10. Finaliteit en historie

10. Finaliteit en geschiedenis

Uit de foutieve gelijkstelling van motivering en finaliteit, dus van het bijzondere geval en het algemene principe, ontstond de grootste fout, die de finale denkvorm tot nu toe heeft misvormd. Het is de aanname, dat ieder doel als einddoel gedacht moet worden. Als de finaliteit echter een denkvorm moet zijn, bestaat niet alleen de vrijheid, maar zelfs de plicht, de vraag “waartoe?” tot in het oneindige te herhalen, precies zoals de causaliteit verlangt, dat men de vraag “waarom” tot in het oneindige herhaalt. Als iemand staal en vuursteen gebruikt om vuur te ontsteken, weet hij vermoedelijk, waartoe hij dat vuur hebben wil. Laten we aannemen, dat hij zich warmen wil. Waartoe wil hij zich warmen? We nemen aan, om zijn leven tegen bevriezen te beschermen. Waartoe wil bij zijn leven beschermen... ? en reeds is een toereikend antwoord nauwelijks meer te verwachten. We zijn reeds buiten de kring der bewuste doeleinden getreden, dus buiten de motivering, in het rijk der finaliteit, n.l. in het rijk der niet geweten doeleinden. In deze oneindige piramide van meest onbekende, maar in beginsel kenbare middel – doel verbindingen, kan geen eigen bepaald doel het einddoel zijn, maar ieder doel moet als middel van een ander hoger doel worden aanvaard. Deze progressus in infinitum, deze voortgang tot in het oneindige, komt volkomen overeen met de regressus in infinitum, de teruggang in het oneindige, die we bij het causale denken hebben geconstateerd. Zo min een causa prima of causa sui kan gedacht worden, zo min kan een finis ultima of finis sui gedacht worden. - En toch is hier een wezenlijk onderscheid tussen causaliteit en finaliteit aanwezig, waarmee het onderzoek van af het begin te maken heeft gehad, en dat vermoedelijk ook het korreltje waarheid vormt, waar omheen de zo juist besproken vergissing tot stand is gekomen. Het causale wereldbeeld put zich uit in een systeem van mogelijkheden. De natuurwetenschappelijke beschouwing houdt zich slechts bezig met wat mogelijk gebeuren kan, maar niet met de feitelijke gebeurtenis zelf. Wie nu probeert de finaliteit als omkering van de causaliteit op te vatten, en ze zo in de vorm van motivering of causa finalis in het natuurwetenschappelijke wereldbeeld in te lijven, die raakt reeds bij de eerste schrede langs deze weg in een onoverkomelijke moeilijkheid. “Als staal tegen vuursteen slaat, ontstaat een vonk”. Dat is een natuurwetenschappelijke mogelijkheidszin (of als-zin), die een zakelijke verhouding voldoende en juist beschrijft. “Als er een vonk moet ontstaan, moet staal tegen vuursteen worden geslagen.” Dat zou de omkering van deze mogelijkheidszin zijn, die echter wetenschappelijk ontoereikend blijkt te zijn, en die in het beste geval als practise regel kan dienst doen. Als er vonken moeten ontstaan, kan men natuurlijk de meest verschillende middelen gebruiken. Welk middel men inderdaad toepast, is uit de omkering van een causale “als-zin” nimmer te concluderen.

Een zin met finale gedachte-inhoud kan daarom geen algemene geldigheid bezitten. Omdat de gevolgtrekking omtrent het middel uit het doel, n.l. steeds een willekeurige hoeveelheid mogelijkheden toelaat, kan hij eerst dwingend zijn, als met alle zakelijke voorwaarden en bijomstandigheden rekening wordt gehouden, wanneer het dus om het enkele concrete geval gaat. De onvoorwaardelijke bondigheid van de causale kortsluiting tussen oorzaak en gevolg verlangt daarentegen de uitsluiting van alle bijomstandigheden, en leidt daardoor tot de abstractie van het enkele geval, ter opsporing van de algemene wet en ter formulering der mogelijkheden van wat gebeurt.

Finale samenhangen kunnen dus niet in algemene ,”als-zinnen” maar in speciale “opdat-zinnen” hun uitdrukking vinden. Dergelijke opdat-zinnen geven echter, wanneer ze in eigenlijke zin gebruikt worden, niet abstracte mogelijkheden weer, die onbeperkte geldigheid hebben, en ook geen praktische regels, die naar believen kunnen worden toegepast, maar ze stellen éénmaal voorkomende en niet herhaalbare feiten vast. Dat is de enige vorm waarin finaliteit gedacht kan worden. Wie finaal denkt, moet de werkzaamheid van slechts incidentele concrete doeleinden denken. Hij kan niet zeggen: “Opdat een vonk ontstaan zal, moet men met staal op vuursteen slaan ”, maar hij moet zeggen: “Deze bepaalde mens, in dit bepaalde ogenblik slaat met staal op vuursteen om een vonk te verwekken.” Een dergelijke zin behoort niet tot de natuurwetenschap maar tot de historie.

Het blijkt hier, dat de finaliteit de constituerende denkvorm der wetenschap van het leven vormt, precies zoals de causaliteit de grondleggende denkvorm der natuurwetenschap is. En het blijkt verder, dat de finaliteit niet de eenvoudige omkering van de causaliteit betekent, maar dat ze in veel diepere zin de tegenstelling van de causaliteit is. Terwijl het causale denken de lege wet formuleert, stelt het finale denken niet alleen de wetmatige samenhang van doel en middel vast, maar tegelijk de inhoud van het doel. Het bedoelt niet de lege vorm van alle gebeuren weer te geven, maar het incidentele en feitelijke ervan.

Wij staan dus voor de taak, om enerzijds de progressus ad infinitum voor de finaliteit te erkennen, dus om de vraag “waartoe” tot in het oneindige te herhalen, en anderzijds om bij deze vraag steeds de eens voorkomende en in het concrete werkzame doeleinden in het oog te vatten. Terwijl binnen de causaliteit de feitelijke gebeurtenis slechts als voorbeeld of illustratie kan worden aangezien, moet het concrete gebeuren binnen de finaliteit als een onmiddellijke werking van de incidentele en feitelijke doelspyramide worden gedacht. Het houdt op, een naar willekeur herhaalbaar voorbeeld te zijn, en verkrijgt daarvoor de waardigheid van een historische gebeurtenis. Niet omdat, volgens de natuurwet, uit het slaan van staal op vuursteen een vonk moet ontstaan ontstaat de vonk, maar omdat op een bepaalde tijd op een bepaalde plaats een vonk moest ontstaan, werd daar met staal op vuursteen geslagen.

Het begrip der finis ultima wordt niet alleen door het naïeve verlangen naar eindelijke rust en naar een eindelijk slot van de eeuwig groeiende doelpyramide geschapen, maar ook nog door de juist genoemde overweging, dat de hele doelpyramide in haar werking met de feitelijke historische werkelijkheid moet samenvallen. Als bekroning en laatste zin der wereldgeschiedenis moet echter, al is het ook niet als historisch feit in de geschiedenis, tòch als besluit en ommekeer tot iets nieuws, dus eveneens aan haar einde, een eens aanwezig historisch doel worden gedacht. De geschiedenis moet zo worden verstaan, alsof haar einddoel eens werkelijk in vervulling zou gaan.