kamp voor NSBers kreeg die de volle laag van Visser. 'Niet alleen ik, maar ook je eigen zoon Bennie had in zo'n schuit kunnen zitten, die door de Duitsers werden getorpedeerd. Je bent bedankt Van Bon.... voor mij ben je geen schipper meer!'
Hij wilde naar naar zee en niemand kon hem tegenhouden. Als matroos voor de mast had Klaas het zwaar te verduren gehad, maar hij had het karakter en de energie om zich omhoog te werken. Nog voor zijn dertigste had hij het tot kapitein gebracht en hij was een algemeen geacht en gevreesd gezagvoerder op de wereldzeeën. Met ingeboren zeemanskunde trotseerde hij tijdens de oorlog de grootste gevaren.
103
Alle aanvallen van nazi-duikboten overleefde hij en heelhuids keerde Klaas Visser terug op zijn geliefde eiland. Een man uit een stuk, die zijn tranen de vrije loop liet toen
hij na vijf lange en bange jaren de gouden rand van Schiermonnikoog in het vizier kreeg.
In 1946 was Klaas Visser nog in de bloei van zijn leven. Dat hij als de eerste na-oorlogse walvisvaarder naar de Zuidpool zou koersen stond in de sterren geschreven. Met graagte
schaarden tal van jonge, op avontuur en flinke gage beluste eilanders zich rond Klaas Visser.
Zo was het te verklaren, dat vijf procent van de bemanning van de Willem Barendsz uit Schiermonnikogers bestond. Samen beleefden zij vliegende stormen in de met ijsbergen bezaaide Poolzee, samen passagierden de eilanders in Willemstad op Curacao en in Kaapstad in Zuid Afrika.
De jacht op het grootste zoogdier uit de schepping kon worden gestart. De eilanders brachten hun expeditietrofeeën in de vorm van reusachtige walviskaken naar hun eiland, dat trots was op de varende zonen. Visser was van jongs af aan een rasjutter. Hij kon alleen molenstenen en gloeiend ijzer laten liggen, zoals dat in de volksmond heette. Hij luisterde tijdens de vaart graag naar de wilde en boeiende verhalen scheepstimmerman Leo van der Veen, die als eerste had aangemonsterd. Als Leo vertelde over zijn bewogen en spannende rol van spion onder de Duitsers tijdens de bezetting kon de 'ouwe' brommen van opwinding en toen Leo van der Veen enthousiast en onderstreept met veel gebaren verslag deed over al het goud en al het zilver dat hij met eigen ogen tussen de gestolen bagage van de SS-moordenaars had gezien, vonkten de ogen van kapitein Visser en begon zijn lang onderdrukte juttersbloed te bruisen.
De zuinigheid van Visser was een bekend feit onder zijn bemanningsleden. Hij liep nog liever een paar uur door de brandende zon van Willemstad dan zichzelf een glaasje bier te gunnen. Dat wist Leo van der Veen en hij karakteriseerde de 'ouwe' altijd met de woorden: 'Als de baas zijn klauwen van handen tegen het houten schot van de boot legt, zijn de klinknagels verdwenen....'
`Dus er liggen nog altijd schatten in de duinen en in de Kooiplas verborgen?' informeerde Visser bij zijn scheepstimmerman toen de Willem Barendsz na zijn eerste succesvolle vaart terug voer naar Amsterdam.
'En niet alleen in de duinen, maar ook in de gouden driehoek tussen de Wassermannvesting, het Bunkerdorp, de Banckspolder en de Kobbeduinen is voor kapitalen in de grond gestopt, kapitein.'
'Zo.... zo.... voor kapitalen zegje.
104
En voor zover je weet heeft niemand ooit iets van al die kostbaarheden opgegraven?' vroeg Klaas Visser bedachtzaam.
'Er zijn hier en daar stapels bankbiljetten gevonden. Bundels honderdjes, gaaf en ook met bruine brandvlekken, maar die zijn nu ongeldig,' antwoordde Leo van der Veen.
'Zo, dan moet die Kooiplas nog vol zitten en misschien spelen de konijnen nu wel met gouden lepeltjes in hun holen in de Kobbeduinen,' had de commandant gezegd en was met grote passen naar zijn stuurhut terug gestapt.
Dat er op het eiland nog een verborgen oorlogsbuit in de grond moest zitten, liet de stoere walvisvaarder niet los. Twee dagen na zijn terugkeer op Schiermonnikoog zagen eilanders Klaas Visser op een vroege verregende ochtend in april ronddwalen in de 'gouden driehoek'. Hij had een lange ijzeren priem in zijn handen waarmee hij hier en daar op goed geluk mosvlakten en helmaanplantingen doorboorde. Met behulp van de mondelinge aanwijzingen van Leo van der Veen had kapitein Klaas Visser een soort kaartje gemaakt van de 'gouden driehoek', die hij met zevenmijlslaarzen doorkruiste.
Verbeten bleef hij zoeken en ook Leo van der Veen zag hem speuren en priemen in de schaduw van de Wassermann en in de duinvallei bij de drenkelingenbegraafplaats 'Vreden-hof.
Aan niemand vertelde hij wat hij zocht en op alle vragen gaf hij een ontwijkend antwoord. Alleen Leo van der Veen wist haarfijn waar hij mee bezig was. Leo was dan ook niet verwonderd toen hij de delver van de Willem Barendsz, in het hart van de zomer van 1947, tot aan zijn nek door het vervuilde meertje van de Eendenkooi zag rondploeteren. Of Visser ooit wat gevonden heeft van de SS-schatten heeft hij nooit onthuld, aan niemand.
Maar dat zijn juttershart onbevredingd was, kwam tot uiting in zijn manier van spijtig reageren toen bekend werd dat een andere eilander (jachtopziener Johannes de Jong) wel 'goud' had gedolven.
Dat gebeurde op de 27ste oktober van 1947.
Met zijn veertienjarige dochter was De Jong in de Kooiduinen op jacht. Met een welgemikt schot trof de jachtopziener een witstaartje dat stuiptrekkend en buitelend in een hol verdween. De Jong begon te spitten en hij had nog maar enkele scheppen zand uit het hol naar boven gebracht toen zijn spade op iets hards stootte. Met zijn handen groef De Jong verder en opeens voelde hij de omtrekken van een grote weckfles.
105
Ook de jachtopziener werd overvallen door een goudkoorts. Even later haalde hij de geheimzinnige fles te voorschijn, waarbij hij zijn handen verwondde aan de merkwaardig gevormde doornstruik, die het hol overwoekerde. Verdwaasd van opwinding bekeek hij de gesloten fles. 'Oh pappa.... nu zijn we rijk....' hoorde hij zijn dochter uitroepen.
Dat bracht De Jong weer tot de werkelijkheid terug. Met een ruk maakte hij de fles open en zag dat deze vol zat met inmiddels ongeldig verklaarde bankbiljetten, een twintigtal gouden armbanden en een trouwring met de inscriptie 'Tine'. Opnieuw bukte de jachtopziener zich en zijn handen groeven verder als twee fretten, die buit roken.
Na enkele minuten verwoed graven kwam een kistje uit het zand te voorschijn. Niemand dacht meer aan het gewonde konijn nu het duin opnieuw een schat had prijsgegeven. Juichend liep kleine Jopie rond de schatkamer van de Kooiduinen. De kist zat niet op slot, maar was waterdicht; de papieren, die later effecten bleken te zijn met een nominale waarde van vijftigduizend gulden, waren nog kurkdroog. Onder de paperassen lagen tien gouden vulpennen en zwaar tafelzilver.
Eerlijk en rechtschapen als hij was, bracht Johannes de Jong de gevonden schatten regelrecht naar de politie, die zich er over ontfermde met de woorden: 'U hoort er nog wel van, De Jong!'
Nóch de jachtopziener, die in het voorjaar van 1962 op raadselachtige wijze om het leven kwam, nóch zijn erfgenamen hebben ooit iets van de braaf ingeleverde kostbaarheden gehoord.*
Dit in tegenstelling tot schatgraver-boer Taeke Holwerda, die de somma van tien gulden ontving als dank voor de ontdekking van de miljoenenschat onder de vlierboom. Kapitein Klaas Visser kon het niet verkroppen, dat hij geen succes had en opnieuw ging hij zoeken in de blubber van de Eendenkooi. Hij haalde nog geen verroeste spijker boven. Wèl heeft een onbekend gebleven persoon een lege kluis tussen afvalrommel op de vroegere vuilnisbelt nabij de Noorderstreek 'gedeponeerd'. Bij onderzoek bleek dat de safe van Amerikaanse makelij was. Zeer waarschijnlijk was de brandkast afkomstig van de geallieerden en tijdens het Ardennenoffensief in de winter van '44-'45 door de Duitsers buitgemaakt. Hoewel er tal van vermoedens bestonden over de identiteit van de kluisvinder konden deze niet hard worden gemaakt.
Waar een jonge eilandre huisschilder, die in 1966 plotseling èn voorgoed naar Californië vertrok, de slappe was vandaan heeft gehaald om in het verre Amerika een farm te kopen, heeft niemand ooit kunnen achterhalen. Maar het spreekt vanzelf, dat de geruchten omtrent de lege kluis en het fortuin nooit zijn verstomd.
Schiermonnikoog, de schatkamer van kostbaarheden en nooit opgeloste mysteries!
Wat betekenen de letters en tekens, die door de SS-moordenaars in enkele oude bomen naast de Eendenkooi waren gegrift?
106
*Op 30 maart 1962 kwam jachtopziener Johannes de Jong op uiterst raadselachtige wijze om het leven. Nauwelijks een uur nadat hij vrolijk gestemd zijn huis aan de Langestreek had verlaten, met zijn karabijn losjes om de schouders, werd de Jong dood aangetroffen in de duinen.
Een kogel uit zijn eigen karabijn had hem dodelijk in het hoofd getroffen. De oorzaak is nooit achterhaald....
Het zijn pijlen en cijfers, die de boeven met scherpe messen in de esdoorns en eiken hebben gekrast. Geen mens heeft ze ooit kunnen ontcijferen. Stropers in de duinen en paling-fuikenzetters in de eerste slenk vonden regelmatig kleine wapenarsenalen tussen het helm en de rietkragen. In de jaren vijftig kwamen tientallen jonge eilanders af op de verhalen van de 'gouden driehoek'. Tot ieders verbazing vonden de schatzoekers geladen mitrailleurs en pistolen, welke zij zelfs tot in Amsterdam te koop aanboden. Uit een inderhaast ingesteld justitieel onderzoek bleek, dat dit in oliepapier verpakte wapentuig was gevonden in het humus onder lijsterbosjes ter hoogte van de Kobbeduinen en onder een mosvlakte van de Groene Glop.
Opnieuw had de schatkamer van Schiermonnikoog enkele geheimen moeten prijsgeven in de vorm van gasgranaten, Mauser- en Lugerrevolvers en kogels. Een en ander was toch aanleiding voor de autoriteiten de Kooivijver in de droge zomer van 1955 weer te onderzoeken, door de plas uit te baggeren. Een oude Duitse helm, een bajonet en een paar gasmaskers werden opgediept. Wat echter in de diepe moerasachtige brij in het midden van de vijver verborgen zat, kwam niet aan de oppervlakte. Van hogerhand werd besloten om deze blubber niet verder te onderzoeken.
Ook in de buurt van het Zweedse kerkhofje moeten schatten zijn verborgen. Vlak voor zijn fusillering heeft de Nederlandse SS-er Krikke, bekend daar een ijzeren kistje onder de grond te hebben gestopt, maar zelfs met detectors kwam de schat niet aan de oppervlakte. Krikke gaf nog meer aanwijzingen, al wist hij op geen honderd meter nauwkeurig te vertellen waar hij en zijn maten op 12 mei 1945 vijf kisten met kostbaarheden hadden begraven. Maar de gouden driehoek is zo groot, dat het ondoenlijk was om elk stukje grond om te spitten.
Het jaar 1959 staat op Schiermonnikoog bekend als het wildwest-tijdperk. Alle opgeschoten eilandjongens, die zichzelf respekteerden, hadden in die tijd geladen pistolen. Een paar kwajongens hadden onder een met klaprozen overgroeide duinbult, honderzeventig gebruiksklare pistolen gevonden, die er het bewijs van waren dat de SS-ers van plan waren geweest hun huid zo duur mogelijk te verkopen.
107
Bijzonder tragisch was, dat uitgerekend Jaap, de zoon van de moedige boer Yde Talsma, zijn rechterarm verloor, toen een door hem opgegraven granaat ontplofte. In die dagen waren er ook moderne schatgravers op Schiermonnikoog in aktie. Zelfs wichelroedelopers werden in de 'gouden driehoek' gesignaleerd. Veldwachter Westra had tussen 1948 en 1954 handenvol werk met het schaduwen van verdachte Duitssprekende toeristen, die gewapend met houwelen en schoppen ronddwaalden in de buurt van de Kooiplaats. En die snel van het eiland verdwenen als zij zich ontdekt wisten.
Met getrokken pistool en op alles voorbereid hield Westra de vreemdelingen in de gaten. Bij het natrekken van hun identiteitspapieren kwam tot driemaal toe vast te staan, dat de 'eerzame toeristen' hadden behoord tot het moordenaarsteam van wijlen Lehnhoff. Met dit soort gasten wilde Schiermonnikoog niets te maken hebben en zij kregen dan ook te horen, dat zij onder begeleiding met de eerste boot weer naar de vaste wal zouden worden gebracht.
Een van hen was zo vriendelijk om eerlijk toe te geven, dat hij van plan was geweest te speuren naar twee kisten met kostbaarheden, die hij met twee andere SS-ers op bevel van Tomson onder het wortelstel van een grote denneboom had begraven in de nacht van de zevende op de achste mei 1945. 'We hebben de moskluiten destijds als een legpuzzel weer aan elkaar gepast, Het was stikdonker en alleen Tomson wist zich precies te oriënteren,' zei de ex-SS-er Schön, wiens glimmende Mercedes in Oostmahorn was geparkeerd.
Een speld in een hooiberg, want er zijn duizenden dennebomen op Schiermonnikoog. Toch ligt er op het eiland nog altijd een schat begraven, die miljoenen guldens vertegenwoordigt. Wat trok de SS-er Rudolf Grave, die een opsluiting van 15 jaar achter de rug had, weer naar de plek, waar hij zijn Hitler aanbad en terreur uitoefende?
Boer Taeke Holwerda, in wiens hooivak Rudolf Grave zes weken lang had gebivakkeerd, herkende de schavuit nauwelijks. Zó was hij veranderd. Opeens echter wist Holwerda wie hij voor zich had.
'Wat kom je hier doen? Hoe durf je?!' riep de verontwaardigde boer, die de boze droom van destijds weer opnieuw beleefde.
'Ik heb mijn straf uitgezeten en ik mag gaan en staan waar ik wil,' had Grave geantwoord. Toen was hij verder gelopen met een vrouw, die hij aan Holwerda had voorgesteld als zijn zuster.
Had Grave later op de dag de kuilen aan de oostzijde van de Wassermannbunker gegraven, die de volgende dag in alle vroegte door de mannen van Domeinen werden ontdekt? Grave zelf was verdwenen en met hem het kleine jacht, dat in de nieuwe haven voor anker was gegaan.
En wie waren de twee Duitsers, die dertig jaar na het vertrek van de vandalen op de Kooiplaats een schop te leen vroegen op de boerderij? Waren zij het, die de met bloed bevlekte bullepees (kort daarvoor gevonden onder het bladerdek van de eendenkooi) de ruggen van Nederlanders bewerkten?
108
En wáár kwamen de zeven vlijmscherpe sabels vandaan, die in 1977 werden gevonden, verpakt in half vergane linnen doeken?
Onder het helmgras, onder het asfalt van de Nieuwe Dijk*, onder het verstilde pad, rond de Berkenplas, onder het dikke bladerenbed van het natuurreservaat de Eendenkooi, onder de spookachtige resten van de Wassermannbunker!
De natuur zwijgt en heeft een sluier gelegd over de geheime schatten van Schiermonnikoog.
Hardnekkig blijft het verhaal op Schiermonnikoog de ronde doen, dat onder het asfalt van de Nieuwe Dijk ook schatten van de SS-ers zijn verborgen. Hoogst merkwaardig is dat in 1967 twee Duits sprekende mannen, gewapend met detectors, in de avonduren van 28 mei de dijk hebben afgespeurd met hun instrumenten. Niemand heeft hen weer zien vertrekken.
109