15. Intransitieve dialectiek

15. Intransitieve dialectiek

Terwijl de transitieve dialectiek de vorm weergeeft, waarin een levend wezen zich toetst aan zijn wereld, is de intransitieve dialectiek, de vorm waarin het levend wezen het met zichzelf uitvecht. Het wezenlijke onderscheid van beider verloop kenmerkt zich door de verhouding tussen het geheel en het deel. Voltrekt de dialectiek zich transitief, dan verhoudt de antithese zich tot de these of het object zich tot het subject als het deel van een geheel zich verhoudt tot een ander deel van hetzelfde geheel. Het kind en de ouders, waartussen de dialectiek verloopt, zijn gemeenschappelijk deel van het daarboven geordende geheel, het gezin. De antithese, de ontkenning van het subject echter, heeft haar uitgangspunt buiten het subject en zijn reactiebasis. De dragers van de antithese staan daarom tegenover de dragers van de these als iets vreemds of zelfs vijandigs, hoewel beide tot het zelfde geheel behoren.

Heel anders is de verhouding bij de intransitieve dialectiek. Hier vormt de these de evenwichtstoestand van het geheel.

De antithese is een negatie of bedreiging van het evenwicht, die echter niet van buiten komt, maar die uitgaat van een deel van de eigen reactiebasis van het subject. Neemt men een staat als subject aan, dan beantwoorden zijn betrekkingen met de naburige staten aan de uiterlijke, en zijn verhouding tot de eigen onderdelen aan de innerlijke dialectiek. (Men ziet, dat men hier, zoals in vele andere gevallen, het woord dialectiek zonder moeite door het woord politiek kan vervangen.) Voor de enkele staatsburger is de uiteenzetting met de staat of met delen van de staat uiterlijke dialectiek (of buitenlandse politiek), terwijl de uiteenzetting met zijn eigen innerlijke bestanddelen, b.v. met zijn geweten, met zijn herinneringen of met zijn plannen, tot de innerlijke dialectiek (of binnenlandse politiek) behoort.

Bij de transitieve dialectiek komt de antithese de these tegemoet als iets vreemds dat van buiten af komt; daarna kunnen beide met elkaar verzoend worden doordat zowel these als antithese als deel van een hogere eenheid worden erkend. Bij de intransitieve dialectiek daarentegen komt de antithese uit een deel van de these voort. Zij is in zekere mate aan de these ondergeordend, en het hogere geheel waartoe beiden behoren, het leven van het individu en ten slotte de totaliteit, omvat niet de these en de antithese als naast elkaar bestaande eisen met gelijke rechten, maar als trapsgewijze instanties, wier nieuwe evenwicht, een fase moet zijn, die weer onderhorig is aan een andere fase.

Zo kan b.v. de strijd tussen een tak van productie en een groep daarvan, b.v. tussen de landbouw en de landbouwarbeiders slechts dan op synthetische wijze worden geslecht, als men het ter wille van het nieuwe evenwicht beziet van een hoger standpunt, dus niet van dat der landbouw maar van het standpunt der volkshuishouding. De gradatie der belangengroepen blijft bestaan, maar hunne machtsver houdingen worden opnieuw gegroepeerd.

In overeenstemming met deze overweging mag men niet meer aannemen (zoals men vroeger in de psychologie meestal deed) dat een verandering in het organisme, b.v. in het zuurstofgehalte van het bloed, direct langs causale weg een verandering van de ademhaling moet teweeg brengen. Dergelijke vaste verhoudingen van oorzaak en gevolg zijn tussen delen of functies van het levende organisme weliswaar mogelijk, maar ze beantwoorden meer aan het zieke dan aan het gezonde organisme. Het zijn verstarringen die reeds op de dood wijzen. Waar de beweging van een lichaamsdeel

onafscheidelijk voert tot het meedoen van een ander deel, hebben we met iets on-levends te maken, net als bij een bepaalde psychische situatie die noodzakelijk tot een bepaalde handeling leidt, zoals bij de dwangneurose voorkomt. We hebben in deze gevallen gelijkwaardige delen, die zonder rekening te houden met het geheel, causaal op elkaar inwerken. Deze gebeurtenis kan in beeld gebracht worden door de verbinding van twee punten A en B van de omtrek van een cirkel langs de kortste weg n.l. door de koorde A.B. in figuur 3. Dergelijke verbindingen vormen niet zoals men vroeger meende, het “wezenlijke”, niet het constitutionerende in het levensproces. De werkelijke gang van zaken in het leven kan slechts voorgesteld worden door de verbinding van de beide perifere punten A en B via de beide stralen A C en C B.Dat deze opvatting voor de mechanistische biologie en fysiologie niet bruikbaar was, kan men makkelijk inzien, als men bedenkt, dat het centrum van de cirkel C, het subject zelf, niet meer als mechanistisch begrip in het causale denken kan worden ingelijfd. Omdat de subjectiteit in wezen finaal is, en omdat al het finale uit de mechanistische wetenschap verdwijnen moest, kon de innerlijke dialectiek door de natuurwetenschap niet ingezien worden. Eerst de “Gestalt-theorie” en de haar verwante onderzoekers hebben op de werkelijke samenhang weer opmerkzaam gemaakt. Wij kunnen hem als volgt formuleren: Iedere levende reactie verloopt via het centrum. Zij moet noodzakelijk de weg over het centrum van het levend wezen nemen, waarbij we ons het geheel van zijn vitale zijn, zijn subjectiteit en zijn reactiebasis verenigd denken.

Vanzelfsprekend is de scheiding van de begrippen transitieve en intransitieve dialectiek slechts langs de weg der abstractie mogelijk. In werkelijkheid vindt men deze begrippen steeds met elkaar verbonden. Deze verbinding neemt wederom een goed herkenbare vorm aan, die de derde vorm van dialectiek blijkt te zijn, de vitale dialectiek in engere zin. Het feit echter, dat de verschillende vormen van dialectiek elkaar in het leven wederkerig doordringen, bespaart ons geenszins de moeite om hen zorgvuldig te onderscheiden. Bij deze dingen doet het er eerst niet toe, in hoeverre het subject zich bewust is van zich zelf en van de in hem werkzame constellatie. De chemische verschijnselen in het lichaam, van wier verloop en zin de mens slechts onnauwkeurige en menigmaal foutieve voorstellingen heeft, behoren even goed tot de intransitieve dialectiek, als de bewust uitgevoerde beweging, die b.v. als antwoord op een innerlijk pijngevoel volgt.

Het belangrijkste gebied van toepassing der intransitieve dialectiek in de karakterkunde wordt door het woord “fantasie” gekenmerkt. Maar daartoe behoort niet alleen de eigenlijk min of meer dichterlijke fantasie, doch iedere vrije speling van het bewustzijn, vanaf de droom tot aan het associatie-experiment, in het onbewuste, de fouten en vergissingen en de onwillekeurige bewegingen, in het bewuste, het redeneren en onderzoeken en construeren, voor zover het zonder uitwendige indrukken verloopt. In al deze gevallen betreft het de stellingname van het subject tot zijn reactiebasis, en een verdere vorming, een uitgroeien, een loutering maar ook een verwarring van deze reactiebasis door de nieuwe positie, zonder dat er van buiten af nieuw ervaringsmateriaal bij komt.

Iemand loopt in zijn kamer op en neer en denkt over een mathematisch probleem na. Plotseling merkt hij, dat hij reeds enige seconden geen mathematische lijnen meer, maar de slag van Verdun voor zich ziet. / Hij weet niet eens of daar dergelijke lijnen voorkomen. / Nu ziet hij fort Douaumont tegen de horizont liggen. / Nu het gezicht van een Française, bij wie bij ingekwartierd was voordat de opmars naar Douaumont begon // het spottende gezicht van een heks / het gezicht van een kindermeisje uit zijn jeugd / weer een heks / nu de wens om zich op de heks te wreken / nu de voorstelling, dat men de heks zou kunnen roepen en een beentje lichten als ze begon hard te lopen // en plotseling, als bij een wakker worden, de heldere niet meer wazige gedachte, dat men met Frankrijk definitief vrede zou moeten sluiten en een gemeenschappelijk economisch gebied in Midden Europa tot stand zou moeten brengen, zo iets als een tolverbond // dan nog eens een bewustzijnsverandering, als het ontwaken tot een nog grotere helderheid, en het opduiken van de oplossing van het oorspronkelijke mathematische probleem.

Wat hier gebeurde is misschien wel een tamelijk typisch verloop, dat volgens de innerlijke dialectiek tegelijk als een loutering is op te vatten en als een uitbreiding van de reactiebasis. De heks vertegenwoordigt innerlijke moeilijkheden, niet overwonnen tegenstellingen, antitheses, die tot nu slechts katathetisch, dus eigenlijk helemaal niet overwonnen konden worden. Zo was het in de prille jeugd met de gouvernante, zo was het in de wereldoorlog met de Fransen, zo is het nu met het mathematische probleem: Altijd staat wat in de weg, als een beperking, die men niet overwinnen kan. En plotseling ziet het subject, dat tot nu toe discursief (gevolgtrekkingen makend) de moeilijkheden af tastte, de oplossing in een nieuwe synthese.

Synthese wil echter zeggen, dat het subject zijn oude standpunt, zijn these, opgeeft en bereid is zijn reactiebasis te veranderen en afstand te doen van het oude gevoel van zekerheid en klaar is voor het waagstuk van een nieuw standpunt. Daarom komt de synthese in ons voorbeeld eerst op politiek gebied, waar ze door vele overwegingen en discussies was voorbereid. Dan volgt de synthese op het kindergebied in de vorm van een vluchtige inval, die eerst later weer in het bewustzijn treedt. Het luidde ongeveer “de kinderjuffrouw was slecht voorbereid. Men moest de kindermeisjes beter opleiden”. En dan eindelijk de oplossing van het mathematische probleem. Maar ook dat lukte slechts door opgeven van het ingenomen standpunt en het aanvaarden van het inzicht van een vriend die tot nu toe heftig was bestreden.

De synthese is hier zoals steeds gebonden aan een verhoging van het bewustzijnsniveau. Het verlaten van het oude standpunt lukte echter pas in de vorm van een waagstuk en daartoe was nodig, dat de oude remmen die dit waagstuk verboden, nog één maal in werking traden, en dat het lukte, nog éénmaal opnieuw en anders dan tot nu toe een stelling tegenover hen in te nemen. Wij zien dus, dat de nieuwe synthese (ook op het gebied der transitieve dialectiek) menigmaal - en wellicht altijd - een oplossing van oude katathesen vooronderstelt. Of anders uitgedrukt: Iedere nieuwe verruiming van de reactiebasis door een nieuwe synthetische stellingname of een nieuwe positieve ervaring vooronderstelt het omwerken van de oudere bestanddelen van deze reactiebasis. Er bestaat een dialectische wisselwerking tussen de toekomst, die tot een heden wordt, en het verleden, dat het tegenwoordige helpt vormen. Deze wisselwerking is vitale dialectiek.