9. Finaliteit en causaliteit
Het komt er nu op aan, de eigenaardigheden van de causaliteit en de finaliteit weer te geven, beide tegen elkaar af te grenzen, en hunne wederzijdse verhouding bloot te leggen. Wat betreft de causaliteit worden slechts dingen die reeds lang bekend zijn nog eens in het kort gerangschikt. De bespreking van de finaliteit daarentegen zal op menig nog onopgelost probleem stuiten. En het spreekt vanzelf, dat men hier met alle voorbehoud en alle behoedzaamheid te werk moet gaan.
Eerst komt de vraag naar boven of de causaliteit, zoals de transcendentale filosofie het verlangt, als zuivere denkvorm moet worden opgevat, dus als een eigenaardigheid, die zich tussen subject en object afspeelt, of dat zij in de zin van het dogmatisme (en ook in de zin van de natuurwetenschap) als een eigenaardigheid van het object zelf kan worden gedacht, dus als iets, dat ook zonder het subject aanwezig zou kunnen zijn.
Wij zijn in de gelukkige omstandigheid, - doch uitsluitend van het standpunt van ons empirisch onderzoek uit - de dogmatische bewering te erkennen, dat oorzaken en gevolgen in de wereld aanwezig zouden zijn, ook al nam nimmer een subject of een bewustzijn hen waar. De wetenschap van het leven staat precies zo als de wetenschap van de dode materie, op het standpunt der empirie, en dat wil zeggen, op het standpunt van het materialisme. De materie wordt als causaal geordende werkelijkheid voorondersteld. Daarenboven echter, en in dialectische samenhang met dit inzicht, moet ze, nl. de wetenschap van het leven, in kantiaanse zin de causaliteit als een echte categorie opvatten: Zij beweert, dat noodzakelijkerwijs, alles wat zich aan ons voordoet, zich voordoet in de samenhang van oorzaak en gevolg. Er kan dus niets aanwezig zijn (d.w.z. als verschijnsel, als object aanwezig zijn), dat niet een oorzaak heeft. Overal waar we zien zullen we gevolgen van oorzaken ontwaren, omdat het ons niet mogelijk is, buiten deze samenhang ook maar iets te zien.
Verder is duidelijk dat men nimmer een eerste oorzaak, iets wat oer-zaak is door zichzelf, vinden kan of zelfs maar denken. Maar deze eindeloze keten van oorzaken en gevolgen bestaat slechts uit vormveranderingen van het aanwezige. Het voorhandene zelf, welks vorm door oorzaak en gevolg wordt veranderd, ondergaat niet de werking der causaliteit. Het is noch oorzaak noch gevolg. Het begrip “energie”, dat toch iets op zich zelf bestaands wil aanduiden, kan dus niet als “oorzaak van een verandering” gedefinieerd worden. “Energie” kan hoogstens, zoals reeds gezegd werd, het feit genoemd worden, dat causale veranderingen gelegenheid hebben te geschieden, dus het feit, dat er in het algemeen iets gebeurt.
De categorie causaliteit blijft dus beperkt tot de verschijningsvorm. Wat niet verschijningsvorm is, wat niet object is van beschouwing, is haar niet onderhorig. Maar object van beschouwing is in deze niet alleen het ruimtelijk gegevene, de zinnelijk waarneembare stof, maar ook ieder onderwerp van het denken. De causaliteit heerst ook in de abstracte regionen, zoals b.v. in de wiskunde. Ze treedt weliswaar aangepast aan de verschillende onderwerpen in verschillende formuleringen op. Toch blijft het tenslotte altijd de zelfde wetmatige verbinding van de ene toestand met een andere, of zij zich ons nu voordoet als grond van een zijn, een worden of een kennen.
Het gemeenschappelijke van alle soorten van causaliteit bestaat daarin, dat één verschijnsel door het andere wetmatig wordt vastgelegd, zodat er een onveranderlijke samenhang tussen alle delen der wereld bestaat; dat, omdat deze delen zo zijn de andere noodzakelijkerwijs zo moeten zijn; dat de wereld door haar eigen aanwezig zijn gedetermineerd is, en dat er geen vrijheid bestaat en ook nooit bestaan kan. Daarmede is voor ééns en voor altijd beslist, dat bij de natuurwetenschappelijke beschouwingswijze het probleem der vrijheid een onding is. En natuurwetenschappelijk beschouwen wil zeggen: de wereld naar haar eigen aard als verschijnsel te willen verklaren of haar tot “voorwerp van beschouwing” maken. Het wezen van het voorwerp, het object, bestaat echter daarin, dat het de subjecten als een causale samenhang moet toeschijnen, dus als onherroepelijk gedetermineerd.
Maar alleen de verschijningsvorm is slaaf van het determinisme. Het subject is er vrij van. Toch houdt het subject op subject te zijn, zo gauw het tot voorwerp van natuurwetenschap wordt gemaakt.
De finale samenhang tussen middel en doel wordt gewoonlijk zomaar als de omkering van de causale samenhang tussen oorzaak en gevolg opgevat. Als staal op vuursteen slaat, ontstaat een vonk; opdat een vonk ontstaan zal, moet staal op vuursteen slaan. Het effect (hier het ontstaan van de vonk) wordt bij finale beschouwing meestal als de gewilde en vooraf geweten werking van een willekeurig ingeleide handeling opgevat, zodat men met het oog op een bepaalde werking met recht de oorzaak als de inleiding van een handeling (hier het slaan van staal op vuursteen) kan beschouwen.
Ondertussen beperkt zich een dergelijke beschouwingswijze tot de handelingen der mensen, en eventueel nog tot de hogere dieren. Alle andere gebeurtenissen kunnen slechts met behulp van een analogieredenering of van een zeer twijfelachtige invoeling volgens dit schema worden begrepen. Het vooronderstelt openlijk een levend subject, en wel een subject, dat niet alleen een wil heeft, en dus ook naar waarde weet te schatten, maar dat zelfs weet welke causale verbindingen men benutten moet, om een gewenste werking te verkrijgen. Gebeurtenissen, die niet door het wetende subject om der wille van een bepaalde uitwerking worden gewenst, vallen niet meer binnen de kring van een dergelijke wijze van beschouwen.
Langs deze weg komt het onderzoek nimmer boven het schema uit, dat men in de bewustzijnspsychologie als “motivering” pleegt te beschrijven, en waarvan het altijd twijfelachtig blijft of het kan worden overgedragen op onbewuste gebeurtenissen. Van een algemene omkering van de totale causale wijze van beschouwen kan hier in ieder geval geen sprake zijn. Als motivering zouden veel meer slechts die gebeurtenissen aangeduid kunnen worden, waarbij af en toe, en alleen dan als een doel bewust gewild wordt, ook de oorzaak van de gewilde toestand (nl. het middel) eveneens gewild wordt. En hetzelfde geldt van de z.g. causa finalis, die een poging weer geeft, om de werkelijk in het bewustzijn optredende omkering der causale verbindingen, toch nog in het causale wereldbeeld in te lijven. Hoe echter een dergelijke ommekeer tot stand kan komen, hoe in het algemeen bepaalde uitwerking kan worden beoogd, of anders uitgedrukt, hoe het eigenlijk staat met die stilzwijgend vooronderstelde drager van dat bewustzijn, blijft voorlopig nog een onopgelost probleem. Dat is echter de vraag, die ons bezig houdt.
Wij willen niet onderzoeken, hoe iemand handelt of moet handelen, als bij vuur wil aansteken, maar wij vragen, hoe hij er toe komt, vuur te willen aan steken, waartoe hij dat doen wil, en ten slotte vragen we, met welk doel bij in het algemeen iets wil, of zelfs wat willen is.
Het schema der motivering als de doelmatige verbinding van een in een bewustzijn gewild doel met de in het zelfde bewustzijn gewilde wegen naar dat doel, moet dus zorgvuldig worden onderscheiden, van de eigenlijke denkvorm der finaliteit, de verbinding van middel en doel. Motivering vooronderstelt een bewustzijn als haar drager; finaliteit kan zonder bewuste drager worden gedacht (maar niet zonder levende drager). Voor haar moet, echter net als voor de motivering en ook voor de causaliteit, de kenbaarheid in een toeschouwend bewust zijn worden aangenomen. Dat wil zeggen: Wanneer een bewustzijn als toeschouwer aanwezig zou zijn, zou het de gegeven samenhang als finaliteit erkennen.
Het schema der motivering en precies zo dat de causa finalis beschrijft dus alleen die menselijke ervaring, waaraan de denkvorm der finaliteit onmiddellijk opvalt en waaraan ze ontdekt is geworden en door iedere enkeling opnieuw kan worden onder zocht. Maar zo leert men slechts een willekeurige toepassing van deze denkvorm kennen. Zij moet niet alleen worden uitgebreid, maar ook volkomener worden gemaakt en omgevormd, voordat het dat oplevert, wat we zoeken, namelijk de uit ons denken noodzakelijk volgende formele grondslag voor het begrijpen van het organische leven.