1. De culturele plaats

1. De culturele plaats

Wie thans zichzelf en anderen rekenschap wil geven van zijn wetenschappelijk standpunt, moet aangeven, hoe volgens hem zijn plaats is in de historische structuur van zijn tijd. Vroeger moest men zeggen welke wereldbeschouwing men beleed. Men moest tussen idealisme of materialisme kiezen, tussen empirisme of dogmatisme, of men moest bewijzen, dat de overige ismen, die men niet kon aanhangen, fout waren.

Voor ons zijn deze begrippen en standpunten op wonderlijke wijze door elkaar heen gegaan. Ze hebben hun starheid verloren, en we begrijpen steeds duidelijker, dat idealisme en materialisme niet meer onverzoenlijke tegenstellingen zijn, maar dat beide de bij elkaar horende zijden of uitdrukkingsvormen symboliseren van een bepaalde soort van blindheid. Wij beginnen pas de wirwar van standpunten te begrijpen, hun schijnbaar verwarrende tegenstelling en overeenkomst openbaart zich als de goed geordende en goed begrijpelijke driepas der dialectiek, die iedere historische ontwikkeling beheerst. Deze dialectische ontwikkeling der wetenschappelijke standpunten past zich zinvol aan bij de dialectische ontwikkeling van de geschiedenis der mensheid. Er bestaat binnen de menselijke rede geen absoluut en eeuwig systeem van ware inzichten. En ook Hegels dialectiek is verouderd, hoeveel geestelijke kostbaarheden nog in haar verborgen mogen liggen. Want: “De filosofen hebben de wereld op verschillende wijze geïnterpreteerd, maar het komt er op aan haar te veranderen”, zegt Karl Marx, die tegenover Hegels grote these de grote antithese schiep. Maar ook Marx is verouderd. Boven Hegel en Marx uit roept de werkelijkheid om nieuwe syntheses.

Onze voorouders maten, wat in hun tijd gebeurde, aan standpunten die zij beleden, maar die niet aan een tijd gebonden waren. Zij vroegen of een mens of een eeuw het idealisme of het materialisme had gehuldigd. Zij bewonderden, wat tot hun eigen isme paste, en verdoemden al het andere. Maar zij konden hun eigen tijd niet begrijpen. Zij kenden niet de tegenstellingen, die hun eigen tijd in beroering brachten en hun eigen standpunt bepaalden.

Wij meten daarentegen de standpunten en de denksystemen naar de historische werkelijkheid, waar zij uit groeien en die ze moeten beïnvloeden. Wij vragen, op welke plaatsen en bij welke gebeurtenissen der menselijke historie, idealisme en materialisme opduiken, en wij vragen of zij en in hoeverre zij de ontwikkelingsgang veranderen. Wij zien de hoogste instantie, waarnaar alle onderzoek en alle denken en handelen beoordeeld moet worden, niet meer als een systeem van absolute begrippen, maar als een in de tijd uitgestrekte en daarom immer onafgesloten en onvolkomen werkelijkheid: de historie. De historie alleen kan over de betekenis der standpunten beslissen.

Wij zullen noch langs empirische noch langs speculatieve weg de volle waarheid bereiken. Wij zijn, gelijk Paulus, ervan overtuigd dat “ons weten stukwerk” is en zoals Karl Marx, dat ons “bewustzijn van ons zijn” voorwaardelijk is, en zoals Alfred Adler, dat het niet om waarheid gaat, maar om een voortschrijden “van een grotere naar een kleinere dwaling”.

Dit besef van het voorlopige van iedere theorie zou tot een relativisme en tot een utilisme kunnen leiden. Daar het echter verbonden is met de onmiddellijke verantwoordelijkheid van de enkeling - omdat de enkeling de gevolgen van zijn gedrag dragen moet, ook daar waar zijn inzicht niet toereikend is - ontstaat er theoretisch het tegendeel van relativisme, namelijk de noodzakelijkheid van een voortdurende verdieping van de theorie, en praktisch het tegendeel van utilisme, n.l. de noodzakelijkheid, een steeds grotere verantwoordelijkheid op zich te nemen. De groeiende verantwoordelijkheid dwingt tot uitbreiding van inzicht, en de uitbreiding van inzicht voert tot het groter worden van de verantwoording. Deze dialectische verbinding van kennen en handelen is het kenteken van de nieuwere sociologie en van de nieuwere karakterkunde. En zij is ook het kenteken van de weg, die ons niet alleen toestaat, maar die ons dwingt, “de wereld te veranderen”.

Onze tijd is anders dan enig vroeger tijdperk doorwoeld door politieke, economische en filosofische twisten. In de middeleeuwen begreep de enkeling maar weinig of helemaal niets van dat, wat zijn eeuw bewoog. Hij bebouwde zijn akker, had ruzie met zijn buren, trok met zijn leenheer op tegen de heidenen, maar hij aanvaardde de wereld waarin hij leefde met haar problemen en gevaren, met haar oorlog en vrede, welstand en hongersnood, als een bestiering des hemels. Hij kwam niet op de gedachte de beweegredenen en voorwaarden van dit lot te gaan onderzoeken en te willen begrijpen, en daarom kwam bij ook niet op de gedachte, het door eigen inspanning te veranderen.

Thans weet iedereen (of kan het tenminste weten), dat niet alleen oorlog en vrede, maar ook de prijzen der levensmiddelen, de lonen, de arbeid en de werkloosheid afhankelijk zijn van de wereldoogst, van de positie van de wereldmarkt, de internationale politiek en de stand van de klassenstrijd. De wereldbol begint doorzichtig te worden en de mensheid wordt een overzichtelijk en begrijpelijk geheel. De economische en culturele achtergrond van ons leven is zo dichtbij gekomen, dat iedereen aan het ontbijt door een blik in de krant vaststellen kan, wat op deze wereld gebeurt.

In de middeleeuwen en in de oudheid verliep de werkelijkheid tot op zekere hoogte in twee lagen. In grote, voor de enkeling onbegrijpelijke schreden voltrok zich het lot der volkeren, dat de enkelingen met zich meesleurde. Bedreigd en gedragen door deze donkere achtergrond, zocht de middeleeuwse mens zijn eigen kleine leven en dat van zijn gezin, van zijn stand, en van zijn stad te vormen, zo goed als het gaan wilde. Maar hij was door zijn achtergrond, door zijn horigheid aan stand, volk en ras niet alleen in zijn inzicht aan bepaalde grenzen gebonden, maar ook in zijn handelen. En deze gebondenheid bracht met zich mee, dat ze hem zelf onzichtbaar bleef.

Het onderzoek van de bewegings- en bewustzijnsbeperkingen vormt een gewichtig deel van onze karakterkunde. Niet alleen de voorwaarden voor hun ontstaan en hun werking, maar ook de voorwaarden voor hun verbreking moeten opgehelderd worden. En deze onderzoekingen zijn nu eerst mogelijk, omdat de beperkingen van het bewustzijn eerst bewust worden, als ze ophouden aanwezig te zijn.

Hier liggen de problemen, die men met de woorden: standsbewustzijn, klassenbewustzijn, nationaal bewustzijn placht te betitelen. Zij hebben een wezenlijken invloed op ieder menselijk karakter.

Door de kennis van deze voorwaarden wordt de werkelijkheid met haar aan volk en stand en klasse gebonden lotgevallen meer en meer voor wetenschappelijke beschouwing en praktische vormgeving toegankelijk. Door de verantwoordelijke deelname aan het politieke en economische leven van volk, klasse en mensheid wordt de enkeling ingelijfd in de gebeurtenissen van de wereld. Ook hier werkt de dialectische ontwikkeling door, die ons dwingt om door ons groeiende inzicht een steeds grotere verantwoordelijkheid op ons te nemen, willen we niet, als onze voorouders, tot willoze speelbal worden van het fatum der volkeren. En de groeiende verantwoordelijkheid dwingt ons wederom om ons inzicht te verdiepen om daardoor weer het gevoel van verantwoordelijkheid te doen groeien.

Weliswaar zijn we pas aan het begin van deze ontwikkeling. We beleven nog pas haar eerste crisisperioden, die ons door hun nieuwheid angstig maken, en die er menigeen toe brengen om voor het heden zijn ogen te sluiten, om zich in plaats daarvan met de crisis van de Spartanen en de Atheners bezig te houden. Maar wie zien wil, is nu reeds in staat om te leren zien, dat in zekere mate de tegenwoordige karaktermoeilijkheden van de enkeling als onderdeel van cultuurproblemen van hoger orde tot stand komen. Wie de verdwijning van het standsbewustzijn en ten dele ook reeds die van het nationale bewustzijn en wie het ontstaan van het klassenbewustzijn en ten dele ook reeds de overwinning ervan, tot wetenschappelijk object durft te maken, die overziet gauw het gevaar, de taak en de verantwoordelijkheid, die iedere enkeling door zijn historische plaats beschoren is. Van de sociologie uitgaande vindt bij een nieuwe toegang tot de karakterkunde, en vanuit de karakterkunde vindt bij een hefboom voor de omzetting van de werkelijkheid.

De tegenwoordige tijd kenmerkt zich door het baan breken van een nieuw gevoel van verantwoordelijk beid in het bewustzijn van de mensen, door een omzetting van dit gevoel in praktisch handelen en door een feitelijke verandering van de wereld ten gevolge van dit verantwoordelijke handelen. - Wat thans vanuit Moskou en Genève wordt geprobeerd is nog nooit geprobeerd. - Hiermede staat het heden en de naaste toekomst in krasse tegenstelling tot het verleden, dat alleen maar een theoretische doordringing der werkelijkheid kende, terwijl het tegenover een praktische “wereldhervorming” zo sceptisch was en vanuit haar standpunt ook moest zijn, dat wereldverbetering gelijk stond met fantasterij. De goede reden voor dit pessimisme lag in het feit, dat het bewuste subject, de enkele mens, weliswaar met theoretische –“veelweterij” tegenover de geweldige en veelzijdige buitenwereld stond, maar in de praktijk volkomen radeloos en machteloos was.

Door de nieuwe verantwoordelijkheid, die niet zo maar een idealistische utopie of een zedelijke eis is, maar een zeer reëel, ongemakkelijk en onafscheidelijk bestanddeel van ons leven, treedt de zichzelf bewust geworden klasse als handelend subject op en het van zichzelf bewust geworden volk treedt in de plaats van de enkeling. De totaliteit wordt weer handelend en lijdend tegelijk, het geheel wordt weer historisch subject en object, net als het in de middeleeuwen was. Maar destijds was de mensheid als geheel nog blind, thans wordt ze ziende. Want de enkeling wordt bewust tot verantwoordelijk orgaan van het geheel, aan welks lot hij deel heeft. En hoe meer hij door zijn besef van de samenhang en de verantwoordelijkheid - van het feit, dat bij de gevolgen van wat de mensheid doet of niet doet, dragen moet - tot medewerker aan de geschiedenis der mensheid wordt, des te meer groeit de “verantwoordelijkheid voor de wereld” tot een onweerstaanbare macht, die de geschiedenis der mensheid in nieuwe banen begint te leiden.

Hier duikt de oude vraag op, hoe dan datgene, wat zich in de historie manifesteert, gedacht moet worden. Is het het volk of de cultuur of de absolute geest of de economische ordening of God? Wie “maakt” de historie? Wat geeft de doorslag, wat handelt, wat heeft de leiding, wat verandert er als de mens anders wordt? Volgens welke wetten geschiedt de verandering van het geheel? De voluntaristen zeggen: Alleen als de wil verandert, verandert de mens; de mentalisten zeggen: alleen als het denken verandert, verandert de mens; de emotionalisten beweren hetzelfde van het gevoel. Maar men kan aantonen, dat allen zich vergissen. Pas als de mens, het subject, zich verandert, verandert zijn denken, zijn voelen en zijn willen. De mens is niet het zelfde als een van deze onderdelen, en bij is er ook niet de som van, maar hij is hun drager, hun bron en was er daarom “vóór” hen. Het is het primaire, omdat het geheel er vroeger moet zijn dan de delen.

Om precies dezelfde reden is de drager van de historie noch de economie, noch het geestelijke, noch de staatsvorm, noch een ander deel van het geheel. De mensheid verandert niet, omdat de productie verandert, of omdat de geest zich verandert, maar als de mensheid zelf verandert, veranderen al haar uitingsvormen, vanaf de productiewijze tot aan haar geestelijke cultuur. Zowel de vulgair- materialistische als ook de vulgair- idealistische opvatting is ontoereikend. Zij benoemen willekeurig een deel van het geheel tot de doorslaggevende wet voor de verandering. Zij willen het geheel door de delen verklaren, die zelve pas door het gehele proces verklaard kunnen worden.

De drager van de wetmatige veranderingen, zowel in het leven van de enkeling als in het leven der mensheid, is noch het denken, noch het willen, noch de ideologie, noch de economische ordening en evenmin ieder ander onderdeel. De wetten van de verandering liggen in de innerlijke dialectiek van het leven zelf. Wat echter onder de dialectiek van het leven verstaan moet worden, dat vormt juist het thema van dit boek.