Oxford, 2 december 1772
Hartelijk Geliefde Vader!
Juist deezen dag wanneer ik reekende dat ue mijn brief zoud ontfangen, welke ik den 26 november schreef, zend men mij dezelve van het Londen Postcantoor terug, hebbende de knegt van ons college verzuimt er volgens gewoonte 3 stuivers voor 't frankeeren bij te voegen. Dit spijt mij te meer omdat 't juist een brief was waarop ik spoedig antwoord verwagtte, het welk nu derhalven weer een week langer aanloopt. Gelukkig dat ik dezelve nog even van pas ontfang om ze over te schrijven en met deeze paketboot te verzenden. De voornaaamste inhoud was omtrent het drukken van een specimen uit Meidani. Met het afschrijven tans zo ver geavanceerd zijnde dat ik zeer nabij het eynde van de vierde Chilias ben dagt ik het tijd te zijn hier meede te beginnen; en daar toe reeds preparatie gemaakt hebbende door sommige van de beste uittezoeken en voor de pers over te schrijven ontstaat er eene zwaarigheid welke ik, mij niet genoeg te vooren geinformeerd hebbende, niet bedagt had, te weeten omtrent de kosten: Met den drukker hier over spreekende heeft hij mij alles dus gespecificeert: 250 exemplaaren van 10 vel is voor drukken 12£-10sh-:d voor papier ordinair 6 of 7£ best 9£-:-: Daar mij dit meer dan de helft uit de gissing schiet, durf ik 't niet te onderneemen, zonder ue voorweeten en consent, en heb ten dien eynde mijne papieren weer na mij genomen en alles uitgesteld tot het antwoord op deezen brief, hetwelk ik hoop dat ue mij spoedig zult doen geworden, want ik weet volstrekt niet wat te doen. Het geheel agter te laaten is eenigzins onaangenaam nu 't hier in 't generaal bekend is, en het van iedereen die wat van 't Oostersch weet geapprobeerd word. Het na Holland te zenden en daar te laaten drukken terwijl ik zelve nog in Engeland ben, is iets waarop men hier ook niet zeer vriendelijk zien zoude, en waaromtrent ik van geen smeeleryen bevrijd zou blijven. Indien het met goed fatsoen voor 3 Engelsche shillings in Holland (hier is 't niet te veel) verkogt kan woorden, dan wil 't niet met al zeggen en de 250 exemplaaren 37£-10sh opbrengende zou er dus nog 15£ of meer winst op zijn. Ik heb de calculatie gemaakt op 10 vellen om niet te weynig te neemen, schoon 't bijna zeeker is dat het niet boven 7 of 8 uit zal loopen. Alles zal van te vooren door Dr. Hunt worden nagezien gelijk hij dan ook reeds het eerste vel gezien en goedgekeurd had. Nu ik door dit misverstand met deezen brief niet voor den 19 december antwoord hebben kan en ik kort na Nieuwjaar Oxford denk te verlaaten zou ik 't misschien wel te London kunnen laaten drukken, tenzij het voor andere insigten beeter hier zou zijn. De Arabische letter is oneyndig fraayer te London dan hier, welke de reede is dat Mr. Jones het mij zeer sterk aanraade. Ik ben dan ook bij de pers tegenwoordig en spaar de kosten vande gedurige pakjes. Dog mogelijk raad Dr. Hunt mij dit wel af. Voorl[aatste] week openbaarde ik aan hem mijne begeerte die ik had om hier 't een of ander te vinden. Schoon hij omtrent de kans welke er is om hier in te reusseeren niet zeer veel uitliet, kon ik egter van de geneegenheid welke die waardige oude man mij toedraagt oordeelen uit de hartelijke betuiging welke hij mij deed, hoe hij wenschte dat ik hier in mogt slaagen, en kan hij er iets toe contribueeeren zal hij 't niet agterlaaten. Twee, drie maalen herhaalde hij mij, dat beneevens zijne hartelijke groetenis, aan ue (met wiens weeten ik hem zeyde dit alles te doen) te verzeekeren. Dog ik heb geen de minste hoop op Oxford en wat Goodricke's plan om een clergyman te worden (waarover hij mij meld aan ue geschreeven te hebben) hier kan ik mij tot nog toe niet na voegen en 't uit geen nobeler inzigten dan alleen om den broode te worden, kan ik niet dulden. En blijf ik zo denken als tegenwoordig dan zou dit de laatste stap zijn waar toe de nood mij dwong te komen. Daar is mij onlangs een ander plan in 't hoofd gekomen, dat mij dunkt schoon 't mogelijk wat temerair is, evenwel te probeeren zou zijn namentlijk om te zien of er in 't Musaeum niets voor mij zou kunnen gevonden worden, het zij voor interpres mss of wat 't ook zijn mag. In de volgende week komt de Bishop of Chester[1] hier in Christ-Church College, waar van hij deeken is. Eene Mr. Jackson (aan wie ik door Mr. de Salgas gerecommandeerd ben, en wien men met mr. Jones voor de beste studenten houd die in eenige jaaren hier aan de Universiteyt geweest zijn) zal mij bij hem introduceeren; en heb ik het geluk om zijn Lordship eenigzins te behaagen dan is hij zekerlijk van zeer veel influentie om een project van die natuur te faciliteeeren zijnde hij opperPraeceptor van den Prince of Wales en kunnende ingeval hij mij geneegen was een woord van hem bij den koning mogelijk van veel dienst zijn. Ik denk dat het ten minsten geen kwaad kan dit te probeeren, zo wel als ik voorneemens ben binnen kort eene tweede visite aan den Bishop of Oxford te doen en hem mijne begeerte te kennen te geeven. Ik flateer mij bij hem zo wel in de gratie te staan, dat hij aldien hij kan mij wel zal willen helpen. Voor eenigen tijd wierd ik met eene visite van hem vereerd. Dat mag ik zekerlijk wel als iets bijzonders aanmerken uit hoofde van de zeldzaamheid dat zulk een groot personage als een Bishop hier is, eenen undergraduate komt bezoeken en wonderlijk ben ik in mijn schik de eer gehad te hebben den vermaarden Lowth op mijn kamer te recipieeeren. In een zaak van zo veel aanbelang voor mij de behoorlijke middelen met voorzigtigheid in 't werk te stellen vind ik zeer moejelijk; en ik hoop mijn lieve Vader zal mij hieromtrent in een spoedig antwoord met zijne gedagten en raadgeevingen hoe dit best aan te vatten wel willen bijstaan. Ondertusschen daar de hoop op eenig succes zeer gering is, vertrouw ik dat ue 't ook niet kwalijk neeemen zult dat ik mijne belangen eens herinner en aandring met betrekking tot het een of ander voor mij in Holland op te spooren. Wat nu mijne vorderingen in 't afschrijven van Meidani betreft, hierin gaa ik boven alle verwagting na genoegen voort. Wanneer ue deeze ontfangt zal de vierde Chilias af zijn. Om het met meer ijver door te zeteten ben ik nu reeds meer dan 9 weeken in deze manier te werk gegaan, dat ik ten 9 uur eerst na huis gaa, wanneer ik met Mr. White in mijn kamer eet, hebbende dus van 9 of half 10 volle 7 uren om hieraan te besteeden. Door dit middel heb ik zo considerabel gewonnen dat ik het geheele volumen, na gissing omtrent 600 paginaas in folio van mijn schrift (tans heb ik reeds 392), om de streek van kersmis gedaan zal hebben, en wat mij een groote satisfactie geeft is dat ik genoegzaam alles heb afgeschreeven zonder iets dat ter zaake dient over te slaan. Het is een zeer schoon werk, en de beste handleiding die men ooit wenschen kan voor iemand die lust en geleegenheid zou hebben Meidani uit te geeven. Dog ik vind het bij continuatie geen werk geheel voor de pers gereed gemaakt en dat zonder nader polijsting kan worden uitgegeeven schoon men dit in 't generaal schijnt te gelooven, en men het uit 't verhaal dat Reiske[2] er van geeft zou opmaaken. Zo ras ik hier mee gedaan heb dunkt mij zal 't best zijn weer na London te gaan en den tijd dien ik weegens de koude hier in de library niet employeeren kan in 't Musaeum te besteeden. Het voornaamste wat daar is heb ik te London zijnde opgeschreeven en te gelijke met eenige andere boeken aan v. Swinden gegeeven, die 't in een pak van hem zou insluiten, dat ik veronderstel dat ue reeds zal gekreegen hebben. Van Londen kan ik dan in 't voorjaar 3 of 4 weeken na Cambridge gaan en van daar, voor ik Engeland geheel verlaat nog een week of 4 hier. Dan kan ik met meer plaisir en wijl de dagen dan ook langer zijn met meer tijd nog het een en ander van 't geen hier merkwaardig is copieeren. Onlangs vond ik een van Mr. Jones zijn werken gewag gemaakt van meer dan 40 Moallecât[3] (behalven de 7 vermaarde) hier in de library zijnde. Met Uri over dezelve spreekende zegde hij fort en ferm dat kon niet zijn. Hij had de catalogus gemaakt en moest 't derhalven weeten. Des niet tegenstaande de auctoriteyt van Jones bij mij zwaarder weegende dan die van Uri, liet ik mij het ms geven en vond inderdaad dat er, met de 7 meegereekend 49 carmina waaren onder de naam van Moallekât, heerlijk geschreeven dog zonder Scholia of eenige interpretatie. Uri moest bekennen door den Latijnschen titel welke alleen van 7 carmina Moallekat spreekt bedrogen te zijn. Ik heb geen tijd gehad om 't met bedaartheid te examineeren en er dus meer van te schrijven, dog Jones, die het an unestimable treasure of ancient Arabic literature noemt, komt binnenkort hier, met wien ik er dan nader over spreeken zal, en indien hij 't waardig oordeeld, afschrijven, want ik heb nooit gehoord dat er zo iets te Leyden is. Zoveel reede ik heb over het succes van het voornaamste oogmerk van mijne reys, en mijne vorderingen in de library tevreeden te zijn, zo veel moet ik mij beklaagen over de weynig tijd die mij overschiet om iets dergelijks voor mij zelfs te doen. Want volstrekt ieder avond ben ik verzegd, en schoon ik mij constant aan die wet houde van nooit uit soupeeren te blijven, is 't echter doorgaans 7 of 8 uur eer ik t' huis kom en dan mijne geschriften van dien dag etc. in order gebragt hebbende vliegt de tijd om zonder mij in het een of ander ter deeg te kunnen aangrijpen. Deezen morgen ontfing ik een brief van Mr. Channing uit Londen, om eenige plaatsen in de Arabische versie van Dioscorides voor hem na te zien. Als hij op eenig succes of encouragement hoopen kan, dan geloof ik wil hij eene nieuwe editie van dien aucteur geeven uit den Arabische Codex in honderden van plaatsen geemendeert. ue heeft zeer veel complimenten van Dr. Kennicott met een vriendelijk verzoek om hoe eer hoe liever een exemplaar van ue 2 dissertaties de utilitate dia lectore[4] te hebben om de collatie van 2 Sam. XXII met Ps. XVIII. Hij schijnt er zo sterk na te verlangen dat ik gaarn de kosten van zulk een pakje met de sloep hebben wil om hem plaisier te doen. Met het boek van Tychsen is hij lang niet gestigt. Onlangs bij hem teedrinkende verzogt ik hem als hij 't geleezen had mij zijne remarques op hetzelve te willen ocmmuniceeren; wijl hij zijn exemplaar verlegt had vroeg hij 't mijne ter leen, dat ik hem donderdags zond. Direct den volgenden zondag liet hij White en mij ten eeten verzoeken, en voldeed mijne nieuwsgierigheid hebbende 2 paginaas in folio vol geschreeven met passages die geen steek konden houden en met welker reputatie hij ons derdehalfuur bezighield. Dog mijn papier ten eynde zijnde ben ik genoodzaakt hier af te breeken. Verzoeke mijne hartelijke groetenis aan Mama en Tante, die ik binnen 14 dagen zelfs schrijven zal, ik hoop en verzoek op 't allersterkste dat ue mij met de eerste post wil antwoorden. Met mijne finanties staa ik redelijk wel en geloof niet dat ik in Oxford iets zal nodig hebben; als ik 't mar vinden mag wanneer ik te London kom. Ik ben altijd met verschuldigde eerbied en liefde, Waarde Vader, ue Geh. en Onderd. Zoon H.A. Schultens.
Voorl[aatste] week kreeg ik een briev van Groningen waaruit ik zag dat Hofsteede apparentie maakt eom Bestling te succedeeren. dit komt mij zo verbazend vreemd voorr, dat ik ook hier een regeltje antwoord op verzoek, als ook wie Curator geworden is in plaats van Steyn.
Weet ue dat Michailis[5] eene Arabische Grammatica heeft uitgegeeven onder deezen titel Erpenii Arabische Grammatick abgekuret, vollstandiger und leichter gemacht, nebst dem anfang einer Chrestomathie aus Schultens anhang zur Erpenische grammatick, Gottin 1771. Ik zag het deezen week in de Algemeine Deutsche bibliothek gerecenseerd.
[1] William Markham (1719 –1807) Bishop of Chester vanaf 1771, later aartsbisschop van York
[2] Johann Jacob Reiske (1716 - ?) in 1733 student te Leipzig, ging in 1738 naar Leiden. Kwam in botsing met J.J. Schultens en verliet mede daarom in 1746 Holland.
[3] mu`alleqât: de meest bekende van de pre-Islamitische odes, in verschillende verzamelingen varierend van zes tot tien. De term betekent ‘opgehangen’. Een legende vertelt dat deze odes zo hoog in achting stonden dat zij in goud werden geschreven op duur linnen en opgehangen in de Ka’bah.
[4] J.J. Schultens promoveerde in 1742 op een Dissertatio de utilitate dialectorum orientalium ad tuendam integritatem codicis Hebraei.
[5] Johann David Michaëlis (1717 - ?) geboren te Halle uit een geslacht dat evenals de Schultensen een soort dynastie vormde in de beoefening der Oosterse talen en de Bijbelse wetenschappen.