INLEIDING
Doelstelling en werkplan
De volgende uiteenzettingen proberen de zich thans ontwikkelende karakterkunde een bruikbare grondslag te verschaffen. Wil men dit doel nader bepalen, dan moet helder voor ogen staan, welke eisen men aan de karakterkunde denkt te stellen. Het is niet voldoende als men het begrip “karakter” voorlopig ongeveer als “de som der menselijke gedragingen”, en de karakterkunde als de leer van de regels, wetten en voorwaarden dezer gedragingen definieert. De standpunten van waaruit de menselijke gedragingen beschouwd, beschreven en uitgelegd kunnen worden, zijn zeer verschillend, afhankelijk van het doel dat de onderzoeker zich stelt en daarom zullen er zooveel verschillende karakterologische systemen ontstaan, als er verschillende doelstellingen en de daardoor bepaalde standpunten zijn. Men denke slechts aan de drie namen, die de eerste plaats innemen bij het karakteronderzoek van het tegenwoordige Duitsland, Ludwig Klages, Emil Utitz, Paul Haeberlin, en men zal voelen, dat ieder van hen een wereld voor zich betekent
In het algemeen is men het er toch over eens, dat de karakterkunde de opvoeders, de artsen, juristen, socialen werkers en aan alle andere beroepen, die met “mensenmateriaal” te maken hebben, de nodige instrumenten moet leveren, die zij nodig hebben voor de beïnvloeding van menselijke karakters. Maar de zelfde taak placht men ook de psychologie op te leggen. En de afgrenzing van beide wetenschappen is weer een nieuwe moeilijke taak. Misschien zal men zeggen, dat de psychische verschijnselen, zoals b.v. vreugde, verdriet, herinneren, vergeten en besluiten nemen, het onderwerp der psychologie moeten vormen, terwijl de vraag, wanneer en onder welke voorwaarden bij een bepaald mens deze bepaalde verschijnselen optreden, kenmerkend is voor de karakterkunde. Maar dit onderscheid is tenminste op dit ogenblik nog niet bruikbaar, want de psychische feitelijkheden zijn in wezen nog even weinig onderzocht als de voorwaarden voor hun optreden. De karakterkunde kan nog niet op een afgesloten psychologie steunen. Zij moet integendeel de taak overnemen om alles wat juist tot onderwerp der psychologie werd bestempeld, mee te behandelen in de kring van haar eigen onderzoekingen.
De psychotherapie, in het bijzonder de onderzoekingen van Sigmund Freud, van Karl Gustav Jung en van Alfred Adler, leveren ons weliswaar een groot deel van het materiaal, dat we van de psychologie hoopten te krijgen. Maar we vinden het hier in een speciale vorm gegoten, overeenkomstig de speciale psychotherapeutische afkomst, die een ver doorgevoerde verandering, vereenvoudiging en samenvoeging van deze denksystemen nodig maakt, voordat van wetenschappelijke karakterkunde sprake kan zijn. Dit onder één gezichtspunt brengen van de psychoanalytische en van de individualpsychologische begripsvorming behoort dus ook tot de taak van de thans ontstaande karakterologie. Deze studie tracht die taak zo uit te voeren, dat de resultaten van het freudiaanse onderzoek zo mogelijk in het individualpsychologische systeem van begrippen worden opgenomen en niet omgekeerd. Deze wijze van doen bleek na langdurig onderzoek het theoretisch enig mogelijke en ook het praktisch nuttigste te zijn. Dat het individualpsychologische standpunt daarbij niet in volle scherpte tot zijn recht komt, spreekt vanzelf. Ondertussen zou men deze verandering als een verdieping mogen opvatten. - Maar over de juistheid of de verkeerdheid van deze methode mag slechts het resultaat de beslissing brengen.
Maar ook nog naar een andere kant moet de karakterkunde buiten haar gangbare interessesfeer gebracht worden. Niet alleen in de reeds genoemde beroepen heeft men met het menselijk karakter te maken, maar in nog heviger mate bij de vorming van het economische leven en bij de binnenlandse en buitenlandse politiek. Alle gebeurtenissen, die in de historie en in de sociologie met nationaal bewustzijn, standsbewustzijn en klassenbewustzijn worden aangeduid, behoren eveneens tot het onderwerp der karakterkunde. Tot nu toe heeft blijkbaar alleen Emil Utitz aan deze problemen bijzondere aandacht gewijd.
Misschien is de armzaligheid der praktische resultaten, die het karakteronderzoek tot nu toe heeft gebracht, in wezen daaraan te wijten, dat zij haar arbeidsveld - misschien op theoretische gronden en nog onder invloed van de “atomiserende” natuurwetenschap - veel te klein had genomen. Wanneer zij er steeds meer toe zal overgaan, de totaliteit van alle voor de hand liggende karakterproblemen aan te pakken, zal haar taak niet alleen grootser maar ook eenvoudiger worden. Wie vanuit een vliegtuig of vanaf een berg een landschap kan overzien, zal haar geografie veel beter verstaan dan de voetganger, die zich moeizaam door rivieren, bossen en moerassen werkt. Pas als de geograaf de omtrekken heeft vastgelegd, kan de voetganger de bijzonderheden in kaart brengen.
Neemt men de taak zo wijds, dat men van de karakterkunde ook de wetenschappelijke uitrusting voor de praktische oplossing van sociaalpolitieke en cultureel-politieke problemen verlangt, dan zal men er niet van mogen schrikken, als uit het karakter onderzoek iets voortkomt, wat er als een cultureel program uitziet. Men schrikt immers ook niet, als er uit medische onderzoekingen een hygiënisch programma tot stand komt. Iedere wetenschap, die zich bezig houdt met de dingen uit het praktische leven, moet tenslotte iets bijdragen tot de vraag, hoe wij mensen ons leven op deze aarde moeten inrichten.
Aan de anderen kant wordt dan het gevaar niet denkbeeldig, dat de karakterkunde in dienst van vooringenomen economische, politieke en wijsgerige meningen tot een middel van partijpropaganda wordt verlaagd. Daarom rijst de vraag, hoe een empirische wetenschap - want empirisch moet de karakterkunde zijn en blijven - haar zelfstandigheid kan behouden, hoewel ze zich weet ingelijfd, niet alleen in het theoretische systeem der wetenschappen, dat tenslotte ook door een wereldbeschouwing wordt gedragen, maar ook in het praktische systeem van economische en cultureel-politieke maatregelen, die door de belangen van partijen en staten worden bestuurd. - Wie de waarheid zegt, doet aan politiek. - Wie aan politiek doet, zegt niet de waarheid.
Zonder deze verbondenheid met het leven zou de karakterkunde waardeloos zijn; door het bestaan dier verbondenheid raakt zij echter in gevaar om van zelfstandige wetenschap een tendentieus verdichtsel te worden. Er blijft niets anders over, dan dit gevaar zo duidelijk mogelijk onder de ogen te zien, en zijn betekenis en zijn grenzen na te gaan, de daaruit ontstane foutenbronnen goed in ogenschouw te nemen en hen zo mogelijk uit de weg te gaan.
Het zal het beste zijn, eerst het standpunt vast te stellen, van waaruit de opgaven der karakterkunde zullen moeten worden aangepakt. Dit standpunt moet zowel wijsgerig alsook cultureel-politiek en kritisch onderzocht worden. Als resultaat zal dan blijken, op welke plaats in het systeem der wetenschappen de karakterkunde moet staan. Overeenkomstig deze plaats in het systeem der wetenschappen zal de keuze der grondbegrippen moeten worden gedaan, en wel, na zorgvuldige toetsing met andersoortige grondbegrippen, die door andere onderzoekers zijn gekozen. Dit deel van het onderzoek is in wezen van kritische aard.
Vanuit de zo gevonden grondbegrippen ontstaat vanzelf de wetenschappelijke vorm, die van de karakterkunde moet worden verlangd. Dit tweede deel is dan in wezen van theoretische aard.
In het derde deel, dat meer op het praktische gericht is, zal tenslotte moeten worden aangetoond, welke concrete problemen er ontstaan, als de op die manier gevonden gezichtspunten toegepast worden op het materiaal der karakterkunde, namelijk op de resultaten van de z.g. mensenkennis, de psychologie en de sociologie.
Vanzelfsprekend staat deze deductieve bouw slechts in dienst van de grotere helderheid. Hij beantwoordt zelfs helemaal niet aan het feitelijk verloop van het onderzoek. De inzichten van de “vitale dialectiek” zijn zoals iedere empirische wetenschap langs inductieve weg tot stand gekomen, en wel hoofdzakelijk op grond van psychotherapeutische ervaringen. De psychotherapie levert ons thans voor het karakteronderzoek hetzelfde wat het exacte experiment aan de fysica en de chemie levert, n.l. het controleerbare materiaal voor onderzoek, waaruit de theoretische gevolgtrekkingen moeten worden afgeleid. Alleen zijn we op ons gebied veel minder dan de man van de natuurwetenschap overgeleverd aan de dwaling, dat een “onbevooroordeelde” interpretatie van ervaringsfeiten mogelijk is. Daarom is in de karakterkunde de deductieve methode, die een wereldbeschouwing tot achtergrond neemt, niet alleen zuiverder, maar ook eerlijker dan de omgekeerde handelwijze, waarbij men naar het lijkt zonder vooroordeel zijn observaties verricht, om er tenslotte toch slechts theoretisch uit te halen, wat men er te voren ongemerkt ingestopt heeft.