EPILOOG 3
Het monumentale kruis, dat op 8 november 1945 te midden van de drenkelingen en gesneuvelden werd opgericht op Vredenhof, mag worden vergeleken met een mijlpaal in de bewogen historie van het zeemanskerkhof. Want op die dag werd de dodenakker in de Schiermonnikoogse duinen officieel opgenomen in de lange lijst van oorlogsbegraafplaatsen van alle continenten. Het was de dichter Daan Sytsema, die dit feit vereeuwigde met vier eenvoudige, maar ontroerende versregels, die in 'goud' werden ingebeiteld.
'Zij zijn ons vreemd en toch verwant,
Zij doen ons telkens keren,
Op Vredenhof doen wij gestand,
Gij zult de doden eren!'
De ernst en de schoonheid die Vredenhof uitstraalde werd bekend tot in alle uithoeken van de aardbol.
En wie eens dit zeemans en oorlogskerkhof heeft bezocht en stil heeft rondgedwaald over de smalle paadjes tussen de graven, zal er altijd weer naar toe worden getrokken. In welk jaargetijde dan ook, want Vredenhof stemt nimmer tot droefheid, maar geeft de bezoeker bezonkenheid en tevens het overweldigende gevoel en de zekerheid van de betrekkelijkheid van alle aardse zaken.
De denne-aanplant uit 1916-1918 had zich in de loop der jaren ontwikkeld tot een hoog gewas, een bomenhoek waaruit in de herfst de denneappels vallen, die de graven sieren. Lytje Willem Dijkstra, de kleinste man van Schiermonnikoog stopte in het najaar van 1947, toen hij als grafopzichter Vredenhof kuiste, een twaalftal narcisse en een handvol sneeuwklokjesbollen onder de humuslaag. Sedertdien ver
andert de oostkant van het kerkhof in de lente in een witgeel zacht bloemtapijt.
Langs de muren van het in 1925 gebouwde dodenhuisje plantte Lytje (betekent 'klein' in Schiers dialect) wilde klimop. Die sloeg zo goed aan dat behalve de stenen ook het marmeren schild werd bedekt, waarin de namen van de zakenlieden die het huisje hadden bekostigd, waren gegrift. Liever had Lytje Willem het sterk in het oog vallende schild van de muur afgeschroefd, maar dat zou hem niet in dank zijn afgenomen door de 'weldoeners'. Toen het dichte bladerdak de namen van de milde gevers begon te verdoezelen was dat niet naar de zin van een van de gefortuneerde gevers en hij liet de klimop zo bijsnoeien, dat alles weer goed leesbaar werd.
114
Lytje Willem zei bij het zien van de 'nieuwe onthulling': 'Het zijn de verkeerde namen, die zijn ingebeiteld.... op een akker van naamlozen en helden hoeft geen gulle gever te pronken. Wie wil offeren en bijdragen tot de instandhouding van Vredenhof kan zijn geld kwijt.... anoniem en veilig in het offerblok van het kerkhof.'
De wijze ondermaatse Willem had een juist oordeel uitgesproken en daarmee bewees hij een man van groot formaat te zijn, ook al woonde hij in een smoezelig kabouterhuisje en kookte hij zijn potje eten op een ouderwets petroleumstelletje.
Toen een bezoekster uit Den Haag van dit voorval hoorde, werd zij zo gegrepen door de anonimiteit van Vredenhof dat zij spontaan op graf nr. 33, waarin een onbekende drenkeling in 1921 zijn laatste rustplaats vond, gedurende negen zomers een krans van anjers legde. Lytje Willem had haar verteld over deze naamloze in wiens kleding alleen maar het merk L.F. werd gevonden. En die hij op verzoek van het gemeentebestuur in 1921 had gekist en ter aarde besteld had in graf nr. 33. Bijna zestig jaar lang stevent deze vrijgezel van Schiermonnikoog vrijwel wekelijks, zij het wat strammer dan voorheen, naar het graf van 'zijn jongen' die eens bij paal zeven aanspoelde met voetloze benen.
Vredenhof was uitgegroeid van een verborgen en bemost kerkhofje tot een vermaarde en hooggewaardeerde oorlogsbegraafplaats. Met boven zich het steeds afwisselende aureool van wolkengevaarten en vogelformaties. In alle jaargetijden, ook bij regen, storm en ijzel, geeft Vredenhof lafenis voor de geest. Sprookjesachtige (en die term is voor Vredenhof verantwoord), maar tegelijk levensecht, is de winterwade van ijs en sneeuw, die Vredenhof soms in de donkere maanden siert. Een warme toegewijde deken van ingetogenheid en teerheid.
Op enkele lege plekken na had de wrede Tweede Wereldoorlog de begraafplaats in de duinvallei gevuld toen in 1945 te Potsdam, handtekeningen de onvoorwaardelijke capitulatie van Duitsland bekrachtigden. Maar al waren de vuurtorenlichten na vijf jaar gedoofd te zijn geweest, weer gaan spelevaren over zee en de eilanddreven, toch was de oogst nog niet helemaal binnen. Op 5 juli 1945 vonden de eilanders Teare van Dijk en Leo van der Veen, terwijl zij als leden van de Binnenlandse Strijdkrachten langs het Noorderstrand patrouilleerden, ter hoogte van paal zestien een in verre staat van ontbinding verkerend lijk.
Bij onderzoek bleek, dat het lichaam gekleed was in een blauw gestreept sporthemd, bruine schoenen droeg en een bruine leren riem om het middel had. In de lage schoenen stonden de cijfers 1941-5-9. Verder waren op het lijk geen kentekenen te vinden. Het lichaam van het mannelijk geslacht werd door Leo van der Veen gekist en een dag later op Vredenhof begraven, waarbij dominee van Wieren voorging in een korte rouwplechtigheid. In graf nr. 112 werd de naamloze 'nakomeling' op Vredenhof ter ruste gelegd.
Vier jaar duurde het voordat op Vredenhof opnieuw een grafkuil moest worden gegraven.
115
Zaterdag 19 maart omstreeks half twee waren Eelke Hoekstra en Simon Wijdenes aan het brandhout jutten op het strand van Schiermonnikoog ter hoogte van paal veertien, toen Eelke Hoekstra een kledingstuk uit het zand omhoog zag steken. Het was een militair jack. Toen de eilander in een van de zakken van het bijna verteerde jasje voelde, vond hij een portefeuille en een bundeltje met geografische kaarten. Eelke trok het jack uit het zand omhoog en op dat moment kwamen enkele menselijke ribben vrij. De twee jutters begrepen wat er aan de hand was en zij wikkelden de bezittingen van de dode in een aangespoeld stuk plastic en fietsten regelrecht naar het gemeentehuis om burgemeester Anker te waarschuwen. Deze liet de overblijfselen op het strand ophalen en naar het lijkenhuisje op Vredenhof brengen. Op maandag 21 maart verrichtte dokter Noordhof van Schiermonnikoog sectie op de stoffelijke resten en zijn rapport luidde:
'Uit de grootte van de beenderen maak ik op, dat het geen groot persoon is geweest, ongeveer één meter drieënzeventig lang. Bij de bestudering van het stuk kaak, dat is gevonden, is mij gebleken, dat er wel tanden en kiezen aanwezig waren, maar geen verstandskies. Het slachtoffer moet erg jong geweest zijn. Om en nabij de twintig jaar.'
Behalve de portefeuille en de kaartenmap werden bij een nader ingesteld onderzoek in de resten van de kleding nog een sleutelring met kleine steutels gevonden, alsmede een klein stukje film waarop de woorden 'The End' (Het Einde) stonden. Ook vier Engelse muntstukken kwamen voor de dag, een shilling en drie koperen één-pence muntstukken.
Aan de hand van de gegevens in de portefeuille was komen vast te staan, dat de overblijfselen van het onbekende lijk afkomstig waren van een lid van de bemanning van de viermotorige Halifax-bommenwerper, die op 9 januari 1943 bij paal vijftien was neergestort. De naamloze werd bijgezet in graf nr. 113 op Vredenhof. Daar werd hij verenigd met zijn kameraden J.W.Smith, E.Fish, A.Wilson en G.B.Fetterson-Haugh. In het proces-verbaal, dat door de Rijkspolitie over deze lugubere vondst werd opgemaakt, stond koel en zakelijk: 'Aan een misdrijf hoeft niet te worden gedacht...' waarbij de verbalisant is voorbijgegaan aan het feit dat de onbekende soldaat eens het slachtoffer is geworden van de Tweede Wereldoorlog. Een oorlog waarin de ergste misdrijven aller tijden werden bedreven onder het mom van vaderlandsliefde.
116