1900-1945
Accenten:
– abstractie
– de avant-garde, manifesten
– utopieën over een nieuwe maatschappij
– functionalisme, form follows function
– kunstenaarstheorieën
Invalshoeken:
Kunst en wereldbeeld:
– het nastreven van idealen (utopieën), het geloof in vooruitgang en maakbaarheid van de samenleving
– utopisch verlangen vanuit economische, politieke- maatschappelijke situatie (industrialisering en oorlog); socialisme
Visies op kunst:
– kunst als expressie
– op zoek naar het universele; neoplatonisme
– van visueel waarneembaar naar gevoel of geest (Kandinsky, Mondriaan)
– functionalisme (form follows function, Sullivan); verwerpen van decoratie (Adolf Loos)
– definiëren van grondslagen van elke kunstdiscipline
Kunstenaar en opdrachtgever, politieke en economische macht:
– vrije markt: verzamelaars, kunsthandel en mecenassen
– utopisch kunstenaarschap en de economische positie van de kunstenaar
– kunstenaars in dienst van de Russische Revolutie, maatschappelijke bewegingen, de staat
– entartete kunst
Intercultureel:
– primitivisme
Wetenschap en techniek:
– kunst als laboratorium: experiment, Bauhaus
– nieuwe industriële materialen en technieken: (beton)skeletbouw, standaardisatie en prefabricatie
– fotografie en film
– wetenschappelijke ontdekkingen: psychoanalyse en relativiteitstheorie