20. De crisis van de enkeling
De enkeling is enerzijds deel van het geheel en wordt door het geheel ten sterkste beïnvloed. (Men denke b.v. aan alles wat we beschaving noemen). Maar tegelijk kan hij zich tegenover het geheel stellen en het van zijn kant beïnvloeden. (Hij kan de beschaving van zijn tijd vooruit helpen). Deze wisselwerking tussen individu en collectiviteit is van de groep uit gezien een innerlijke dialectische gebeurtenis. Voor de enkeling behoort ze tot de uiterlijke dialectiek. Ofschoon in de werkelijkheid de beïnvloeding van de enkeling door de gemeenschap en de beïnvloeding van de gemeenschap door de enkeling steeds hand aan hand gaan, moeten wij in dienst van het karakterologisch onderzoek toch eerst deze beide kanten van de menselijke ontwikkeling van elkaar scheiden. Wij gaan daarom eerst van de (foutieve) veronderstelling uit, dat de collectiviteit tegenover de enkeling staat als iets dat af is en vast staat.
Deze fout is afkomstig van de kinderlijke dwaling, waaraan waarschijnlijk niemand helemaal ontkomen kan: Ieder opgroeiend mens neemt eerst de wereld, zoals ze hem tegemoet komt als een vast gegeven aan. De volwassenen en hun onderlinge betrekkingen lijken hem vaste grootheden waarop men rekenen kan als men ze maar eerst heeft leren kennen. De verantwoordelijkheid, de fouten die hen aankleven en de ontwikkelingsmogelijkheid der volwassenen en hun betrekkingen komen hem aanvankelijk nog niet in de gedachte.
De volwassene doet dikwijls genoeg alles wat hij maar kan, om deze dwaling van het kind te ondersteunen. Hoe moedelozer hij is en hoe liever hij daarom zijn eigen ontwikkeling zou willen verloochenen, des te meer heeft hij nodig om zich tegenover het kind te plaatsen als iets, dat volmaakt is en afgesloten. Het kind echter verandert zich, het ontvouwt van dag tot dag nieuwe vaardigheden, en daarom verandert ook zijn verhouding tot de volwassenen. Des te starrer echter de volwassene is, des te moeilijker zal het hem worden om zich aan de voortdurende veranderingen aan te passen, die in de betrekking tussen hem en het kind ontstaan. Hij zal prefereren voor altijd een starre wet op te stellen. die deze betrekkingen regelt. En deze wet zal des te starrer uitvallen en autocratischer hoe ik-zuchtiger hij ingesteld is.
Laten we aannemen, dat een dergelijke wet luidt: “Het kind moet in ieder geval gehoorzamen”. Dan moet de uiteenzetting tussen het kind en zijn omgeving door deze wetten ten ergste beïnvloed worden. Het loopt zingend door de kamer, en men verbiedt hem het lawaai maken. Het speelt met de inktpot en men verbiedt hem ook dit. - Een synthetische oplossing zou slechts mogelijk zijn, als er van de kant van de volwassene behalve het verbod ook nog een tegemoetkoming plaats vond; b.v. een bruikbaar voorstel tot een ander spel. Waar dit uitblijft moet het kind zich genegeerd voelen. En het moet deze negatie van zijn kant op de reeds beschreven katathetische manier negeren. Het moet de bewering: “Je bent opvoedingsobject” met de tegenbewering beantwoorden: “ik ben ik, ik ben subject en geen object!”
Het komt er niet meer op aan of deze absolute verheffing van de eigen subjectiteit langs actieve weg wordt nagestreefd door vechten en overwinnen of door terugtrekken en bewust verliezen, belangrijk is slechts, dat de synthetische ontwikkeling onderbroken is, en dat de katathetische heksenkring begint te draaien. Alle pogingen om de ontsporingen van het kinderlijk karakter te niet te doen, mislukken door de starheid van het dressaat, dat in dit geval zal luiden: “De volwassene is mijn tegenstander, als ik mij aan hem uitlever, ben ik verloren.”
Wat nu volgt is de verdere volmaking van de serie dressaten van het toenemende ervaringsmateriaal. Steeds worden nieuwe inzichten in de reactiebasis opgenomen en door steeds nieuwere houdingen beantwoord. Maar alles wat geleerd, gedacht en gedaan wordt, wordt gerangschikt onder het ene doel: “Ik wil ik blijven, ik wil mij niet aan de medemensen toevertrouwen ik wil niet als deel van een groter geheel leven.” Laten we aannemen dat op grond van dit dressaat en de daaruit ontstane valse doelstelling zich de volgende circulus vitiosus heeft ontwikkeld: In de eerste plaats mag men zich niet om de mensen bekommeren, omdat ze vreemd en ontoegankelijk zijn, ten tweede echter moet men zich van de mensen als werktuig bedienen, om niet door hen als werktuig misbruikt te worden, en ten derde moet men zich dus van een werktuig machtig maken, dat men volstrekt niet mag leren kennen en er op na houden. Hoe meer mislukkingen deze houding met zich meebrengt, des te meer zal men geloven in zijn recht te zijn; omdat de mensen immers tegenstanders blijken te zijn, des te minder zal men zich dus om hen willen bekommeren, des te meer zal men proberen hen tot object te maken en in zijn dienst te stellen, des te meer zullen ze teleur stellen, des te meer zal men ze verachten, des te meer zal men ze willen benutten en des te groter zullen de teleurstellingen worden. - Deze katathetische ontwikkeling drijft in kortere of langere tijd naar de crisis.
Het is voor deze beschouwing onverschillig, of de crisis in de uiterlijke dialectiek begint, b.v. als faillissement, als echtscheiding of als strafproces, of dat ze als innerlijk dialectisch verschijnsel optreedt als slapeloosheid, als nerveuze ineenstorting, als melancholie of zelfmoordpoging. In ieder geval betekent ze het eind van de katathetische ontwikkeling zoals die tot nu toe plaats vond. De kring van mogelijke ervaringen is uitgeput, en de kwantiteit van het ervarene moet omslaan in een nieuwe kwaliteit: zij moet beleving worden.
Op de immer herhaalde antithese, die het ik tegenover zijn wereld heeft opgesteld: “ik ben niettegenstaande alles nog ik,” moet nu een synthese antwoord geven, die op een ander plan ligt en die van andere gezichtspunten uit zich oriënteert. Deze gebeurtenis betekent tevens een versmelten van de starre grenzen, waarmede de reactiebasis tot nu toe was ingeperkt. De dressaten moeten verdwijnen en het einddoel, dat ze zouden moeten dienen, de handhaving van het ik, moet buiten werking gesteld worden. Of anders uitgedrukt: Men moet beleven en doorleven, dat men medemens is en men moet uit dit feit gevolgtrekkingen maken. Dit gelukt echter alleen, als men - niet theoretisch maar practisch - afstand doet van de aanbidding van zijn ik; als men bereid is zijn eigen subjectiteit op het spel te zetten, en als men het waagt zich door de omgeving te laten veranderen.
Zo nieuw en onwaarschijnlijk deze gebeurtenis de enkeling mag toeschijnen, bestond er toch een tijd waarin hij zich als vanzelfsprekend onderhorig deel van een collectiviteit bewoog, en tot op die periode, die vóór de ontmoediging lag, moet hij zich door de crisis laten terugwerpen. In de uiterste nood, in de uiterste vereenzaming, waarin de mens zich zelf niet meer helpen kan, en waarin hij ook van geen ander hulp kan verwachten, vindt hij zich zelf terug -voorondersteld, dat hij werkelijk afstand heeft gedaan van zijn ik - als één, die ontwaakt te midden van ontelbare lotgenoten. Hij ziet in, dat zijn weg de weg is van alle mensen en bij beleeft de gemeenschappelijkheid van opgaven, gevaren en doeleinden die ons alle verbinden. Zijn in-ordening in het geheel is een feit geworden, waaraan hij zich niet meer kan onttrekken, en waaraan bij zich ook niet meer onttrekken wil.
De handhaving van het ik heeft opgehouden doel te zijn, en wel te midden der zwaarste persoonlijke ellende. In haar plaats is als doel getreden: Het meewerken aan de overmeestering der moeilijke opgaven, waarvoor de tegenwoordige mensheid staat. Nu zijn de dressaten overbodig geworden, zij remmen niet meer het zakelijke inzicht en het juiste oordeel over de gegeven positie. De moedeloosheid is in moed omgeslagen, en het katathetische terugwijken voor het nieuwe heeft plaats gemaakt voor de synthetische productiviteit. De solidariteit is getreden in plaats van de ik-zucht en het “Ik boven” en “Ik onder” is vervangen door de levende verantwoording van en deelname in het lot der mensheid. - De persoonlijke crisis is overwonnen. Het onbewuste wij-gevoel of gemeenschapsgevoel van de zuigeling en de wetende ik-zucht van de volwassene is synthetisch geworden tot het bewuste gemeenschapsgevoel van de rijpe mens. - Hiermee echter grijpt het dialectische lot van de enkeling over op de grote dialectiek van de geschiedenis der mensheid.