Verhalen

De Beatrixschool

Meester Faber was het hoofd van de school. Hij woonde met zijn gezin naast de school in de Stationsstraat. Een vriendelijke, fors gebouwde man. Ik herinner me niet dat hij een keer boos is geweest. Hij had een verstandelijk gehandicapte zoon, Frits Faber. Frits was vaak in de tuin achter het huis aan het werk. Het was een grote groentetuin met o.a. bonestokken, grenzend aan het schoolplein. Frits was nogal lang en toen een eind in de twintig, schat ik. Hij werkte ook nog ergens bij een tuinder, in de tomaten. Als je hem gedag zei maakte hij een vriendelijk brommend geluid. Zijn zus Anne Faber is enige tijd onderwijzeres op de school geweest.

Een van de andere onderwijzeressen was juffrouw Henneveld. Ze reed in een piepkleine Fiat 500 en kwam, zover ik mij kan herinneren, helemaal uit Haarlem. Een lieve vrouw en, hoewel ongehuwd, een echte moeke. Heel veel kinderen voelden zich bij haar erg op hun gemak. Juffrouw Kuijck was eerder juf op de kleuterschool en stak later over naar de Beatrixschool. Ze had een knotje en droeg meestal wat donkere, ouderwetse jurken. Ze kon heel boos kijken maar ze bleef aardig. Ze gaf lange tijd onderwijs in één van de de klassen met de lage raampjes aan het schoolplein. Onder die raampjes probeerden wij met een vergrootglas de zonnestralen op te vangen om zo een veter aan het roken en stinken te krijgen. Aan het stuur van fietsen zat vroeger ter bescherming een zwart plasticachtig materiaal dat bij verbranding nogal stonk en flink rookte.

In de pauze deden we landje pik, met een mesje gebieden afbakenen en dan, door in het gebied van de ander te werpen, dat gebied veroveren. Maar bijna altijd ging ik ondersteboven aan de muur van betonplaten hangen die haaks op de klas van van Garwe en de stal van Van den Berg stond. Gênante aandachttrekkerij denk ik nu. maar ik vond het lekker. Al het bloed stroomde naar je hoofd. Misschien al een vroege soort psychedelische ervaring. En bij het spelletje "één-twee-drie... wie moet ik een zoentje geven" werd ik toch niet uitgenodigd.

In de stal van Van de Berg stond het paard van Piet Krul, de petroleumboer. Piet had een heel karakteristieke, verdraaide hand, waarmee hij verbazend goed allerlei spullen kon dragen, vooral peutkannetjes. Ik ben wel middagen met hem meegeweest op de bok. Je rook dan de hele avond nog naar peut. Zijn oude ouders woonden in een zeer oud en klein vervallen huisje links vooraan op de Noordweg, iets voorbij de bakkerij van Van der Helm. Daartussen zat nog een garage van taxibedrijf Hofman.

Boven in school was een handenarbeidzolder. Allemaal houten werkbanken waarin je je te figuurzagen stukje triplex kon vastzetten. Met een boogzaag moest je een overgetrokken voorstelling uitzagen. Wie dat met beleid deed kwam er wel, maar bij mij, zagend met de tong tussen de tanden, scheurde het triplex in of er sprong op een vitale plaats een laagje af of, nog wanhopiger stemmend, het zaagje brak. Na een aantal teleurstellende bezoeken aan die zolder mocht ik bij de gereformeerde juffrouw Kooijmans uit de Marijkestraat handwerken (punnikken of echt breien). Lekker gezellig tussen de meiden.

En toen was er opeens meester van Beers. We botsten direct. Ik zal vast irritant geweest zijn, maar hij wist ook niet echt de toon te treffen die past bij de aanpak van een balsturige jongen. Het was een wat slungelige jongeman uit Ottersum (Limburg) die inwoonde op de Westlaan bij de dames De Lange. Later kwam alles goed tussen meester Van Beers en mij. Toen in 1959 het 50-jarig jubileum van de school werd gevierd bereidde hij met een groepje een sketch van Annie M.G. Schmidt voor ("Tante To en het hert"). Ik mocht zittend op een sofa een gedichtje voordragen. De jubileumdag werd gehouden in het CJMV-gebouw. Ieder kind had een feestmap gemaakt met daarin een stenciltje met een verhaal over de eerste 50 jaar.

Helaas een splitsing tussen de leerlingen vanaf klas 5. De films die meester Faber beloofde over de staatsmijnen of over Hoogovens van de NOF (Nederlandse OnderwijsFilm), grote blikken met een boekje erbij, werden vrijwel nooit vertoond. Zo goed als altijd schroeide na enige minuten de film door of het filmapparaat haperde. De diepe teleurstelling die ik dan voelde kan ik moeiteloos terugroepen.

Zoete herinneringen bewaar ik aan onstuimige gevoelens voor Ansje de Jong, maar het is de vraag of ze dat ooit geweten heeft. Ik heb het haar nooit verteld, maar in stilte van haar bestaan genoten. In de Willem de Zwijgerlaan heb ik ontelbare malen schuin tegenover haar huis met mijn fiets in het donker tegen een lantarenpaal gestaan. Als ik me iets oprichtte kon ik net naar binnen kijken en haar zien. Niemand was zo lief als zij, maar ik durfde haar niet te benaderen. Ik ging naar de kerk om haar te zien want ze zat met haar ouders een bank achter ons. Toen zij naar de VGLO ging en ik de andere kant op naar de mulo in Noord werd het moeilijker haar te zien maar ook toen bleef het vuur wakker. Ik ben heel vaak langs de winkel van Kardol gefietst of gelopen om een glimp van haar op te vangen. Ik heb nog even overwogen bij het muziekkorps Excelsior te gaan omdat haar vader daarin zat. Misschien kon dat helpen.

Naast de school richting Julianalaan een schildersbedrijf (Soeterbroek) maar katholiek, dus afstand houden. Zelfs gereformeerden lagen bij hervormden niet goed. Als kinderen hoorden wij al het verhaal dat beide groepen elkaar vóor de oorlog in het water duwden als ze elkaar op weg naar de kerk tegenkwamen. Als je uit het hek kwam aan de Julianalaanzijde kon je de straat oversteken en daar bij het kleuterschooltje je zusje of broertje ophalen. Naast de kleuterschool lagen grote zwarte waterleidingbuizen. We hadden toen nog een eigen waterleidingbedrijf aan de Westlaan.

De Beatrixschool, een rustige school in een slaperig dorpje, waar een klein groepje in de raad en B&W de dienst uitmaakte volgens het principe van "wat-goed-is-voor-mij-is goed-voor-jou". Er gebeurde af en toe iets vreselijks. Een meneer 't Hart kwam met zijn vrachtwagen in Schipluiden onder een trein/tram. Japie Molenaar z'n moeder ging dood en het oudste meisje Rodenburg uit de Sophiastraat. Dan waren we in het dorp even helemaal van slag. Witte lakens voor de ramen. Verdriet en ellende. Het feit dat je dat nu nog zo voor de geest kan halen maakt duidelijk dat ook een kind daar veel van oppikt.

De Westlaan

De Westlaan had toen nog een vaart erlangs met een jaagpad. Tuinders uit de Overgauw en van de Delftsestraatweg konden via die vaart naar de veiling varen. Ze moesten dan wel via het sluisje van Verkade. Indrukwekkend die zware deuren, het rad om ze open te draaien en het water dat tussen de deuren doorlekte. Bij het sluisje begon eigenlijk Pijnacker. Daarvoor waren er nog wel een paar huizen aan de Delftsestraatweg met o.m. de familie Elzes (klasgenoot Rieks Elzes), de Overgauwseweg met links en rechts tuinders en boeren, waaronder tuinder van der Velden (klasgenoot Ineke van der Velden) en helemaal aan het eind tegenover de plas van Van Buijsen een eenzaam klein huisje waar het gezin van Vliet woonde (klasgenoot Nel van Vliet). Aan de linkerzijde van de weg maakte een enigszins verstopt paadje voorbij Rodenburg het voor wandelaars en fietsers mogelijk om langs kassen en weilanden van de Overgauwseweg naar de Zuidweg te komen achter de Zuiderstraat. Maar de Westlaan was de poort naar het beste van Pijnacker. Daar woonden de families Verweij (klasgenoot Thea Verweij), de familie Maan, de dames de Lange, Rip en een heel lange vrouw (Bevaart) die over een vergrote fiets beschikte, we noemden haar vanwege haar lengte Psalm 119. Deze psalm heeft 88 coupletten, vandaar. Daarna was er het kantoor van de Tien Gemeenten en verderop was in een statig herenhuis notaris Plet gevestigd, die op die plek bij wat we tegenwoordig een familiedrama zouden noemen zijn vrouw en twee kinderen verloor. Daarna hertrouwde hij en kreeg bij een nieuwe echtgenote een zoon en een dochter (klasgenoot Mieke Plet). Naast de notaris lag achter het huis het bedrijf van Van de Berg (klasgenoot Jaap van de Berg) en daarnaast het karakteristieke huis van politieman Mostert. Dan Koetsier. Café Schuring, een café met een niet zo goede reputatie, er kwamen zeer regelmatig stevig beschonken plaatsgenoten vandaan. Verderop slagerij Hoogenboezem, een kwaliteitsslager en zelfslachter. De winkels van drogist Welbie en kruidenier Brandhorst, later van der Meide. De heer Brandhorst verongelukte met zijn motor op de Katwijkerlaan. Ook een gebeurtenis die een rilling door het dorp deed gaan. Zijn vrouw en twee dochters bleven achter met de winkel. Nog diezelfde week overleed zijn vrouw. De smidse van Verbakel, waar in die tijd hoefijzers werden gemaakt en paarden werden beslagen. Op de hoek met de Noordweg was de bakkerij van Van der Helm. Hier viel ooit een glazenwasser van zijn ladder en overleefde die val dacht ik niet. Dit ongeval ging als een lopend vuurtje door het dorp. Ik fietste er snel heen. De man lag nog op de weg. De ambulance moest uit Delft komen. Er werkte op dat moment in de bakkerswinkel één van de dochters van Van Leeuwen, wonend in het hoekhuis aan de van Brachtstraat/Prins Hendrikstraat. Ze was helemaal in paniek door de gebeurtenis. Ze liep radeloos van binnen naar buiten en weer terug.

De Oostlaan

De brug over de Westlaan verschafte toegang tot de Kerkweg. Aan weerszijden van de brug liepen grote zwarte buizen. De brug was lange tijd een praatplek waar oudere mannen leunend op hun fiets het leven en de tijd bespraken en hun sigaartje rookten. Op de andere hoek van de Noordweg waar de Oostlaan begint stond het gemeentehuis. Het stond op het punt afgebroken te worden.

Met de jongens van De Hoog vonden we in de kelder van dat huis Consi sigaretten en eigen kweek sigaren. Volgens mijn vader stamden die uit de oorlog. Hij bedankte ervoor. Vader rookte Engelse sigaretten, Bond Street en Miss Blanche, de laatste soort door hem oneerbiedig "vrouw van de straat" genoemd. Als kinderen haalden we bij de "blinde" in de Emmastraat (van der Weijden met kostganger Jan van der Velden) die sigaretten en noemden dan die naam. Nadien zijn op de plek van het oude gemeentehuis diverse zaken gevestigd geweest, een supermarkt van VeGe, de AMRO-bank en een juwelierszaak, de laatste heette n.b. Pijnacker.

Aan de Oostlaan waren verder gevestigd Verburg met lederwaren, de melkboer Siem en Leen Hofman, bakker de Lange, aannemer Kranenburg, een winkel van sinkel waarin later de electrazaak Velux, bakker Pieterse. Daarnaast was het restaurant van "Ouds het Raadhuis" waar B&W jarenlang eens per week in de opkamer dineerde. Dit restaurant werd aan het begin van de 20e eeuw gedreven door Verwaal, de vader van de latere schilder aan de Kerkweg. In de scheidsmuur met de bakker zitten nog steeds ringen waaraan vroeger de paarden werden vastgemaakt. Vóór het restaurant was een wit houten bruggetje naar een weiland dat nu het Raadhuisplein is. Na het restaurant was er een fietsen- en motorenzaak van Jan Groen, slagerij Overmeer, de meubelzaak van Verbakel, het klooster en de tabakszaak van Van der Helm. Hun zoon werd ooit tot priester gewijd en werd ter gelegenheid daarvan in een koetsje door het dorp gereden. De niet-katholieken keken daar heel erg van op. Ze waren niet gewend aan dit soort roomse fratsen. Bruidjes die mooi gekleed ter communie gaan dat was leuk, maar deze vertoning, door enkelen als een provocatie gevoeld, was even wennen.

In het rijtje daarna woonden de families Oosterman, de vader en later de broer van de koster, van der Bulk en Van de Besselaar. De laatste was leraar wiskunde op de plaatselijke katholieke mulo. In de avonduren hielp hij jongelui die vooruit wilden in de maatschappij met het behalen van de praktijkdiploma boekhouden. Vele avonden heb ik in een kamertje links van de voordeur met hem gebogen gezeten over saldi- en kolommenbalansen, journaalposten en rekenkundige hoogstandjes. Een fantastische man!. Hij was zo iemand die je het vertrouwen kon geven dat voor jou als arbeiderskind in beginsel ook alle mogelijkheden openstaan.

De vierde dokter die in Pijnacker kwam, naast dr. Kuiper, Van der Horst en Loth, was de veelgeprezen dr. Pardoel. Hij liet een nieuw huis bouwen op de hoek van de Oostlaan en de Meidoornlaan. Aan de overkant van het huis van Pardoel was de katholieke meisjesschool en ernaast, gescheiden door een weg, de katholieke jongensschool. Naast de jongensschool was een trapveldje waar we vaak voetbalden. Altijd weer spannend of je werd uitgekozen en als dat het geval was bij welk groepje je dan speelde. Het doel werd gemarkeerd door op enige afstand van elkaar jassen op te stapelen.Tegenover het trapveldje was de katholieke kerk en het parochiehuis. In het parochiehuis waren soms jeugdvoorstellingen. Ik mocht een keer naar "Bulletje en Bonestaak". Op de hoek van de Oostlaan-Hesselt van Dinterlaan was toen al een apotheek, als mijn geheugen me niet bedriegt.

De Oostlaan was nog open. Vooral veilingschuiten maakten er gebruik van. Op deze platte schuiten werden de tuinbouwproducten naar de veiling vervoerd. Aan de voor- en achterkant van de schuit was een gleuf waarin een 4-5 meter lange, vuistdikke boom moest worden werd gestoken. Lopend over het jaagpad, duwend tegen de boom kon de schuit worden voortbewogen. Ter hoogte van eertijds de zaak van verzekeringsagent Stoep hield het jaagpad aan de Westlaan op. De boom werd uit de voorste sleuf getrokken, rechtop in het water gezet en de schuitvoerder fierljepte zo op de schuit. Vervolgens boomde hij de schuit vooruit, telkens de boom in en uit het water halend en lopend over de schuit tot de plek waar het jaagpad weer begon, dat was ter hoogte van de tabakszaak aan de Oostlaan. Sommige schuitvoerders bleven op de wal lopen en duwden de schuit vandaar voort. Voor de brug naar de Kerkweg gaven ze de schuit een extra zetje, haalden snel de loodzware boom eruit, spoedden zich naar de andere kant van de brug en pikten 'm daar weer op. Als de schuit te weinig vaart had om onder de brug door te komen kon je altijd nog de sleuf aan de achterzijde benutten voor een extra duw. Wie dit stuk op de schuit bleef moest wel uitkijken voor z'n hoofd. Menigeen heeft zich lelijk aan de brugrand gestoten. Soms bleef de boom in de voorste sleuf steken, je kreeg hem dan niet op tijd voor de brug eruit en dan zag je eerst de boom vervaarlijk krom buigen en daarna, als ie niet brak, angstig langzaam weer de oude vorm aannemen. Een moeilijk stukje was de draai bij de spoorwegovergang van de Oostlaan naar de Parallelweg. De schuit moest vanaf het jaagpad zolang mogelijk met de boom gestuurd worden, vervolgens moest je met de boom op de schuit springen en ervoor zorgen dat de boeg aan de overkant niet tegen de wal botste. Gebeurde dat wel dan viel wel eens een kist van de schuit in het water. Een kist met sla was niet erg, sla blijft drijven. Gewoon opvissen en doorvaren en hopen dat de keurmeester deze, inmiddels onderop geplaatste, kist niet zou pakken.

De Noordweg

De Noordweg was in die tijd nog weinig bebouwd. Rechts waren in het begin wat straten en daartussen wat nieuwe woningen. In één daarvan woonde de familie Burger (klasgenoot Ellen Burger). In de Prunuslaan woonde aan het begin van de straat tegenover het winkeltje van de Spar de familie de Jong (klasgenoot Lenie de Jong). Lenie overleed heel jong. Verderop links op de Noordweg was de kapitale boerderij van melkboer Van Vliet. Op de hoek van de Noordweg/Goudenregensingel woonde een katholieke familie (Bekkers) waar op een bepaald moment op de bovenverdieping brand uitbrak. We hadden vrijwillige brandweer. Die moesten met de auto of de fiets overal vandaan komen naar de loods aan het Emmapark, naast de gemeenteloods en voor de drankenfabriek van Van Schie. Dan moesten ze nog hun ongemakkelijke kleding aantrekken en daarna kon het van start. Als jong ventje was je ze altijd de baas. Zo snel mogelijk fietsen achter de brandweerwagen aan en hopen dat het niet te ver weg was. Ik zie nog een klein huilend meisje voor het huis staan. Het was kennelijk haar kamertje dat door het vuur bedreigd werd. Verderop links was een grote statige boerderij, daarna een rijtje van vier huizen en verderop een bruggetje over een klein slootje naar twee huizen. In de linkerwoning woonde de familie van Leeuwen (klasgenoot Ansje van Leeuwen). Tegenover deze huizen lag het later verplaatste pompstation van Kluiters. Vóór Kluiters een rijtje toen al oude, kleine huisjes. In de voorlaatste woonde een heel oud, vriendelijk krom vrouwtje (men zegt dat ze heet tante Pietje de Bree). Iedere keer als ik de Delftse Post daar bezorgde (dat deden we in heel Pijnacker twee keer per week) vond ik in het postvakje achter haar huisje een stukje soms al wit uitgeslagen chocola. Als ik de verrassing uit het kastje opdiepte wist ik dat ze met een half achter het gordijn verborgen gezicht het tafereel gadesloeg.

Kort daarna was aan de rechterkant een weggetje dat leidde naar het zwembad en de tennisbaan. Het zwembad in het dorp stond onder de stevige leiding van de familie van Es uit de Stationsstraat. Zij wisten aan beginners niet echt over te brengen dat zwemmen niet alleen noodzakelijk, maar ook leuk is. Mevrouw Van Es zat gestreng in een huisje achter een loket. Om erin te komen moest je langs haar. Er was een kleine ligweide en er waren kleedhokjes, die de mogelijkheid boden om zowel onderlangs als bovenlangs waar te nemen wat er in belendende hokjes plaatsvond. Het bad lag ter hoogte van de latere mulo aan de spoorlijn samen met de tennisbaan, waar meester van Garwe veel te vinden was en vooral mensen uit de betere milieus. Tennis was toen nog een sport voor de "happy few".

Terug naar de Noordweg iets verderop links waren twee geschakelde woningen. In één daarvan woonde, ik dacht de familie Duijnisveld. Daarna een kaasboerderij en rechts tuinders, waaronder de tuinderij van Sonneveld (klasgenoot Cees Sonneveld). De tuinderij van Sonneveld liep door tot in ieder geval de latere mulo. Wij maakten mee dat het bedrijf ontruimd werd vanwege plannen om daar te gaan bouwen (Plan Noord). Er bleef een grote betonnen bak over waarin de verwarmingsketel had gestaan. Daar maakten we met bouwmaterialen een dakje op en bivakkeerden daar dan na schooltijd voor het plegen van ondeugden.

Molenpad

Zo ongeveer ter hoogte van de huidige Sportlaan was rechts het Molenpad. Als gezin maakten we op zondag wel eens het rondje Emmastraat - Oostlaan - Noordweg - Molenpad - Nieuwkoopseweg -Vlielandseweg - Parallelweg - Stationstraat - Emmastraat. Als je ongeveer halverwege het Molenpad was was er een klaphek met een bruggetje erachter over een klein slootje en daarna stond je op het erf van de boerderij van Neeleman. Er was toen al geen molen meer, die was in 1916 al gesloopt. Neeleman was boer. Hij is op een bepaalde dag terwijl hij aan het melken was, tot ontzetting van iedereen die het hoorde, getroffen door de bliksem en gedood. Over het erf lopend bereikte men het vervolg van het Molenpad. Vlak voor het spoorviaduct rechts een eindje het weiland in waren enkele hokken met honden. Meneer Verweij uit de Prins Hendrikstraat fokte daar honden. Aan het eind van het Molenpad lag rechts de woning van tuinder Kromkamp. Lijda Lucas was vriendin met een dochter, Marieke Kromkamp. Via een brug verliet je het Molenpad en kwam terecht op de Nieuwkoopseweg.

Nieuwkoopseweg

Ongeveer tegenover de brug van het Molenpad naar de Nieuwkoopseweg woonde de familie van Vliet. Naast de brug lag tegenover het huis van Kromkamp een woonboot (Stens). Voor zover ik weet toen de enige in het dorp. Iets verderop richting Nootdorp was aan de rechterzijde richting Nootdorp de woning van de gebroeders van der Meer. Ze hadden een transportbedrijf. Ze waren iedere dag op de veiling te vinden. Ze brachten met hun vrachtwagen voor Cor Sonneveld groenten naar de boot in Hoek van Holland. Ik mocht regelmatig met hen mee.

Vlielandseweg

Op de hoek van de Nieuwkoopseweg - Katwijkerlaan was het pompstation van Verbakel. Daar vlogen regelmatig auto's uit de bocht. Hier was ook het winkeltje van Jan Wenteler in een piepklein huis (Mopshuis), waar ooit zijn grootvader Jan Lamens, Jan de Schieter genoemd. Aan de overzijde iets beneden het wegdek gelegen het huis van de familie Bregman. In het hoekhuis aan de overkant van de Vlielandsevaart woonde zwarte Cees in het volgende huis richting dorp witte Kees, zoon van de Bregman die langere tijd wethouder van de gemeente was.

Katwijkerlaan

Het eerste huis aan de rechterkant van de vaart was de woning van de familie Kromkamp (klasgenoot Ria Kromkamp). De volgende brug over de vaart lag in een bocht. Over de brug rechts stonden een paar huizen aan het water. In één van de huizen woonde de familie van Herk (klasgenoot Co van Herk). Co speelde klarinet in de plaatselijke harmonie Excelsior en ging na de Mulo net als plaatsgenoten Ineke Verweij, Jan van Zandwijk, Rien Rodenburg, Cees van der Ent en ik werken bij de belastingdienst in Delft aan de Molslaan [Ontvangkantoor] of op de Markt [Inspectie]. Over de brug naar beneden was het transportbedrijf Van Duin. De S-bocht die daarna volgt op de Katwijkerlaan heeft ook tot menig ongeluk geleid. Verderop links aan de Katwijkerlaan was een boerderij van Van Leeuwen. Schuin aan de overkant stond een heel oud cafe, Het Baarsje van Jan Tiet. Als je de deur uitstapte stond je bijna onmiddellijk op de rijweg. Er is, voorzover ik weet, nooit een zatlap, die daar overigens veelvuldig het pand verlieten, door een auto geschept. Aan deze kant lag iets verderop de boerderij van Millenaar, te bereiken over een witte brug waarop al zeer lang geschreven staat: "Het land is niet ondankbaar".

Klapwijkseweg

Na school de weilanden in op de Klapwijkseweg via het hoge bruggetje bij het Hofland. Je moest dan op het Hoflandpaadje eerst onder spoorrails doorlopen. Dat was niet ongevaarlijk, want er waren toen nog stoomtreinen. Er dropen soms kokendhete druppels op je hoofd. We hadden drie sloten verder een eiland dat Barretoga heette, omdat het een barre tocht was om er te komen. Je moest onder meer een heel brede sloot oversteken. Soms lag er een stevige balk maar vaak ook niet. Als het warm genoeg was trokken we onze kleren uit, propten die in onze laarzen, smeten de laarzen naar de overkant, doken in het water en probeerden zo snel mogelijk het riet te pakken om je aan op te trekken. Piemelnaakt dansten we dan uitdagend naar de mensen in de voorbijrijdende Hofpleintrein en trokken onze kleren weer aan. Zwemmen konden we niet.

Stationsstraat

Naast de school was de kledingwinkel van Van Son. Tegenover de school was op de hoek een groot huis waarin oud-notaris De Gidts, toen al zeer oud, woonde met uitzicht op het huis van dokter Van der Horst. In het huisje ernaast stond een echt autootje dat was voorzien van een trapinrichting (Het Zweetdruppeltje. Op de zolder van dat huisje bivakkeerde kunstenaar Frits, de zoon van de dokter de winkel. Naast het huisje stond een opengewerkte wagen van waaruit oude Sjaak Wenteler met zijn vrouw Ant een snackkar exploiteerden. Tegenover de school was de winkel van Van Atten, dan een smederij, het snoepwinkeltje van Tichem met een zware buis voor het raam om te voorkomen dat het raam kapot ging en waaraan wij ons konden optrekken om al die heerlijkheden in glazen potten te bekijken.

In de straat ook kolenhandel Vons [Theeuwsen-Kardol, blz. 5] en bloemenhandel de Hoog. In het Emmapark achter het huis van De Hoog werden in de zomervakanties door Gerard en Pim circusvoorstellingen gegeven.

De veiling

Tuinders brachten met schuiten hun waren naar de veiling. De vrachtauto ging langzaamaan de schuit verdringen. Soms werd er doorgedraaid. Boeren zoals Hofman van de Vlielandseweg zetten karren op de veiling neer om alle niet verkochte komkommers en tomaten in te gooien. Die werden dan gevoerd aan het vee. Wij sloopten een stukje van de afzetting van de veiling om er te komen. Oppassen voor Piet Remmerswaal (Piet Blub) want die stuurde je altijd weg. Hij kon hard rennen en stevig aan je oor draaien. Wij schilden met de tanden komkommers en deden wie het langst de afgepelde schil intact kon houden.

Emmastraat

Er was in de Emmastraat nog een waterstoker (Smit), waar maandagochtend in een tonnetje waswater kon worden gehaald en waar ik zaterdag naar het badhuis ging.

Kerkweg

Gelukkig waren er artsen in het dorp. Een brommerige Van der Horst die zo nodig in de nacht zonder verdoving je zere kies trok en bij een flinke vleeswond zijn kalmte bewaarde.