1600 - 1750
Accenten:
– contra-reformatie als reactie op de reformatie
– Burgerlijke cultuur in Nederland, Amsterdam
– Het hof in Frankrijk, paleizen, villa’s en tuinen
– Rome in de tijd van de contra-reformatie
Invalshoeken:
Kunst en wereldbeeld:
– verschillende christelijke overtuigingen: protestant – katholiek
– calvinisme: predestinatie, deugdzaamheid en matigheid
– rationalisme en verlichting
Visies op kunst:
– kunst ter lering en vermaak: verborgen symboliek zoals vanitas; emblemata iconografie en iconologie; illusionisme – barok: virtuositeit, inventiviteit; theatrale eenheid
– kunst moet imponeren, identificatie via emotie
– kunst als vervolmaking van de natuur (tuinen van Versailles) – kunst als uitdrukking van de absolute macht
– classicisme: klassieke schoonheid (Gerard de Lairesse), reizen naar Italië; neo-platonisme (de tuin als parsprototo)
Kunstenaar en opdrachtgever, politieke en economische macht :
– vrije markt, kooplieden en regenten; het ontstaan van genres in de Republiek der zeven Verenigde Nederlanden
– de Kerk, zoals de Paus als opdrachtgever
– vorst en adel (Lodewijk XIV, academies)
Intercultureel:
– reizen-handel-VOC (Chinees porselein en Delfts aardewerk) – exotische invloeden in de Europese tuinarchitectuur.
Wetenschap en techniek:
– empirisch onderzoek, camera obscura
– encyclopedisch verzamelen