Uit: Hans Joachim Störig, Geschiedenis van de Filosofie, Amsterdam, Spectrum, Vierenveertigste druk, 2023, blz. 380
3. Berkeley
Het leven van George Berkeley, die in 1684 of 1685 in Zuid-Ierland werd geboren, is minder bewogen dan dat van Locke of Hobbes. Toch heeft Berkeley, na voltooiing van zijn studie en na een academische werkzaamheid als docent in Dublin, op zijn reizen heel Europa, tot het binnenland van Sicilië toe, leren kennen. Hij heeft zelfs enkele jaren in de Nieuwe Wereld doorgebracht, op de Bermuda-eilanden, met het plan daar een kolonie te stichten, die niet alleen aan de inboorlingen beschaving en christendom moest brengen, maar ook door het voorbeeld van een eenvoudig en natuurlijk leven een voorbeeld voor Europa moest zijn. Na zijn terugkeer was Berkeley achttien jaar lang bisschop van Cloyne. Hij stierf in 1753 in Oxford.
Al op vierentwintigjarige leeftijd publiceerde Berkeley zijn Nieuwe theorie van het zien' (An essay towards a new theory of vision, 170g), een schitterende psychologische studie; toen hij vijfentwintig was zijn hoofdwerk 'Verhandeling over de beginselen van het menselijk kennen' (A treatise concerning the principles of human knowledge, 1710).
Later heeft hij in dialoogvorm een populaire versie van zijn wijsbegeerte uitgegeven.
Berkeley sluit zich aan bij Locke, maar ziet in diens gedachten twee inconsequenties die op hetzelfde neerkomen. Locke had de zintuiglijke waarnemingen van het gezicht, de reuk, het gehoor en de smaak als subjectief doorzien en daarom secundair genoemd. Maar uitgebreidheid, vastheid, beweging, die wij toch ook zintuiglijk - namelijk door de tastzin - waarnemen, had hij primair genoemd en boven de eerste gesteld; en hij had aangenomen dat zij worden voortgebracht door de aan onze indruk volkomen beantwoordende natuurlijke gesteldheid van de werkelijkheid. En het tweede gebrek aan consequentie: Locke had beweerd dat aan de in het verstand gevormde samengestelde ideeën niets werkelijks beantwoordt, maar had de substantie hiervan uitgezonderd.
Berkeley ruimt deze inconsequenties uit de weg doordat hij, zonder enige uitzondering, de grondstelling doorvoert dat alles wat wij waarnemen en kennen, hetzij door uiterlijke hetzij door innerlijke waarneming, hetzij als primaire hetzij als secundaire eigenschap, hetzij als enkelvoudige hetzij als samengestelde idee, ons steeds slechts als fenomeen van ons bewustzijn, als toestand van onze geest is gegeven - een inzicht
dat Schopenhauer later heeft uitgedrukt met de woorden 'De wereld is mijn voorstelling'.
Het onderscheid tussen primaire en secundaire eigenschappen is dus ongegrond. Wat voor kleur en smaak geldt, geldt ook voor uitgebreidheid en vastheid, en ook voor de substanties: zij bestaan slechts in de waarnemende geest, buiten ons zijn zij niets. Een ding is niets dan een constante som van gewaarwordingen in het bewustzijn. Het zijn der dingen bestaat alleen in hun waargenomen worden ('esse est percipi'), of liever: zijn is waargenomen worden of 'waargenomen kunnen worden", want Berkeley beweert niet dat de stoel in de lege kamer hiernaast pas (weer) bestaat als iemand binnenkomt en hem ziet. In wat wij wereld noemen bestaat er niets buiten de denkende geest en de daarin aanwezige ideeën. Een dergelijke voorstelling, die alleen de geest en zijn ideeën als werkelijk laat bestaan, en die bestrijdt dat wij het recht hebben een nog daarbuiten bestaande werkelijkheid aan te nemen, kan als consequent idealisme worden betiteld.
Wanneer nu alles alleen in de denkende geest existeert, welk onderscheid is er dan nog tussen de zon die ik aan de hemel zie, de zon waarvan ik 's nachts droom, en de zon die ik mij naar believen op dit ogenblik, zonder haar te zien, kan voorstellen? Berkeley heeft te veel gezond verstand om deze verschillen te loochenen. Zij bestaan volgens hem daarin dat bij de werkelijk waargenomen zon de voorstelling zich aan allen in gelijke mate opdringt, terwijl de gedroomde zon slechts in één, mijn eigen, geest aanwezig is, en ook de willekeurig voorgestelde zon slechts in deze ene, maar alleen dan wanneer ik mij haar wil voorstellen.
Waarop berust het nu dat de voorstelling van de zon in het eerste geval, van het werkelijk zien, op dezelfde manier en blijvend in alle geesten aanwezig is? Een 'werkelijke', buiten de geest bestaande zon zou - afgezien van het feit dat zij helemaal niet bestaat - alleen al daarom niet de oorzaak kunnen zijn, omdat je nooit kunt geven wat je zelf niet hebt; want dat de zon voorstellingen of ideeën zou hebben en die aan de denkende geest zou kunnen ingeven, dat beweren zelfs degenen niet die aan een werkelijke zon geloven. Geesten kunnen alleen ideeën krijgen vanuit een bron waarin ideeën aanwezig zijn, dat wil zeggen: uit een denkende geest, uit God. Omdat God onpartijdig is, zonder willekeur, geeft Hij aan alle geesten dezelfde idee en omdat God onveranderlijk is, geeft Hij ze aan allen steeds op dezelfde wijze. De zon waarvan mij door God de voorstelling wordt gegeven kan men daadwerkelijk als een ding buiten ons', als een ding 'op zichzelf beschouwen, in zover ze ook als ik mijn ogen dichtdoe haar existentie bewaart, namelijk in de andere geesten, aan wie God haar op dezelfde wijze als aan mij meedeelt. Door de vastheid en regelmaat van onze voorstellingen, die hun oorsprong hebben in de orde en onveranderlijkheid van God, bestaan er ook wat men met een verkeerd woord 'natuurwetten' noemt. Dit zijn niets anders dan de wetten volgens welke God de ideeën in alle denkende geesten verbindt. Onze aan de natuurwetten ten grondslag liggende verwachting dat dezelfde voorstellingen ook in de toekomst met dezelfde wetmatigheid zullen optreden - dat bijvoorbeeld op de voorstelling 'bliksem' de voorstelling 'donder' noodzakelijkerwijze zal volgen - is gebaseerd op onze overtuiging dat de goddelijke wil onveranderlijk is.
Omdat God hoog boven ons staat en zijn denken voor de mensen onbegrijpelijk is, kunnen wij deze wetten niet vooruit weten of door logische afleiding vinden. Wij moeten ze door waarneming, door ervaring leren kennen. In zoverre gaat bij Berkeley idealisme samen met het typisch Engelse empirisme.