London, 23 februari 1773
Hartelijk Geliefde vader!
Elken postdag zedert mijnen laatsten brief was mij de tijd te kort om zo veel bij malkander te brengen als ik wenschte, en aan ue te schrijven had. Met 't een en ander der merkwaardig heeden te bezien, en met het doen van visites vliegen de dagen in London voorbij, zonder dat er bijkans eenige geleegenheid is om zig bepaald tot iets te zetten. Ik meen in mijne voorige geschreeven te hebben dat mijn plan was zo lang hier te blij ven, tot het specimen van Meidani zou afgedrukt zijn, dog de onbegrijpelijk traage voortgang van de pers zal mij dit onmo gelijk maaken, zijnde er nu nauwelijks 2 vellen afge drukt, en zullende 't waarschijnlijk wel tot 't laast van maart aan loopen eer alles gereed is. Daar is dus niet anders op, dan dat mij de proeven na Cambridge gezonden worden, waar ik in het begin der volgende maand denk heen te gaan om er 3 of 4 weeken te blijven, en dan in april weer na Oxford, alwaar ik geern nog 't een of ander van eenig aanbelang wilde af schrij ven. Ik reguleer dus deeze plans bij mij zelfs, veron derstel lende, dat 't ue indifferent is, in welke van die 2 plaatsen ik ben indien ik alleen mijnen tijd wel besteede. Heeft ue er egter iets teegen, daar is nog tijd genoeg voor den 7 of 8 maart, (want zo lang zal 't tog wel aanloopen) om 't mij te laaten weeten. Dr. Maty zal mij een brief aan den Prof. Divi nity Dr. Watson[6] meegeeven, en Morton een aan den Bp. of Car lisle, die een van de heads of the colleges is. Met 't Ara bisch verteld men mij hier in 't generaal, is 't daar bitter gesteld, zijnde de Prof. zo ik hoor een allerbest man en zeer geverseerd in Grieks, Latijn, Philosophie &c maar beswaarlijk in staat een caput uit den Coran te expliceeren, en hebbende de Arabische professie alleen aangenomen om dat men niemand anders had, en hij 't ten minsten leezen kon. Het is nog een graad slimmer geweest met Dr. Hallifax[7], zijnen decessor, die er volstrekt niets van wist, dog geern die weynige ponden, die 't opbrengt mee willende neemen, na dat hij beroepen was eerst zelfs aan 't leeren ging. Nu weer in zijn eyge spheer gkomen en tot Prof. in de regten aangesteld zijnde heeft hij 't aan deezen Mr. Craven overgelaaten. Kon ue een half uurtje tijd uitvinden en loopen de catalogus der mss, die daar zijn, eens door, en schrijven mij voor dat ik er heen ging wat de moeite waardig zou zijn te af te schrijven of na te zien, die zou mij zeer veel helpen en ten minsten gerust stellen dat mijne keuse op iets goeds gevallen was. Is er particulier in de collectie van Erpenius[8] het een of ander van aanbelang? Denzelven dienst versoek ik, schoon daar die haast nog niet bij is, met opzigt tot de mss in Oxford. Mijne hoop om in Engeland, hoe zeer ik 't wenschte eenig etablissement te vinden, is geheel verdween en. de con stitutie der Universiteyten maakt het aldaar geheel onmogelijk en in Londen is voor het Oostersch niets op te doen. De plaats in het Museum is aan eenen Dr. Solander[9] gegee ven, die weegens zijne togt na IJsland met Mr. Bankes[10] zeer vermaar is. Al was ik niet te laat gekomen met er om te vraag en, kon ik 't tog nooit gekreegen hebben wijl 't departe ment van de historia naturalis was. Dat van de mss heeft Dr. Morton. Ik was on langs met hem in discours over de lust die ik wel had, mits een bekwaam etablissement kunnende vinden, om hier te blijven. Hij proponeerde mij direct om geleegenheid te zoeken van zijnen assistant, die oud en swak is, en waarschijnlijk niet lang meer leeven kan te succedeeren. Dit gaf 50£ en eene kamer in 't Musaeum, terwijl hij tog rijk genoeg zijde een een voorneemen hebbende zig van dien last te ont slaan, mij zijn post met er tijd wel wilde overdraagen. Dit was zekerlijk een allervriendelijkst en edelmoedig voorstel waarvan ik teffens verzeekert ben dat hij 't wel meende, zijnde hij rondom een door en door gulle opregte Engelschman. Dog ik kon dit niet aanneemen. Mogelijk nog, wie weet hoe lang, na den dood van dien ouden man te wagten en dan niet meer als 50£ (niet een vierde part genoeg om in London te leeven) te kunnen krijgen beduidde ik hem, dat met mijne omstandigheeden geheel niet overeenkwam. Het spijt mij zeker lijk dat 't mij hier misgaat. Geern zoudde ik mij meer bij zonder tot 't Arabisch, Persisch en Turksch hebben willen bepaalen zonder 't Hebreeuwsch zo veel tot mijn hoofdstudie te maaken als ik in Holland zijnde zal moeten doen; schoon ik moet bekennen, dat dit mogelijk aan gebrek van force in die taal zal toe te schrijven zijn. Met dat alles egter heb ik die satisfactie dat 't mislukken mijner oogmerken buiten mijn schuld is, en ik geloove mij niet te veel in te beelden wan neer ik zeg dat, ingeval iets van die natuur mogelijk was, het mij aan de bereidwilligheid van goede vrienden niet zou geman keerd hebben. Mijne wenschen zijn dus nu geheel en al op Holland gevestigd, en ik hoop niet dat mijn lieve Vader het mij kwalijk zal afneemen, indien ik op dit point alweer eens aandring. Schoon 't zeer natuurlijk is, dat het reysen mij wel aanstaat, is het egter in die situatie waarin ik ben niet zeer aangenaam zo lang op onzeekere en, met opzigt tot den tijd onbepaalde uitzigten te leeven. Was ik geheel vrij, ik betuig dat ik niets anders zou verlangen dan af te reysen of in mijn Vaders huis, gelijk voorheen, te leeven. Dog dit is nu zo niet en ik heb 't genoegen dat dit met uwe goedkeuring zo niet is. Hoe geern wenschte ik derhal ven met hart en ziel dat een maatig inkomen mij in staat stelde zo gelukkig te leeven als ik menschelijker wijs ge sprooken, reede heb te verwagten en ue 't genoegen gaf mij geetablisseerd te zien, en mij met al mijne kragten en vermo gens bevlijtigende ue vreugde te ver meerdde ren en volkoomen te maaken. Ik voel zelfs zeer wel mijne geringe kragten, en wat mij ontbreekt, dog zie ook teffens dat dit in den grond door reysen niet veel beeter zal worden, als hebbende volstrekt geene geleegenheid iets ter deeg aan te grijpen en alleen profiteerende door het conver seeeren met verscheyde soort van menschen in het uitbreyden eener opper vlakkige kennis van allerhande onderwerpen, waarop ik anders zo veel niet zou denken. Daarenboven geloof ik tog zonder pedanterij te kunnen zeggen dat ik ten minsten de Hebr[eeuwsche] en Ar[abische] Grammatica zou kunnen doceeren en met de studenten een capit tel in den Hebr[eeuwsche] bijbel leezen, terwijl ik voor het overige, mij vooreerst laag bij den weg houdende, geleegenheid kon hebben mij onder ue oog en directie zo te perfectioneeren, dat ik langs den besten weg tot dat toppunt komen mag, tot het welk mijne ambitie mij doet opzien en 't welk ik, indien de Heer mij leeven en gezondheid laat en mijne voorneemens ge lieft te zeegenen, hoop te berey ken. Mag ik mijnen hartelijk en opreegt beminden Vader dan met alle ernst en teffens met de grootste en verschuldigde eerbied hierom solliciteeren, dat hij onze belangen eens bepaaldelijk ter harte neeme. De goede gratie in welke ue zo bij den Prins als bij de andere curato ren staat, doet mij hoopen dat met niet zeer veel moeite er ligt een extraord. professoraat zal kunnen overschieten het welk ik, al is't dan ook niet met groot eclat in 't begin, ten minsten met geene schande zal kunnen vervullen en welk een gepaste tijd het dan nu is om zo iets te tenteeren, ter wijl ik dan aan 't eynde der Gr. Vacantie gepre pareerd kon zijn, ziet ue van zelfs zeer ligt. Schoon ik tot nog toe mijne verlan gens altijd liever in mijn hart gesmoord heb dan op derzelver ver vulling met onbescheidenheid bij ue, wien ik weet het beste met mij voor te hebben, aan te dringen, valt 't egter hard, dit altijd te doen, en geduurig stil te zijn omtrent eene zaak die voor mij niet anders dan van zeer veel belang zijn kan. Van mijne Englesche reys zal ik indien de zaaken op zulk eene goeden voet blijven als ze nu zijn, waar schijnlijk de satis fac tie hebben dat men mij te Oxford een honoraire degree van Magister Artium geeven zal. Dit wierd eens in eene conversatie met Kennicott en Hunt toevallig geopperd, welke mij daarop direct rieden den Warden van Wadham College, Dr. Wyndham hier van te spreeken. Deeze is er zeer voor en kan in dit geval, wijl ik een van zijne collegianten ben, veel doen, gelijk ik ook van zijne recommandatie zeker ben, zo wel als van de 2 andere. Dog een groot gewigt is hier bijgekomen door de gun stige declaratie van Bp. Lowth, met wien ik voorl[aatsten] week hier over sprak en die ten mijnen faveure aan het college waar hij toe behoort binnen kort schrijven zal. En wijl ik volkomen overtuigd ben dat de Bp. of Chester mij deezen dienst ook niet weygeren zal, ben ik genoegzaam zeeker dat het van den kant der heads of the colleges geene swaarig heid ter wereld zal ontmoeten. Met de masters of Arts welke in loco zijnde er allen eene stem in hebben is 't eene andere zaak. Ik wil geern die eer hebben, dog er nooit publiek om solliciteeren, dus blijf ik tot den dag van de voorstelling toe over den uitst lag onzeeker, temeer daar 't getal der laasten verre 't groot ste is. Evenwel weet ik niet anders of ik ben bij hun allen, ten minsten indifferent, en voor zover ik bewust ben niet gehaat zijnde heb ik geen vrees van door hun gedwarsboomt te wor den. Valt 't ondertusschen zo uit dan is 't ten minsten een soort van een bewijs in Holland, dat ik hier met eenige repu tatie geweest ben. Om deeze reede ook veronderstellende, dat 't ue niet onaangenaam zou zijn, had ik voorgenomen er niets van te schrijven, dog indien 't mij gelukt was ue met die tijding te verrassen. Ik voorzie egter, dat mijne finanties dit niet zullen permitteeren. Tusschen de 8 en 9 guinies worden er vereyscht aan onkosten voor de sol lemniteyten met welke sulk een actus altijd in 't publiek geschied. En deeze zal ik dan waarschijnlijk niet te veel hebben. Met een groote 400 gulden zal ik na Cambridge gaan, waaraan ik voor ruim een paar maan den genoeg heb. Gisteren heb ik alle mijne uitgaave welke ik van dag tot dag en tot een duit toe heb opgeteekend, bij malkander gebragt en overge schreeven, hetwelk ik ue met het pakje dat nu klaar is en alleen na geleegenheid wagt zal zen den, en waaruit ue zal zien dat ik niets onnut of onnoodzaak elijk heb uitgegeeven. Aan een groote 200 guldens tot het betaalen dier onkosten en die van 't drukken zal ik egter genoeg heb ben, vooral indien ue mij permiteeren wil, zo draa ik mijn degree (indien 't lukt) gekreegen heb, weer t'huis te komen. Dit zou dan omtrent het midden van meij zijn. Niets anders te doen hebbende kan ik, vooral nu de dagen lang wor den, in 4 weeken in Cambridge en 5 in Oxford al vrij wat afschrijven ten minsten genoeg om mij in Holland beezig te houden. En in London heb ik niets ter wereld te doen, dan geld te verteeren, waar van wel een vierde part aan hackney coaches opgaat. Anders staat 't mij hier wonder lijk wel aan voorna mentlijk door het genoegen, welk ik hier in 't huis van deeze waardige en allebeste menschen geniet. De voornaamste menschen aan welken ik hier kennis heb zijn, behalven de 2 bovengenoem de bis schopppen, Dr. Maty, Morton, Jones, Harwood, Dr Kippis een dissenting minister en de voor naamster reeder van de Monthly review, La Chaumette, La Saus saye, Woide, van Effen, Putman en haast had ik onze Channing vergeeten, van wien ik egter deezen morgen nog eene visite gehad heb en bij wien ik voorl[aatsten] Sondag at. Hij is een aller best en braafst man en van eene onbegrij pelijke naarstigheid. Het sond hem regt goed aan, dat ik 4 exemplaaren van Rhazes van hem kogt, die Le Mair mij door Tromp heeft laaten bestel len. Hij kwam ze mij deezen ochtend brengen en ik heb hem eene guinie voor de 4 betaald, die ue dus van Le Mair hebben moet. Ik heb zijn Alsaharavius gezien, netjes door hem overgeschree ven, gecollationeerd en vertaald. Dog het mankeert hem aan inteekenaars en hij wil 't nu zowel als zijn Arabische Diosco rides, daar hij verbaaasd veel mee opheeft, voor den een of anderen Oosterschen Medicus na zijn dood overlaaten. Bij onzen Ambassadeur ben ik gratie us gere cipieerd en heb er eens gegee ten. Den Hr. Planta die geduurig ziek is heb ik nog niet kunnen zien. Zijn vrouw heb ik 2 of 3 maal gesprooken. Mijn papier is ongevoelig zo vol gewoorden dat ik 't alles met eenen enkelen brief niet af kan temeer daar ik nog het een en ander op ue grooten brief van den 19 january te antwoorden heb. Deezen morgen ontfing ik oo zo onverwagt als aangenaam ue brief van den 18 deezer met de voorrede. Ik bedank den Hr. Ruhnkenius zeer voor zijne goed heid en hoop dat het met eenen brief aan zijn E eens nader te doen. Schoon de lijst groot genoeg is dagt ik egter nog meer fouten gemaakt te zullen hebben. Het heeft mij geencourageerd aan eene dedicatie wat opzettelijker te gaan denken; Hier had ik anders den moed reeds van opgegeeven, wijl ik merk dat het complimenten maaken geheel mijn zaak niet is. Een onbegrijpe lijk ligt heb ik door ue aanmerkingen op 't proverbium van Meidani gekreegen. Ik zal 't accuraat bestudeeren en er mijn gebruik van maaken om de noot wat uittebreiden. De afgedrukte bladen zal ik met de boeken overzenden. In 6 of 7 vellen denk ik, zal alles zonder de voorrede kunnen begreepen worden. Het is dan ook groot genoeg voor een specimen uit eene bloote vertaaling. Maar wat is er van het voorneemen van Scheidius omtrent Meidani[11]. Eenige dagen geleden kreeg ik een brief van White, waarin hij mij eene passage uit een brief van Schnor rer, met wien hij corres pon deert, communi ceerde. Aan deezen had Schei dius ge schreeven dat hij 't af schrift van Reiske present had gekree gen met conditie van 't uittegeeven, of anders het weer te restitutee ren. Dat hij nu beezig was met 't voor de pers te prepareeren en in dezelve tijd egter aan Hariri[12] en Gjeuhari[13] werkte. Schoon ik nu geloof dat het met al deeze plans weezen als gelijk White (die, om dit in passant te zeggen, lang niet gestigt is dat Scheidius hem ten dienste van Willmet het glossarium Coranicum ontrdraait heeft) van hem zegt Ga ‘ga ‘at al-rahy wa-lâ artamnâ[14] ben ik egter tog meer of min met die tijding gealarmeert; want valt zijne keuse 't eerst op Meida ni, dan ligt mijn plan in duigen. Voornament lijk komt het mal, omdat wij malkander nodig hebben. Ik hem voor Reiske's excel lenten vierdubbelen index en hij mij voor Pocock's vertaaling. Dog wie zal hier den strijd winnen? Daarenboven wat zal ik doen indien Scheidius er mij eens om vraagt. Het best komt mij voor (wijl hij tog onmogenlijk denken kan dat ik weet, wat hij aan Schnorrer schrijft) hem eenvoudig en als of ik nergens van wist te melden dat ik een specimen op de pers heb, en den geheelden Meidani met den tijd voor mijne reekening denk te neemen, en hem met een om de Indices te versoeken. Ik weet niet of ik hier wel aan doe of kwalijk en zal derhalven ue antwoord er eerst op afwagten, dat ik dan versoek dat schie lijk mag zijn, eer hij mij altemets door eerst te schrijven in 't laby rinth brengt. Het grammati caale van 't Persisch ben ik door, en ver genoeg om met leezen voorttegaan. Jones heeft mij geraaden direct aan Sadi te beginnen waarvan hij mijn zijn exemplaar zal leenen. Hij heeft mij nu eene elegie van Hafez uitgeschreeven met eene woordelijke vertaaling en paraphra se. Hij erkent in Qiyam gedwaalt te hebben en dat 't onge twijfeld Kiyam[15] moet zijn, dog is door Herbelot be droogen, die het in die plaats, welke hij aan 't eynde der pag. citeert, kiâm ge schreeven heeft. Ik heb hem 't meeste uit ue brief voorgelee zen en hij is zeer in zijn schik met de louan ges die ue hem geeft. Gisteren heeft hij hier tee gedronken en ik had dus occasie hem bij Mr. Goodricke te introduceeren, die ook zeer met hem ingenomen was, gelijk trouwens ieder een die hem kent, weezen moet. hij heeft onlangs een extra fraay exemplaar der Moallekât uit Aleppo gekreegen, het welk daar voor hem was afgeschreeven met een korte dog gelijk hij zegt, zeer verstan dig commentarie. Hij heeft ze 's morgens onder het ontbijt doorgeleezen en is er zo mee opgetoogen, dat hij een voornee men heeft om het geheele boekje, juist zoals 't is, in dezelve manier en form zonder vertaaling te laaten drukken. Dit is hier een geliefd plan en had Dr. Hunt zijn zin, dan zou zo een man als Uri al lang tot zo iets geemployeert zijn geworden. Dit kan ook in Oxford genoeg geschieden alwaar de university press rijk genoeg is om de onkosten te draagen. Wat Reviezky betreft ik voor mij denk dat 't dezelve wle weezen zal, dien ue beschrijft; Jones heeft mij gezegd dat hij zeker lijk niet zeer in bonis was, en vrij obscuur hier leefde, dog weet egter niet dat hij zo arm was van assistentie nodig te hebben. Daarenboven had deeze ook geen album. Dog de jaaren komen anders overeen. Major Dow[16] is een officier in dienst van de Oostindische compagnie die de fabels van PiGrai in 't En gelsch heeft overgezet, en voorl[aatsten] jaar uitgegeeven The history of Hindostan from the death of Akbar to the complete settle ment of the empire under Aurung Zebe. Jones schijnt hem egter niet zeer hoog te zetten. De Jood waarvan ue gewag maakt het een en ander met genoegen in Pocock's commentarie over Hoseade geleezen te hebben, denk ik dat R[abbi] Tanchum zal zijn. Deeze was tog de groote admiratie van Pocock en na hem van Dr. Hunt en alle zijne discipelen. Ik heb met White veel over hem gesprooken. Deeze is omtrent idololater (!) van hem, en wil zo draa zijn Syrisch testament af is, er vast aangaan om er ten minsten een gedeelte van te geeven. Het is eene commentarie op zo niet op den geheelen bijbel ten minsten op ver 't grootste gedeel te, in 't Arabisch, dog met Hebreeuwsche caracters geschreeven. Pocock geeeft er een kort verslag van in de voorrede voor de nooten op Micha, en er is nog omstandiger berigt van in Pocock's leevensbeschrijving door eene Tivells onder opzigt van Dr. Hunt opgesteld en voor zijne Theologische werken in 2 deelen in folio in 't jaar 1740 gedrukt. Ik herin ner mij niet dit boek ooit bij ue gezien te hebben. Het be helst de notae miscellaneae en de commentaries op Hosea, Joel, Micha en Malachias, Ik heb 't voornamentlijk om de le vensbeschrijving gekocht. Deze is overheerlijk en beslaat over de 80 paginaas. Jones toonde mij onlangs eene passage ik weet niet meer in welk boek, alwaar gesprooken wierd van eene Hollandsche vertaling van Sadi's Gulistan[17]. Dit dunkt mij is zekerlijk eene vergissing en indien ik mijn niet bedrieg is er alleen eene duitsche vertaling van de Gulistan die waar schijnlijk uit 't Latijn van Gentius gehaald zal zijn. Wijl ik 't egter niet zeeker weet heb ik hem beloofd er ue over te zullen schrijven. De reede die mij doet denken dat ik tog misschien mis heb, is dat in een en dezelve periode uitdrukkelijk staat dat Gentius de Guistan in 't Latijn en de Boustan in 't Hollandsch vertaald heeft. Bij gebrek van het op te schrijven is mij ook uit 't hoofd gegaan, wie de uitgeever is, van eene Grieksche vertaling van de Kalil[a] wa-Dimna[18] ergens in Duitschland in de voorige eeuw gedrukt, dat ik bij Jones gezien heb. Dog ik zal hem hier eens nader na vraagen. Hij beschouwt 't als eene groote rariteyt en nogal van veel waar de. Het supplement van Gjeughari heb ik mij in 't Museum laaten geeven en er de voorreede van afgeschreeven, waarbij ik nog eenige radices zal copieeren en ue het een en ander tot een specimen overzenden. Het komt mij voor zeer goed te zijn en in dezelve manier geschreeven als Gjeuhari: kort en veel citaties. Aan 't begin der radix staat doorgaans ahmalahu al-Gawhari[19]. Dog hier is maar een volumen van dat niet verder loopt dan tot de al. Hier zijn onlangs epistolae van Michäelis gedrukt de 70 hebdomadibus Danielis ad J. Pringle Baronettum. Ze zijn nog niet uitgegeeven dog Channing heeft ze mij ge leent. Hij bouwt op de ruines van den tegenwoordigen text, hebbende door Sir John Pringle eenige varianten van Kennicott gekreegen, en daarenboven zelfs eenige subsidia gehad, alle egter niet toereykende om het klaar te maaken, gelijk hij dan ook veel onzeeker en onbepaalt gelaaten heeft. Ik denk, dat de versio LXXviralis van Daniel onlangs te Romen gedrukt in Holland zo wel als hier reeds zal gekomen zijn. Ik zag 't onlangs bij den Bp. of Oxford, die mij vertelde, dat Michäelis het tans te Gottingen laat nadrukken, niet gelijk hij in zijne Orientalischer bibliothek zegt, den text alleen, maar ook de nooten, met nog andere nooten van hem erbijgevoegd. Dat zal dan wel een knap volumen uitmaken. Lowth correspondeert regu lier met Michaelis en maakt zeer veel werk van hem. Ik verlang dat ue zijne Arabische Grammatica eens in handen krijgt. Ze is hier niet te bekomen. Kennicott aan wien hij ze present zond, heeft mij 't boek eens geleend. Mijns gering bedunkens zag ik zelden grooter versaameling van blunders op eenen deciesen trant geschreeven, bij malkander gebragt dan in die voorrede, voornamentlijk daar hij op 't sujet van eloquentie en poësy komt. Met de geboorte van Mahomet zijn deeze beyde bij hun verdweenen en de Coran is alleen een meesterstuk van stijl bij hun om dat zij door bigotrie en superstitie niet anders zien kunnen. Lebid dien hij den murder des goeden gesmaks noemt was met zijn elogie van de passage van den Coran in comparatie van zijn distichon, maar een loose vlijer &c. In de Grammatica heeft hij ook verscheyde. Het spijt mij dat ik er niets van heb opgeteekend en mij niet alles kan herinneren. Dog is die reegel goed? Somtijds gebruiken de Arabieren in plaats van al het h[20]. demonstrative der Hebreen als Abulfe da edit Koehler p.26 Ha-Sham Syria voor Al-Sham[21]. Is deeze eene auctoriteyt (mogelijk een drukfout of verkeerde leezing) genoeg om een canon grammaticus er op aan te neemen? Mijn tijd loopt ten eynde en de brief moet aanstonds weg. Ik moet egter nog eerst Dr. Morton's commissie volbrengen die geerne weeten wilde of de collectie van papieren &c. van Christian Ravius in Holland is en waar die gevonden word. Hij verbeeld zig dat Rau te Utrecht van de familie is. Ik heb altijd gemeent dat C. Ravius een duitscher was en dagt ook zo toen ik Morton sprak, dog voor een dag of twee vond ik een boekje on oriental tongues by Christian Ravis together with a general Grammar for the said tongues Lond 1649. Origineel door hem in 't Englesch geschreeven of dat nu dezelve is met dien ander van wie ik weet dat ue eenige kleyne tractaatjes heeft, en dien ik meen een Duitscher te zijn, kan ik mij niet begrij pen. Mr. en Mrs. Goodricke en de geheele familie die alles welvaarende zijn doen ue van harten groeten. Ik verzoek insge lijks mijne hartelijke groetenis aan Mama, Tante en de overige vrienden die ik hoop dat alle reedelijk wel zijn. Ik omhels mijn lieven Vader met de grootste eerbied en liefde en ben altijd
ue Onderd. Dr en. Gehoorz. Zoon H.A. Schultens