EPILOOG 6
Negentien maart 1974 was het waterpeil op Schiermonnikoog door overvloedige regenval zo hoog gestegen, dat de palingfuiken uit de kwelders waren weggespoeld en in de bomen rond Vredenhof hingen.
Een oude kapitein, die vanaf een duintop zijn doordrenkte eiland stond te bekijken, liet zich ontvallen: 'Wat maken we ons druk over vergankelijke schatten die de hebzucht op Schiermonnikoog hebben aangewakkerd en die steeds dieper wegzakken in zand en klei. Denk aan Vredenhof en al die andere bekende en onbekende oorlogskerkhoven in de wereld. De zielen der gestorvenen, vermoorden en verdronkenen hebben het met bloed en tranen bevlekte goud in onze bodem laten liggen. Hun overvaart houdt niemand tegen. Ik zie daarginds een donkere boot diep in het water liggen. Hij neemt de zielen aan boord om af te varen naar een vreemd en ver gebied dat zich achter de horizon uitstrekt en dat geen mens ooit aanschouwd heeft. Het schip der doden brengt hen over naar het rijk der schimmen op een scheme rig eiland ver van Schiermonnikoog. Duizendmaal, duizendmaal eerbied....!'
125