4. Het beginsel van het grensonderzoek

4. Het beginsel van het grensonderzoek

Als we in de levende wetenschap van empirisch onderzoek spreken, bedoelen we een soort ervaring, die verre uitgaat boven wat de natuurwetenschap tot nu toe zo genoemd heeft. Luidde de empirische regel tot nu toe: Verzamel ervaringen en abstraheer daarbij van je zelf, als het ervarende subject, dan heet het nu: Verzamel ervaringen, verander je zelf overeenkomstig je ervaringen en geef rekenschap van je verandering. Bewust rijpen door ervaring, daardoor voor steeds nieuwe ervaringen toegankelijk worden, of anders uitgedrukt: het voortdurend toenemen van de ervaringsmogelijkheid, - dat is het principe van de dialectische wetenschap van het leven. Het subject, dat tot nu toe in de wetenschap geen plaats kon vinden, treedt thans in het centrum van onze bemoeiingen. Wat nu aan het subject tot voorwerp van onderzoek kan worden, noemen wij zijn karakter.

In de taal van het idealisme zou dit heten: de transcendentale categorieën groeien mee, het nimmer objectiveerbare behoort tot het leven. Hiermede zou niet alleen de stap boven Kant uit naar Hegel zijn gedaan, en boven Hegel uit naar Marx, maar ook boven Marx uit naar iets nieuws. Want in de taal van de mechanistische wereldbeschouwing moet de vitale dialectiek een volkomen geringschatting van de dode stof lijken. Zij dient nog slechts als middel ter ontvouwing van het leven, en alleen nog maar door haar niet voor handen zijn, kan zij het leven grenzen stellen. Waar zij echter aanwezig is, moet de natuur wetenschap zich beperken met te constateren, dat alles wat gebeurt, niet in strijd is met haar wetten; waarom echter dat wat gebeurt, precies zó gebeurt, kan ze niet verklaren. Dat een dier als het groeit, de wetten van kracht en stof als een bepaalde begrenzing niet overschrijdt, wordt algemeen erkend. Maar waarom het niet sterft -, deze vraag doorbreekt reeds de beperkingen van het mechanistisch materialisme. Beide dus, zowel idealisme als materialisme lijken thans starre systemen, die door de dialectiek van het leven overwonnen zijn. Of anders uitgedrukt: De categorieën zijn in beweging geraakt en de leidende categorie van morgen valt uit de leidende categorie van vandaag niet af te leiden, omdat deze laatste niet haar oorzaken, maar slechts haar middelen vormen. De ontwikkeling gaat ieder ogenblik boven het tot nu gegroeide uit. Leven is ononderbroken scheppen.

Met deze gedachtegang moet begrijpelijkerwijs ieder ontevreden zijn, die een wetenschappelijke veiligheidsklep nodig heeft, waarmede bij de verantwoording voor zijn toekomstige daden kan verminderen. Wie echter zich zelf als deel van een groter geheel wil beschouwen, als deel van een levende ordening, die zich steeds verder ontwikkelt, die zal het een vanzelfsprekend standpunt vinden, dat hem enerzijds met de volle verantwoordelijkheid belast en hem anderzijds iedere mogelijkheid van een gewisse voorspelling ontneemt. Hij zal bereid zijn voor het waagstuk van het leven.

Alle kennen bestaat uit een kennend subject en een erkend object; alle handelen uit een handelend subject en een behandeld of geschapen object. Iedere levensgebeurtenis bevat subject en object en vormt tegelijk een hogere eenheid tussen beide. Bij het zien, bij het denken, bij het doen zijn subject en object niet te onderscheiden. Eerst doordat verschillende subjecten het zelfde object beschouwen, en doordat het zelfde subject verschillende objecten beschouwt, wordt de onderscheiding van subject en object bewezen.

Alle waarneming, kennis, oordeel en handeling heeft noodzakelijkerwijs slechts betrekking op objecten. Het subject als zodanig is onwaarneembaar, onkenbaar, niet te beoordelen en het kan ook niet in de eigenlijken zin des woords “behandeld” worden.

De som der levensuitingen van een mens, die in de eerste plaats het voorwerp der karakterkunde vormen, is niet de mens en niet zijn karakter, maar zijn expressie, de werking die hij teweeg brengt, zijn antwoord op vragen van de buitenwereld. In het beste geval zijn ze dus een deel van hem. Iedere uitdrukkingswijze kan slechts op de weg tussen leven en dood gevat worden. Zij is reeds op het ogenblik, dat zij uit het subject treedt niet meer ten volle levend. Als we het subject tot object van ons onderzoek willen maken, grijpen we altijd naar de werkingen van ons eigenlijk onderwerp op de objecten, die al niet meer tot ons voorwerp van onderzoek behoren. Wie het subject wil doorgronden, kan slechts de grenzen van het subject onderzoeken.

Deze zelfbeperking van de wetenschap van het leven, die uit het dialectische standpunt ontstaat, noemen wij het “herkologische principe”. Herkos is het Griekse woord voor haag, wal of grens. Herkologie betekent dus grensonderzoek.’) Spinoza’s regel, dat iedere begripsbepaling een ontkenning in houdt - omnis determinatio est negatio -geeft het zelfde aan. En dat Hegel deze gedachte tot grond slag van zijn dialectische logica heeft gemaakt, bewijst, dat we hier met een der grootste principes van het menselijk kenvermogen te maken hebben.

Plotinus (204-269 na Chr.) leerde, dat het dode het niet-zijnde en daarom het kwade is, terwijl het eigenlijk zijnde en levende gelijk is aan het goede en tenslotte aan God. De negatieve theologie der Middeleeuwen, die wel het duidelijkst wordt vertegenwoordigd door Nicolaas Cusanus (1401-1464) leert hetzelfde, alleen voegt ze eraan toe, dat God en het levende onkenbaar zijn. Wat gekend zou kunnen worden, is het niet-levende, dode en slechte.

Het herkologische principe moet, willen de wijsgerige vooronderstellingen, waaruit het afgeleid is, bruikbaar zijn, het steunende beginsel blijken te zijn in de gehele wetenschap van het leven. Alles wat de wetenschap in staat is mee te delen over de levende wezens, zal op de grenzen betrekking moeten hebben, die aan het leven gesteld zijn en ook op de wijze en de mogelijkheid, die het leven heef t om deze grenzen te veranderen. De herkologische karakterkunde zal als een deel van deze wetenschap eerst de grenzen moeten aangeven, die aan een menselijk karakter in een bepaalde tijd van zijn ontwikkeling gesteld worden, en ten tweede zal ze moeten aantonen, hoe deze grenzen ontstaan zijn en hoe ze overwonnen kunnen worden.

Het zal niet meer voldoende zijn bij een karakterbeschrijving te zeggen, dat de betreffende mens driftig of gierig of muzikaal is. Men zal moeten aangeven tot aan welke grens hij rustig blijft en op welke graad van benadeling en gevaar hoe met op vliegendheid antwoordt, tot aan welke booge uitgaven of onder welke andere voorwaarden hij onverschillig tegenover geld blijft en van wanneer af hij op dit gebied gevoelig wordt; en ten slotte zal men in plaats van “begaafdheid” moeten zeggen welke vaardigheden bij hem beperkt zijn en welke zich onbeperkt ontvouwd hebben. Op deze wijze zal een karakterbeeld ontstaan, dat met wetenschappelijke nauwkeurigheid de begrenzingen vaststelt, waardoor het praktische gedrag van de mens wordt bepaald, - hoewel het subject zelf niet tot voorwerp van onderzoek gemaakt kan worden.

Voor de onderzoekingsmethode ontstaat uit het herkologische beginsel een eenvoudige vorm van experiment, zoals ze onwillekeurig en onbewust reeds altijd in de menselijke samenleving is gedaan, en zoals ze pas nu ook in de experimentele biologie systematisch wordt toegepast. Men kan deze vorm van onderzoek de vitale belastingsproef noemen. Men bereidt het levend wezen moeilijkheden en stelt vast, tot aan welke grens hij de moeilijkheden “zonder moeite” verdraagt, van waar af hij begint zich te verweren of uit te wijken, en in welke vorm de afweer of de vlucht plaats heeft. Zo heeft de biologie bijv. in het reeds genoemde experiment met de zee-egeleieren de geheimenissen van de vitale vorming slechts kunnen naspeuren, doordat ze de normale ontwikkeling van de kiem systematisch belemmerde. Wat een kind kan presteren ziet men eerst, wanneer het voor opgaven wordt gesteld, en hoever de eerlijkheid, de menselijkheid of ook het egoïsme van een volwassene reikt, laat zich slechts bepalen, als men hem bij de betreffende belastingsproeven kan waarnemen, Pedagogiek, gymnastiek, geneeskunde, psychotherapie, rechtspleging en culturele politiek staan ononderbroken voor de vraag omtrent de grenzen der menselijke draagkracht. Het antwoord op deze vraag kan slechts de herkologische georiënteerde karakter kunde geven.

Maar niet alleen voor de enkeling, doch ook voor de groepen, klassen en volkeren zijn de grenzen karakteristiek. Alle zeden, gebruiken en wetten kan men ten slotte als verboden of beperkingen opvatten, die in een “gij zult niet” hun uitdrukking vinden. Wat ons aan vreemde volkstammen opvalt, is de verscheidenheid van hun grenzen! De kannibalen eten mensenvlees; deze handelwijze ligt buiten onze grenzen. In Europa schept men vreugde in symfonieconcerten; dit feit ligt voor de kannibalen buiten hun grenzen, We zien ook reeds, dat gelijkheid van karaktergrenzen een gelijkheid van gedragingen ten gevolge moet hebben. En het laat zich indenken, dat van hieruit een karakterkunde van de collectieve subjecten mogelijk zal zijn, van volkeren, klassen en standen. Toch moeten we, voordat we ons tot deze concrete vragen wenden, de theoretische vooronderstellingen van het “grensonderzoek" nog nauwkeuriger uiteen zetten.