Spelbrekers





SPELBREKERS

 

Columns, korte verhalen, gedichten, fotografie

 

Michiel Hanon

 

 

 

 

SPELBREKERS

Copyright 2022 Michiel Hanon Boeken

Auteur / fotograaf: Michiel Hanon

https://sites.google.com/view/michiel-hanon

michielmichiel2009@live.nl

 

Omslagontwerp: Michiel Hanon

 

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd door middel van druk, fotokopieën, geautomatiseerde gegevensbestanden of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. 



INHOUD

 

 

DELWAN    

 

UUR VAN DE UTERUS

 

OPA    

 

STOEPKRIJT    

 

DE WERELD WACHT

 

MIJN CIRCUS    

 

DE VERZAMELAAR

 

DE ONTWIKKELING DER DINGEN

 

DE MUUR   

 

PAARDENSPRONGEN

 

HULPLOOS    

 

SPELBREKERS    

 

ADJE    

 

HET GEMIS        

 

 

 

 


DELWAN

 

Frans was een succesvol zakenman in het vastgoed van begin veertig. Hij woonde met zijn aantrekkelijke vrouw in een mooi huis in een dure wijk van de stad, waar hij regelmatig vrienden ontving, die eveneens succesvolle ondernemers waren. Hij leidde in alles een luxe bestaan. Het was Frans in het leven altijd goed afgegaan, hij was gewend om te krijgen wat hij wilde. Frans schrok er niet voor terug om daarbij zo nodig dubieuze middelen te gebruiken. Hij lag er niet echt van wakker als hij daarbij anderen benadeelde.

 

Frans en zijn vrouw lieten meestal de dagelijkse boodschappen, en ook andere aankopen, thuis bezorgen, maar kort geleden reed hij voor een snelle boodschap toch even met de auto langs de supermarkt. Het was er druk, want op één na waren alle parkeerplaatsen bezet. Hij zag dat een kleine rode auto zojuist aanstalten maakte om achteruit in het laatste beschikbare parkeervak te draaien. Frans gaf snel wat gas en reed zijn Maserati met de voorkant in dit parkeervak. De bestuurder van de kleine rode auto kon niet anders doen dan de versnelling in vooruit rijden te zetten en weer verder te rijden. Op zoek naar een vrijkomend plaatsje.

 

Met boodschap bij zijn auto teruggekomen wilde Frans instappen, maar hij zag dicht bij hem een persoon lopen die hem bekend voorkwam. Een paar ogenblikken later wist hij waar hij de man van kende. Hij was een schoolgenoot van de middelbare school. Jan, heette hij, naar hij meende. Een erg aardige, nogal verlegen en teruggetrokken jongen, die stotterde en vaak werd gepest door zijn medeleerlingen. Ook door Frans. Hun blikken troffen elkaar en Frans kon niet anders dan naar hem toelopen en vragen of hij Jan was, die op het Gandhi Lyceum had gezeten. Dat had hij goed gezien, Jan herkende ook Frans.

 

Na het uitwisselen van wat informatie over hoe het met hen beiden ging, deelde Jan Frans mede dat deze hem bij aankomst bij de supermarkt zijn parkeerplaats had ontnomen. Dat vond Jan toch niet zo netjes. “O, zat jij in dat rode autootje, dat wist ik niet”, reageerde Frans. Hij begreep ook wel dat hij fout was geweest, en dat het kennen van de bestuurder daarbij niet uitmaakt, maar hij kon dat toch niet meer veranderen, en sprak er maar gauw overheen. “Zullen we later nog eens verder bijpraten”, stelde Frans Jan voor. Jan vond dat goed, en haalde voor het gemak een visitekaartje uit zijn zak. Op dat moment viel ook een ander papier op de grond, dat Frans opraapte om aan Jan terug te geven. Hij zag dat er een QR-code op stond. Bij het overhandigen vroeg Frans waar deze code voor diende. Jan zei dat het van de Delwangroep was, maar daar mocht hij niet teveel over spreken. Nadat ook Frans zijn visitekaartje aan Jan had gegeven, namen de twee afscheid van elkaar.

 

Onderweg naar huis herinnerde Frans zich wel eens van de Delwangroep te hebben gehoord. De leden van deze groep konden elkaar herkennen met een QR-code. Bij Frans kwam op dat moment een grote nieuwsgierigheid naar deze groep op. Hij dacht wel een manier te weten om zo’n code te bemachtigen. Wie weet kon hij op deze wijze zijn netwerk vergroten, het vertrouwen van mensen winnen, of leverde het hem ander voordeel op. Bij Frans ontstond de bewustwording dat hij het wereldje waarin hij zich bewoog nu wel erg goed kende. Hij was eigenlijk een beetje op zoek naar een nieuwe uitdaging, een nieuw avontuur. Misschien kon hij dat wel bij die Delwangroep vinden. Frans behoorde tot de categorie mensen die alles heeft, maar die op een gegeven moment toch iets gaat missen. Vaak is dat - zonder dat zij zich daar eigenlijk van bewust zijn -  medemenselijkheid, warmte, verbondenheid, zaken die niet te koop zijn.

 

De precieze criteria voor het verkrijgen van de QR-code voor de Delwangroep waren onbekend, maar het was wel duidelijk dat men deze code alleen ongevraagd, door middel van het voor langere tijd vertonen van echt sociaal gedrag kon verwerven. De code werd door onbekenden geüpload op de smartphone, en behoefde door de betrokkene dus niet zelf te worden geladen. Dit was ook niet mogelijk.

 

Mensen die beschikten over de QR-code werden geacht elkaar met warmte te ontvangen en met van alles te helpen op basis van gelijkheid. Frans begreep dat hij zonder omkoping van bepaalde personen de QR-code niet zou kunnen bemachtigen. Maar, zoals met alles, lukte het hem om deze te verkrijgen. Hij had er een flink bedrag voor moeten neertellen. Frans kreeg naast de code ook een wachtwoord voor een besloten internetsite, waar de codebezitters elkaar kunnen treffen en informatie over bijeenkomsten en andere zaken kunnen krijgen. Hij besloot om eerst deze site maar eens te bezoeken.

 

Frans leerde op deze wijze over de doelstelling van de Delwangroep. Men kan, naar Frans inmiddels begreep, een QR code krijgen voor werkelijk empathisch gedrag. De groep is van mening dat de mensheid steeds verder in medemenselijkheid afzakt. Er komt steeds meer “ik” in het leven. De bevolking neemt toe, het wordt overal steeds drukker. Het “alles is ik” wordt daarom steeds zichtbaarder. Men ziet een zekere paradox in de maatschappij ontstaan. De mens gaat steeds verder van de natuur afstaan, maar de menselijke wereld begint ook steeds meer op de wreedheid van de dierenwereld te lijken. Welvaart en gemak nemen toe, maar de mens wordt er niet gelukkiger op.

 

Het lidmaatschap brengt geen rijkdom, wel levensgeluk en verdieping. De groep streeft naar herontdekking van het sociale in het leven. Men wil een kring vormen van mensen die kunnen en willen anticiperen op de belangen van anderen, en daar echt rekening mee houden. De QR-code is ervoor bedoeld dat twee codebezitters bij ontmoeting elkaar kunnen herkennen. Maar ook bij bijeenkomsten van de groep kan via het scannen worden voorkomen dat niet-gerechtigden de activiteiten bezoeken.

 

Frans leerde met het bestuderen van de site dat de groep zich wil verzetten tegen een asociale maatschappij, tegen verharding en egocentrisme. De groep gelooft niet in voorlichting, in constante pogingen van overheid en goedgezinde particulieren om de samenleving als geheel te verbeteren. Dit gaat nooit lukken, de meerderheid der mensheid heeft daar niet de capaciteit voor. Overeenkomstig deze overtuiging zijn er op de site plannen van de groep te lezen om ergens een eigen gemeenschap te stichten, in relatieve afzondering van de rest van de maatschappij. De initiatiefnemers willen daarbij wel een moderne opzet, het moet wel passen bij de huidige levensstandaard. Er behoeft niet onnodig gebruik te worden gemaakt van primitieve middelen. Er vindt een inventarisatie plaats van wie mee wil doen.

 

Frans logde uit op deze site en besteedde die verdere dag zijn tijd aan zijn zaken. De Delwangroep verdween een beetje uit zijn gedachten. Hij zou die QR-code binnenkort wel eens uitproberen. Die avond laat werd bij de voordeur van zijn woning aangebeld. Hoewel hij geen bezoek verwachtte, deed Frans open. Voor de deur stonden twee mannen, gekleed in vale regenjas en met gleufhoed op het hoofd. Zij gaven aan van de Delwangroep te zijn, en verzochten Frans met hen mee te gaan. Dit verzoek werd dermate dringend gebracht dat het Frans beter leek om aan deze oproep gehoor te geven. Zij waren tenslotte op één of andere wijze aan deze groep met positieve idealen verbonden, en moesten ervan op de hoogte zijn dat Frans de QR-code had verkregen.

 

Frans werd gevraagd achter in de auto van de mannen te stappen. Het was een opvallend oude auto, hetgeen Frans bevreemdde. De rit met vooralsnog onbekende bestemming werd in stilte afgelegd. Hoewel het zicht door de nacht beperkt was, leek het Frans of de tijd ineens was teruggedraaid. Alles wat hij zag en kon herkennen – er brandde maar weinig verlichting langs de weg - kwam hem als ouderwets over. Uiteindelijk leken ze een lange tijd door een bosrijke omgeving te rijden, de contouren van bomen flitsten steeds langs Frans heen. De wegen werden tenslotte smaller, en de auto draaide daarna een verharde zandweg op.

 

Toen de auto na de lange rit snelheid verminderde, ontwaarde Frans een bord dat met flauw licht werd beschenen. Er stond op: “Walden”. De auto stopte hier. Één van de mannen in regenjas zei tegen Frans: “Stap hier uit, meldt u aan bij het eerste huis. U wordt verwacht. Uw code is voorwaardelijk in uw bezit. Binnen heeft u deze echter niet nodig, u krijgt een polsband. Als u hier tenminste een jaar blijft en u vertoont gedrag dat overeenkomstig de criteria voor het bezit van de code is, dan wordt deze onvoorwaardelijk, en gelden voor u de regels die voor alle codebezitters gelden. Veel succes”.  Frans stapte uit. De auto draaide om en verdween in de nacht.

 

 


 


UUR VAN DE UTERUS

 

De nacht bleek een valse zwangerschap,

een vruchteloos gekoesterde hoop,

en laat het foetusloos afweten. 

                       

Maar de dag is al levensvatbaar.

Daar staart ons het uur der inspiratie aan,          

van de verlichting, de geboorte van nieuwe woorden.

 

En later baart de morgen tijd voor verzorgen

- schikken, laten bezinken, voltooien -                 

de bakermat van een volwaardig geschrift.

 

 


 


OPA

 

Het waren de jaren vijftig, de jaren van wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. De ouders van Klaas woonden vanaf 1947 in bij de ouders van zijn moeder. Klaas bracht zijn eerste levensjaren in dit gezin van drie generaties door, in het huis tegenover het gymnasium, waar zijn opa leraar was. Het als getrouwd stel nog bij de ouders moeten inwonen was in die tijd normaal. Je was blij dat je een dak boven je hoofd had.

 

Klaas had zijn oma en opa eigenlijk nooit echt gekend. Eerstgenoemde was al vroeg in zijn leven overleden, van haar had hij slechts enkele foto’s. Hij wist dat zijn opa Johan heette. Klaas had nog een enkele vage herinnering dat hij in de bovenachterkamer een punaise uit opa’s slof haalde. Uit die eerste levensjaren resten zo weinig herinneringen. Vreemd dat deze bij Klaas toch altijd behouden is gebleven. Wat voor iemand was zijn opa eigenlijk? Hij was een ontwikkeld, academisch gevormd man, gepromoveerd zelfs. Klaas had een paar foto’s van zijn opa in zijn studeerkamer uit die tijd. Aan familie kon Klaas het helaas niet meer vragen. Hij wist nog wel dat zijn moeder haar vader wel roemde om zijn gevoel voor humor. Bij gelegenheid wist zij steeds dezelfde anekdotes op te diepen. Maar meer kennis dan dat had Klaas eigenlijk niet van zijn grootvader.

 

Na het overlijden van zijn opa woonden de ouders van Klaas nog enige tijd in deze twee-onder-één-kapwoning, maar verhuisden daarna naar een nieuw gebouwd huis aan de andere kant van de stad. Het oude werd gekocht door de ouders van de beste vriend van Klaas in de eerste klassen van de lagere school. Kennelijk hadden Klaas’ ouders bij gelegenheid met de vader en moeder van zijn schoolvriend over hun verhuisplannen gesproken. Omdat Klaas na de verhuizing nog verscheidene malen bij zijn vriendje thuis over de vloer kwam, bezocht hij weer zijn oude woning. Zo kon hij nog wel enige herinneringen opbouwen van hoe het huis er binnen uitzag.

 

Na de lagere schooltijd was het contact tussen de twee verminderd, maar Klaas wist wel dat zijn vroegere vriend na het overlijden van zijn ouders in deze woning was blijven wonen. Het mag ook weer toevallig worden genoemd, dat Klaas, bij een vrij recente ontmoeting tussen de twee in het centrum van de stad, er achter was gekomen dat zijn schoolvriend verhuisplannen had. Het één leidde tot het ander, en Klaas had het huis waarin hij tot en met zijn zevende jaar had gewoond als reeds gepensioneerde teruggekocht.

 

Rondlopend in zijn nieuw verworven, maar nog lege woning, had Klaas zich meermalen afgevraagd hoe het vroeger was ingericht. Er zouden meerdere kolenkachels in huis hebben gestaan, zijn ouders zouden ongetwijfeld een woongedeelte apart van opa en oma toebedeeld hebben gekregen. En wat zou er zich allemaal in deze woning hebben afgespeeld?  Klaas begon zich af te vragen of - stel dat je een stuk wereld van vroeger exact zou nabouwen – de mensen die daar toen bij hoorden dan ook weer zouden kunnen terugkeren. Hij had een aantal foto’s van de studeerkamer van zijn opa. Foto’s uit verschillende gezichtshoeken. Stel dat Klaas deze kamer in de oude staat zou kunnen terugbrengen, zouden ook zijn grootouders daar dan in verschijnen? Mogelijk zou hij dan meer van hen te weten kunnen komen.

 

Klaas besloot hiertoe een poging te wagen. Direct na de verhuizing was hij begonnen om de bovenvoorkamer, die de studeerkamer van zijn opa was geweest, geheel in oude luister te herstellen. Gelukkig had Klaas de nodige zaken, waaronder zijn mooie bureau, via zijn ouders geërfd. Zij waren, net als hij, erg van het “niet wegdoen” geweest, hadden nooit onnodig oud meubilair vervangen door nieuw. Meubels en schilderijen werden door Klaas op dezelfde plek teruggeplaatst, geheel zoals er op de foto’s te zien was. Wat niet meer in het bezit was, werd van elders betrokken of nagemaakt. Het begon voor Klaas een ware obsessie te worden. Zou deze kamer op een bepaald moment goed genoeg in oude staat zijn hersteld om in ieder geval opa te doen terugkeren? Op zeker moment dacht Klaas er alles aan gedaan te hebben wat mogelijk was.

 

De deur van de studeerkamer ging open. Een man van halverwege de zestig kwam binnen en ging achter het bureau zitten. Klaas stond in een hoek van dezelfde kamer, maar het bleek al snel dat deze man hem niet kon zien of horen. Even later kwam er ook een nog jongetje van zo’n vier jaar oud binnen lopen. Klaas wist niet wat hij zag, hij herkende zichzelf in het ventje. “Hallo, Klaasje, hallo mijn jongen. Ben je daar weer”, zei de man. Niet veel later ging de voordeurbel. “Ga jij maar even beneden spelen, Klaasje. Er komt iemand voor mij langs”. Beiden verlieten de kamer. Even later verscheen de man weer in de studeerkamer, nu in gezelschap van een vrouw van begin veertig.

 

“Ik ben blij dat we even tijd voor elkaar hebben, Marleen. Het is wat druk geweest, de laatste tijd. Vanmiddag ben ik vrij. Ik ben blij nu minder uren te hoeven werken, en binnenkort te kunnen stoppen. Het les geven gaat me zwaar vallen, nu ik ouder word. Ik begrijp dat je Pieter komt ophalen, maar hij komt pas over een half uurtje uit school”, begon de man.

 

“Ja, dat klopt, Johan. Ik had toch even behoefte aan iets van een afsluiting met een gezamenlijke terugblik. Onze relatie heeft zo lang geduurd. En het was ook zo’n lange tijd dat niemand ervan mocht weten. Ik begrijp eigenlijk niet dat ik het die hele tijd heb kunnen volhouden. Ik weet nog goed hoe het begon. Ik zat bij jou in de klas, hier aan de overkant, en was meteen verliefd op je. Het gebeurt natuurlijk vaker dat een leerling op een leraar valt, maar voor mij voelde dit niet als iets wat van voorbijgaande aard was. Gelukkig had jij mij al snel door, en wist je wegen te vinden dat wij samen konden zijn”.

 

“Ja, ik kon de verleiding niet weerstaan”, ging Johan verder, “Jij was zo sprankelend en aantrekkelijk. Zoveel leuker en volwassener dan welke andere jonge vrouw dan ook. Je was al een wat oudere leerling, van de zesde klas, maar het kon natuurlijk niet. Ik weet dat ik fout was, en ook nog getrouwd. Ans is nu drie jaar geleden overleden, maar heeft nooit van onze relatie geweten. Gelukkig maar”.

 

“Wat mij betreft heb je het niet verkeerd gedaan”, vervolgde Marleen, “Ik heb er nooit spijt van gehad. Maar het moet nu wel stoppen. Ik had nooit met Willem moeten trouwen. Ik wist eigenlijk wel dat hij jou nooit kon vervangen, dat is later ook wel gebleken.Toen je al enige tijd weduwnaar was, heb ik voorgesteld met je te trouwen. Ons leeftijdsverschil maakte mij niet uit. Zo ver ging mijn liefde voor jou. Ik was bereid van Willem te scheiden, het ging al langer niet goed tussen ons. Maar ik koppelde daar nog wel een voorwaarde aan. Een deel van mijn familie is een aantal jaren geleden naar de Verenigde Staten geëmigreerd. Ik wilde dat wij ons na het huwelijk daar ook zouden vestigen”.

 

“Ja, dat vond ik een moedig plan van je, en daar had ik zeker wel oren naar. Maar na enig nadenken stelde ik mijnerzijds wel de voorwaarde dat mijn dochter en haar gezin dan ook mee zouden gaan. Ze wonen al een tijd bij mij in, en ik had Karel ook een aantal keren horen zeggen dat hij wel met zijn gezin zou willen emigreren. Het was zo moeilijk hier een bestaan op te bouwen. Astrid zou daartoe toen waarschijnlijk ook zijn overgehaald, hoewel ze natuurlijk ook erg naar het belang van Klaasje zou hebben gekeken”.

 

“Tja, onze plannen waren tussen ons goed doorgesproken”, ging Marleen verder, “Ik was ermee akkoord dat Karel, Astrid en Klaasje mee zouden gaan naar de VS. Maar op het moment dat jij aangaf het met je dochter en kleinzoon te gaan bespreken, werd Karel ziek. Dat gesprek is toen uitgesteld. Het werd een langdurig oponthoud voor wat betreft onze plannen. Gelukkig is hij nu weer de oude. Maar inmiddels zijn er dingen veranderd. Met mij en Willem gaat het niet beter, we gaan scheiden. Maar ik heb nu wel een baan, die mij goed bevalt. En met de economie gaat het ook wat beter, en er emigreren nu al minder mensen”.

 

“Je kunt de ziekte van Karel voor onszelf zien als een geluk bij een ongeluk”, vulde Johan aan, “Ik ben uiteindelijk blij dat alles bij het oude blijft en dat Karel en Astrid nergens van geweten hebben”.

 

“Ja, alles blijft bij het oude. Behalve dan dat wij nu afscheid van elkaar nemen”, bracht Marleen met tranen in haar ogen uit, “Ik hou nog steeds van je, maar het is goed zo. Hier scheiden onze wegen. Ik ga nu kijken of Pieter al op het plein op me wacht. Dag schat, het beste!”.

 

“Dag lieverd, ik zal je nooit vergeten”. De twee omhelsden en kusten elkaar, en verlieten de studeerkamer.

 

Klaas had ademloos staan kijken en luisteren naar wat er zich in deze kamer had afgespeeld. Zijn opa had Marleen uitgelaten, en was kennelijk beneden in het huis gebleven. Toen Klaas weer een beetje was bijgekomen, voelde hij dat hij niets meer wilde leren over een eventueel vervolg. Dit was niet echt wat hij van zijn opa te weten had willen komen. Klaas vroeg zich af of hij zijn grootvader weer zou kunnen laten verdwijnen, door enkele elementen uit de kamer te verwijderen. Hij haalde direct een paar meubelstukken en schilderijen uit het vertrek, en ging ook zelf naar beneden.

 

Zijn opa heeft Klaas nooit meer in levende lijve gezien of gehoord. Voor hem bleef onduidelijk of de relatie op dat moment echt wel tot een einde was gekomen. Marleen had tenslotte aangegeven wél van Willem te gaan scheiden. Lang kan het niet zijn geweest, zijn opa is niet zo heel veel later overleden. In ieder geval had de emigratie nooit plaatsgevonden. Dat was iets wat hij zeker wist.

 

 

 

 


 


STOEPKRIJT

 

I.

Tijd kwijtraken

met behalen van wat zal blijven,

bijvoorbeeld schrijven.

 

Blijven althans voor een tijdje, want

alles is vergankelijk,

ook een document met schrijfwerk.   

 

Maar letters weken tijdig los, zweven

meegenomen in een eeuwige wind,

hoog langs de hemel. 

 

Hervinden elkaar

weer later,

waar een nieuw leven plaatsvindt.

 

II.

“Start, één, twee, drie”.

Het kind schrijft met stoepkrijt

een oneindig aantal getallen op tegels. 

     

Maar het heeft geen probleem

met een begrijpelijk “Einde”                        

bij het verschijnen van de eerste zijweg.

 

Getallen zullen worden weggewassen

- zoals letters zullen wegwaaien -      

met bezem of door regen.

 

 


DE WERELD WACHT

 

De wereld wacht op je. Op jou, pasgeborene. Alle ogen zijn op je gericht, van jou zal het moeten komen. Wat je rondom je ziet, is je startersland, dat wat voor jou gewoon zal zijn. Ze is klaar om verder ontdekt, ontleed, blootgelegd te worden. Het mensdom heeft er dit alvast van gemaakt.

 

Na een korte stoomperiode om de aardse input in de vingers te krijgen, ben je er klaar voor om haar voort te trekken, te ontwikkelen, het donker van de nog onbekende toekomst een korte tijd te verlichten. Je bent benieuwd, nieuwsgierig, in staat om het bestaande aan te passen.

 

Tot je haar al rap niet meer kunt bijbenen, je achter de feiten aan gaat lopen, aan de zijlijn zal staan. Je hebt nog maar weinig hoop en vertrouwen in haar over, teveel energie en van je scheppingsdrang verloren.

 

Voorbij is de tijd, je hebt je bijdrage kunnen leveren. Je mag nog wel even blijven kijken, maar dan is het tijd om afscheid van haar te nemen. De wereld kan je ontberen, ze heeft nieuwe voortrekkers geregeld.

 

Vandaag is een nieuweling geboren, alle ogen zijn op hem gericht.

 

 

 


 


MIJN CIRCUS                          

 

De wereld, het leven met alles erop en eraan,

was ontstaan als bij donderslag,

op het moment dat ik het levenslicht zag.

 

Generaties en seksen waren geschapen

als voorbeeld voor mijn ontplooiing,

met brede cultuur als noodzakelijke verstrooiing.

 

Seizoenen die elkaar ter verandering afwisselen,            

met mij als absoluut middelpunt.                                  

Een complete wereld naar mijn bestaan ingericht.           

 

Waar is dat toch goed voor,                       

dat zinloos gedoe met wilsbeschikking en geschiedenisboeken?

Waar rouwen sommige mensen om?

 

Hoezo die zorg voor morgen,

voor: “De wereld gaat straks nog ten onder”,

en: “Hoe moeten later anderen bestaan”?

 

Ja, het leven zal stoppen

op het moment dat de Aarde zal vergaan.

En dat is als ik mijn laatste adem uitblaas.

 

Maar welk een vreugde zal er zijn

bij een wedergeboorte,

de terugkomst van mijn verloren zelfbewustzijn.

 

Alles wordt opnieuw opgetuigd,

alleen voor mij.

Als een circus dat in een volgende stad neerstrijkt.          

 

 

 


DE VERZAMELAAR

 

De man had een dierbare herinnering. Toen hij op de middelbare school zat, waren een aantal klassen eens op excursie naar een Amsterdams museum geweest. Van het verblijf in de hoofdstad kon hij zich niets meer herinneren. Maar dat kon hij wél van het moment dat de bus waarin de leerlingen werden vervoerd, naast de school stopte om de jongelui na terugkomst uit te laten. In deze bus stond kennelijk de radio aan, want de man herinnerde zich dat op dat moment een nummer van The Tremeloes klonk. “Here comes my baby” heette deze song. Het moet 1967 of 1968 zijn geweest. Dit was voor hem bijzonder, omdat een paar banken vóór hem het meisje zat waarop hij heimelijk verliefd was.

 

Deze herinnering werd in alle jaren daarna steeds opgeroepen bij het op de radio horen van dit nummer, maar ook bij het – hooguit een enkele keer per jaar - lopen of fietsen door de straat waar de bus had geparkeerd. Dit ondanks het feit dat de vroegere school hier niet meer was gevestigd, deze was zelfs geheel afgebroken. Toen de man veel later eens de tekst van het lied tot zich door liet dringen, besefte hij hoe goed deze op de situatie van toen sloeg. Het meisje waar de jongeman verliefd op was, had - naar hij later had vernomen - al wel een andere vriend. En ze zou nooit de zijne worden…..

 

Een jaar of vijftien later kwam de man op een reünie van zijn middelbare school een oud-schoolgenote uit een parallelklas tegen, met wie hij in gesprek raakte. Bij het ophalen van de gebruikelijke herinneringen kwam bij toeval ook de excursie naar het museum in Amsterdam ter sprake. Het bleek dat zij daar beiden aan hadden deelgenomen. Zij hadden daarom ook allebei in dezelfde bus gezeten. De jonge vrouw bekende op deze reünie dat zij op dat moment in het geheim een oogje op hem had gehad. Ook zij moest zo nu en dan aan deze trip terugdenken, op momenten dat er iets werd waargenomen dat aan deze excursie deed terugdenken. De vrouw bracht ook enkele andere feiten aangaande dit reisje naar voren, details die de man zich niet meer kon herinneren. Samen reconstrueerden zij deze schoolreis vervolgens uit hun wederzijdse herinneringen. Het geheugen werd op deze manier voor beiden danig opgefrist. De twee bleven na de reünie contact met elkaar houden, ze woonden niet ver van elkaar. Het werd uiteindelijk meer dan vriendschap, en een paar jaar later traden zij met elkaar in het huwelijk.

 

Het echtpaar woonde daarna eerst in de stad waar zij al langer woonachtig waren. De man was altijd al erg handig en een goede klusser geweest, maar meer en meer ging hij ook van alles verzamelen. Indien apparaten en toestellen kapot waren, nam hij deze mee en herstelde ze, maar deed de zaken nooit van de hand. Het niet te grote huis van het echtpaar puilde na zekere tijd aan alle kanten uit. Niet alleen op zolder, maar ook in de woonkamer en in de gang bevonden zich grote kasten, waarin de man zijn voorwerpen opborg. Op zeker moment had hij het geluk voor een schappelijke prijs van een vriend een groot huis in de provincie te kunnen huren. Deze vriend wilde er zelf niet meer wonen. Alle spullen werden in meerdere vrachtladingen overgebracht. Deze verhuizing bleek voor hem aanleiding te zijn om zijn collectie nog verder uit te breiden. Van een natuurlijke rem was nu geen sprake meer, er was tenslotte weer ruimte genoeg. Het schoot echter bij de man wel eens door het hoofd, waar al deze voorwerpen heen zouden moeten als hij er niet meer zou zijn. Het waren tenslotte allemaal waardevolle spullen, de collectie was zeker museumwaardig. Sommige mensen lijden aan een echte verzameldrift, en stapelen allerlei waardeloze rommel om zich heen. Dat was bij hem bepaald niet het geval.

 

Deze zorgen waren zeker niet irreëel, de man leefde niet bepaald gezond. Te weinig lichaamsbeweging en zwaar overgewicht. Zijn vrouw kookte eigenlijk te lekker, en hij had een bourgondische levensstijl. Dit resulteerde er op zeker moment in dat de verzamelaar een hartaanval kreeg, welke hij gelukkig overleefde. Maar, mede omdat zijn vrouw al op relatief jonge leeftijd verschijnselen van dementie kreeg, werd het noodzakelijk dat het echtpaar een andere woning zou betrekken, en dientengevolge


zeker ook kleiner zou moeten gaan wonen. Omdat hij de tijd had om hiervoor zijn voorbereidingen te treffen, zag de man tot zijn geluk kans om zijn zaken grotendeels bij musea en andere verzamelaars onder te brengen. Er resteerde nagenoeg niets meer van zijn kolossale verzameling. Maar het knaagde wel degelijk aan hem, het voelde alsof hem zijn grote hobby en levensvervulling was ontnomen. Tegelijkertijd overdacht de man soms ook wat toch het nut is van verzamelen. Hij kwam er niet goed uit. Toch merkte hij dat hij hier niet van zou kunnen afkicken, maar het moest dan wel anders. De man dacht aan kleinere dingen gaan verzamelen, zoals horloges. Maar op een bepaald moment kwam hij op een ander idee. Iets dat veel meer van deze tijd was.

 

Bij de man was al eerder een opmerkelijke gedachte opgekomen: “Alle plekken op Aarde groeien door de tijd heen vol met herinneringen. Herinneringen van mijzelf, maar ook van alle andere mensen. Wat als we al deze herinneringen zouden kunnen verzamelen en weergeven. Het zou een prachtig tableau vivant opleveren, als representant van het menselijk leven”. In het verlengde hiervan overdacht hij: “Je hoofd is een bijna oneindig grottenstelsel. Herinneringen liggen ergens verborgen, soms in een uithoek. Zij hebben naar mijn overtuiging een lange levensduur, verblijven er letterlijk levenslang. Of misschien wel langer”. Verder redenerend kwam de man tot het volgende: “Een bejaard, invalide en blind mens heeft eigenlijk alleen nog herinneringen om zich mee bezig te houden, op voorwaarde dat het hoofd in goede staat is gebleven. Dus is vereist dat alle openingen in dat hoofd niet zijn dichtgegroeid, niet zijn dichtgeslibd. Bij dementie lijken herinneringen echter voor eeuwig verborgen te raken. Nog wel aanwezig, maar niet meer te bereiken. Wat als dit verborgen raken, maar niet kunnen ontsluiten, ook bij de dood plaatsvindt? Zouden herinneringen na de dood toch met de juiste middelen nog weer naar boven gehaald kunnen worden?”.

 

Zijn gedachten gingen verder: “Deze tableaux vivants zouden verzameld moeten kunnen worden in een soort digitale database. Hetgeen een verzameling is te noemen, dus een kolfje naar mijn hand. Maar in omvang niet te vergelijken met al die spullen die ik eerder bijeenbracht en veel ruimte innam”. Voor iemand die verslaafd was aan verzamelen, en om gezondheidsredenen kleiner moest gaan wonen, leek dit een ideale levensinvulling.

 

De man wilde dus alle herinneringen van mensen die een bepaalde plek betroffen naar boven halen. Hij vroeg zich daarbij nog het volgende af: “Als ongeveer dezelfde herinnering door meerderen wordt gedeeld, kunnen deze overeenkomstige of bij elkaar aansluitende herinneringen dan naderhand worden samengebracht?”. De man kwam op dit idee door de “gecombineerde ervaring” in de bus van de excursie van hem en zijn vrouw, jaren geleden. Hij had de herinnering van beiden “samengevoegd” tot een van een hoger niveau.

 

Hij zou een soort detector moeten ontwikkelen om gedachten, herinneringen op te halen, te isoleren, over te zetten in een digitaal programma, mogelijk door met een sensor over een Google-map te bewegen. De handige man wist na maanden arbeid genoemd apparaat te ontwikkelen, maar het idee om over een Google-map te bewegen bleek later helaas niet te werken. Het lukte wél door naar de betreffende  fysieke plek toe gaan. Hij fabriceerde uiteindelijk iets dat leek op een metaaldetector waarmee je over een stuk land zweeft, en kijkt wat daar aan waardevols onder ligt.

 

De man wilde zijn plan allereerst uitproberen bij de herinneringen in de bus van de schoolexcursie. Daarna zou hij het apparaat verder  kunnen ontwikkelen om de herinneringen van onbekenden op te pikken. Hij toog daarom naar de parkeerplaats waar de bus was gestopt om de leerlingen uit te laten. Helaas kreeg hij alleen data van anderen die herinneringen aan deze straat hadden, maar juist niet van de leerlingen die in de bus zaten. Hij had terug willen gaan naar het moment dat hij stiekem verliefd was op dat andere meisje. Hij had zo graag weer die emotie willen ervaren. Nee, dat lukte dus niet. Dat speet hem zeer. Hij hield wel van zijn huidige vrouw, die ook in de bus had gezeten, maar zo verliefd als op die andere scholiere was hij nooit meer geworden.

 

Op zijn device zag hij na enige tijd wél een vervaagde herinnering van zijn vrouw. Hij kon zien dat het haar herinnering van toen was, maar de man kon er niet veel uithalen. Door haar dementie was een scherpe neerslag van haar geheugen niet meer mogelijk. Maar zijn device bleek dus te werken, en hij zag tegelijkertijd hoe een dementerend brein verschilt van een helder hoofd..

 

De man zette zijn device daarna in werking in een straat van zijn geboortestad, de straat waarin hij was opgegroeid. Zijn database stroomde vol met ervaringen van allerlei bekenden en onbekenden. “Every picture tells a story, bij mij letterlijk bijeengebracht”, dacht hij. Ook zonder zijn nieuwe apparaat wist hij nog bijna alle namen van de buren en overburen van de hele straat. Als jongetje kende de man daarnaast de merken en types van de auto waarin alle straatgenoten reden. Al deze facetten doken ook weer op in zijn database. Het werd bij hem weer een omvangrijke, dit keer digitale collectie.

 

Bij het bestuderen van de input stuitte de man ook op het beeld en de herinnering van een jongen die schuin tegenover hem in deze straat had gewoond, met wie hij in zijn lagere schoolleeftijd bevriend was geweest. Allerlei beelden kwamen boven water, waaronder die van bezoekjes van de man als jongen in het ouderlijk huis van zijn vriend. Ook herinneringen die hij al was vergeten. Vooral bijzonder aan deze gegevens was het feit dat de vriend een aantal jaren later plotseling was overleden. De hypothese dat zijn apparaat ook werkte bij reeds overleden mensen bleek dus uit te komen. En ook behoorlijk helder. Dit stemde de man tot tevredenheid.

 

Voor hem als verzamelaar was het boeiend om de onderlinge verbanden tussen de herinneringen te ontdekken en vast te leggen, zoals op de reünie in de reële wereld met zijn (toen nog) toekomstige vrouw. Dat bracht pas echt een extra dimensie aan het betreffende onderwerp. Maar aanvankelijk was wat allemaal binnenkwam wel een warboel, want verschillende tijdsperioden liepen door elkaar. Het was een hele uitzoekerij om er een geordend geheel van te maken. “Maar daar ben je tenslotte een verslaafd verzamelaar voor!”, dacht hij. Hoewel de man van zichzelf wist dat hij nogal nostalgisch was, bekroop bij hem toch ook wel het idee dat hij misschien te ver kon gaan in het teruggaan in de tijd. “Je moet niet de hele dag bezig zijn met dingen van vroeger, dat is niet gezond. Je behoort vooral in het heden leven”. Met dit voor ogen continueerde hij zijn plannen met zijn device.

 

De man probeerde uit te dokteren hoe hij de gegevens het beste kon ordenen, opdat het voor anderen interessant zou worden. En hoe en waar je deze zou kunnen presenteren “Als je het goed doet, is dit de ultieme presentatie waar ieder museum jaloers op zal zijn”, dacht de man. Hij werkte er daarna hard aan om al deze informatie te rangschikken en inzichtelijk te maken. Alles werd opgeslagen op externe harde schijven. Maar - daarmee bezig zijnde – dacht de verzamelaar ten tweede male: “Hoe kan de wereld kennisnemen van mijn tableaux vivants? Waar komen deze terecht als ik doodga?”. Zijn echtgenote raakte in de tijd daarna steeds verder dement, de openingen in haar hoofd slibden steeds verder dicht. Zij zou niet in staat zijn de verzameling na zijn overlijden ergens onder te brengen. De vrouw woonde nog steeds bij haar man thuis, maar haar verzorging viel hem steeds zwaarder. Hij pleegde daarbij een zekere roofbouw op zijn gezondheid. De man was niet alleen zwaarlijvig, maar hij ging ook steeds meer drinken.

 

De verzamelaar bedacht nog een aantal herinneringen van hemzelf, waar hij zijn device op zou kunnen loslaten om meer gegevens in zijn database te krijgen. Een bankgebouw kwam bij hem op, waar hij als jongetje met zijn vader mee naar toe ging als deze bankzaken ging regelen. Binnen was een lange balie, en achterin haaks daarop een korte, achter welke balies toen nog vele medewerkers aan bureaus met typemachines aan het werk waren. Hij was in die tijd meermalen met zijn vader meegegaan, en hij wist dat ergens achter de korte balie altijd een vrouw aan een bureau zat. Een vrouw die naar hem zwaaide. Hij zwaaide natuurlijk terug. Dat was leuk, en was ook hem altijd bijgebleven. Maar naar deze locatie kon de verzamelaar niet terug. De bank was niet meer in dit gebouw gevestigd.

 

Dan was er de enige herinnering die hij als klein jongetje van zijn opa van moederszijde had. De man wist nog dat hij eens op de bovenachterkamer van zijn toenmalige woonhuis een punaise uit zijn slof haalde. Ook naar deze locatie kon de man niet weerkeren.

 

Maar er waren herinneringen op locaties waar hij nog wél naar terug kon gaan. Als kleuter had hij eens met zijn mooiste speelgoedauto’s bij een buurmeisje op de stoep gespeeld, om indruk op haar te maken. Hij kon zich haar niet meer voor de geest halen. De man realiseerde zich dat de interesse in het andere geslacht zich dus al erg vroeg ontwikkelt. Het meisje moet een kleuter-kalverliefde van hem zijn geweest. Hier zou hij nog een keer langs kunnen gaan.

 

Dat gold ook voor de herinnering dat hij als kleuter een zwarte koets met paarden en jolende studenten met hoge hoeden op het hoofd, in de buurt van zijn huis langs zag rijden (hij was opgegroeid in een studentenstad). Trouwens, had zijn moeder hem verteld dat het studenten waren? Of was dat een idee dat hij later aan de herinnering had toegevoegd? De man wist het niet meer.

 

Dan was er nog in zijn geheugen het geluid van de kerkklok in het dorp in Zwitserland, waar hij als kind met zijn ouders een aantal keren in de zomervakantie heen was gegaan. Deze herinnering werd opgeroepen als hij ergens het geluid van een kerkklok hoorde. De laatste van deze vakanties was aan het eind van zijn middelbare schooltijd. De tijd dat hij heimelijk verliefd was op die medescholiere. De man wist nog dat hij het eigenlijk niet zo leuk vond om vakantie te hebben, hij kon haar dan tenslotte niet bij school tegenkomen. Wél zag hij haar tijdens deze vakantie regelmatig in gedachten ergens staan of lopen, vanuit de auto of bij een wandeling. Het was een eind rijden naar Zwitserland, maar ook dit was te regelen, door zijn onderzoek met een komende vakantie naar deze vroegere bestemming te combineren. De man hoopte het beeld dat hij van de medescholiere had ook in dit verre land met zijn device op te kunnen vangen.

 

Maar voordat hij deze tableaux vivants kon verwezenlijken stierf de man. Hij was maar in de zestig geworden. Zijn vrouw werd na zijn overlijden opgenomen in een beschermd wonen project. Het bleef onduidelijk wat er met het device en de uitgebreide datebase van de verzamelaar is gebeurd. De twee hadden geen kinderen, en het bestaan van het apparaat en de collectie was niet met familieleden en hun schaarse vrienden gedeeld. Waarschijnlijk zijn de harde schijven bij het vuilnis beland, of is de inhoud gewist zonder dat onderzocht werd of er iets waardevols op stond.

 

Een belangrijke uitvinding is daarmee waarschijnlijk verloren gegaan. Hoe vaak zal zoiets niet eerder in de geschiedenis zijn gebeurd, en zal dat nog in de toekomst plaatsvinden? Hoeveel vindingen en kunstwerken zullen er niet al in het verleden zijn geweest die onopgemerkt zijn gebleven? Wie neemt - daartoe in staat - de moeite om de nalatenschap van iemand die geen publieke bekendheid heeft op waarde voor de mensheid te onderzoeken? En wie neemt bij geconstateerd belang ook daarna de nodige acties? “There are so many songs that won’t be sung”, zong ook Charles Aznavour. Van deze zanger had de verzamelaar eens de volledige platencollectie.

 

 

 


 


DE ONTWIKKELING DER DINGEN

 

Dingen die ze toen moesten missen,

met grove streken weggeveegd vanuit het heden.  

 

Trots op wat ze hadden verworven,

langzaam geëvolueerd uit het verleden.

              

Evident dat het leven toen ook kon worden geleefd,        

dingen zijn maar muterende middelen.      

     

Ik voel het, vanuit de toekomst

staart men ons met meewarige ogen aan. 

     

Ik verklaar, het leven kan worden geleefd,

zonder die nog onbekende dingen van ginder.            

 

 

 

 

 


DE MUUR

 

John belde zijn vrouw Sandra. Het was bijna namiddag en beiden zaten nog op het werk. “Moet ik nog iets voor het eten meenemen of heb je alles?”. Sandra antwoordde: “Ik denk dat ik niets nodig heb, anders ga ik zelf nog wel even langs. Wat dacht je er trouwens van om Derk en Johanna eens uit te nodigen. We hebben ze al een tijd niet gezien, en ze kunnen een paar dagen in ons gastenverblijf slapen. Ze moeten naar hier altijd zo’n eind rijden”. “Ja, dat is een goed idee, we hebben er tenslotte een tuinhuis voor”, reageerde John, “Heb je ook al nagedacht over het idee om de muur naar de bibliotheek weg te breken? Deze is niet dragend, en we krijgen dan meer gevoel van ruimte in de woonkamer”. Sandra: “Ik zie dat wel zitten, we hebben toch niet zoveel aparte kamers nodig. We praten er later verder over. Ik moet me haasten”.

 

John en Sandra waren al een aantal jaren getrouwd, hadden geen kinderen, maar beiden wel een goedbetaalde baan. De twee bewoonden een mooie, ruime bungalow aan de rand van een bos. Aan het eind van de grote tuin stond nog een mooi gastenhuis, waar twee mensen zelfstandig konden verblijven.

 

John was niet in een liefdevol nest opgegroeid. Zijn opvoeding was streng geweest, dat kwam door de dominantie van zijn vader. Zijn moeder was zachtaardig, maar ook wel slap te noemen. Omdat ze niet tegen haar man op kon, ging ze meestal maar mee in zijn ideeën. John had een één jaar oudere broer, die alles in de ogen van vader beter deed. John moest eigenlijk steeds concurreren met deze broer. Hij werd door vader vaak vernederd, kon daarom weinig eigenwaarde ontwikkelen, deed het nooit goed.. De kinderen leerden niet om in harmonie samen te spelen, er heerste een ieder-voor-zich sfeer. Vader achtte John niet geschikt om later zijn zaak (een keten van slagerijen) over te nemen. John kon aan alles merken dat vader zijn broer hiervoor had voorbestemd. Hij probeerde zijn zwakke positie thuis te compenseren door hard te studeren, zijn eigen weg te gaan. Maar ook op school werd hij door medescholieren gepest. Pas op de universiteit wist John met veel ijver zijn draai behoorlijk te vinden, hoewel hij door zijn medestudenten als eenling werd gezien.

 

De tijd waarin John en Sandra leefden was niet onbekommerd te noemen. Niet dat het hen materieel en sociaal aan iets ontbrak, dat verliep allemaal best goed. Hoewel het vooral Sandra was die de sociale contacten leverde en in stand hield. Maar in de samenleving was de laatste tijd een bepaalde gespannenheid ontstaan. Er was sprake van een groeiende polarisatie tussen een meerderheid en een groep andersdenkenden. Een sluimerende onvrede die in de loop der tijd door allerlei omstandigheden moest zijn ontstaan, leek ineens te ontkiemen. De andersdenkenden lieten zich duidelijk horen, terwijl de meerderheid spreekwoordelijk vaak “zwijgend” genoemd kon worden. Het was te merken dat beide groepen elkaar niet begrepen, elkaar ook niet wilden begrijpen, waardoor een steeds verdergaande verharding optrad. Je behoorde of tot de ene of tot de andere groep. Deze situatie leidde tot een merkbare destabilisatie van de samenleving. De bevolking werd onrustig en onzeker, er ontstond vaker agressie. De lontjes van veel mensen waren kort.

 

Hoe was deze polarisatie ontstaan? De na verkiezingen nieuw gevormde (linkse) regering had enige tijd geleden besloten tot het instellen van een “kwartaalreferendum”, wat de democratie ten goede moest komen. Ieder kwartaal zou het volk zijn mening kunnen geven over meerdere onderwerpen die op dat moment speelden. Dit konden beslissingen over grote problemen betreffen, maar ook minder verstrekkende zaken zouden aan de kiezers worden voorgelegd. De uitslag was daarbij soms bindend voor de regering, maar meestal adviserend.

 

De  meerderheid van de bevolking stond achter deze nieuwe wetgeving, maar een minderheid was fel tegen en liet steeds luider een afkeer horen. Deze andersdenkenden voelden zich met deze volksraadplegingen juist in hun vrijheid aangetast. Zij spraken van een dreigende overmacht van de “gemanipuleerde” meerderheid. Het was tenslotte bekend dat het bij de omschrijving van de keuzes in een referendum heel eenvoudig gehouden moest worden, en dat het heel goed duidelijk gemaakt moest worden waar het om ging, anders zou het volk het niet overzien. Dan begrijpen de kiezers het niet. De regering kon juist vrij gemakkelijk de stemming beïnvloeden door de wijze waarop de keuzevragen waren geformuleerd. Daarenboven was er een levensgroot gevaar dat het volk uit een bepaalde emotie zou stemmen, een emotie die niet aan de eigenlijke vraag was gekoppeld. Wat een onjuiste beslissing met zich mee kon brengen. De andersdenkenden ontkenden dat de door de meerderheid gemaakte keuze in een referendum altijd de juiste moest zijn. Kon je belangrijke beslissingen niet beter aan een selecte groep voorbehouden? Een groep die zich in alle ins en outs van de te nemen beslissing had verdiept?

 

In de ogen van de andersdenkenden was door de nieuwe wetgeving aangaande kwartaalreferenda een regering nog meer dan voorheen geneigd om na een uitslag te gaan polderen en om slappe compromissen te sluiten. Adviserende referenda konden het regeren juist moeilijk maken. Besluitvorming geschiedde daarom nog hopeloos trager dan voorheen. Het regeren werd een uiterst inefficiënt proces. Op deze wijze kon men nooit op tegen landen waar snel een effectieve beslissing mogelijk was. Daar was veel meer daadkracht.

 

Op hun beurt stonden de andersdenkenden voor een drastische verhoging van de kiesdrempel. Twee, hooguit drie partijen mochten bij een verkiezing resteren. De partij die de meeste stemmers achter zich kreeg, kon de regering vormen. Ze waren voor afschaffing van zowel de Tweede als de Eerste Kamer. Er diende een politieke elite te komen, die bepaalde welke richting het land opging, en wat daarbij aan de bevolking was toegestaan en wat niet. Het volk mocht iedere vier jaar bij een stemming kenbaar maken of men deze partij steunde of niet.

 

 


De ideeën van de andersdenkenden kwamen niet uit de lucht vallen. Al langer gingen er dergelijke stemmen op. De invoering van de kwartaalreferenda bleek dus een trigger voor de verdere ontwikkeling van deze denkbeelden. Ook John leefde al geruime tijd min of meer in onvrede met de maatschappij waarvan hij deel uitmaakte. Het was ook een bepaald gevoel, en hij luisterde naar zijn gevoel. John was er ook al langer bang voor dat de huidige democratie op de langere duur niet kon werken. Deze zou door verwendheid aan vrijheid en welvaart van binnenuit wegrotten. De ondergang zou hiermee vanzelf komen.

 

Johns connectie met de andersdenkenden was eerst wat latent, wat onuitgesproken, maar hij had wel al langer sympathieën voor hun ideeën. Ook bij hem was de tijd kennelijk rijp om zijn standpunten tot bloei te laten komen, en deze sloten het beste aan bij die van de andersdenkenden. John liet zich al langer op Facebook informeren over de ontwikkelingen bij de andersdenkenden. Op een bepaald moment leerde hij op dit medium Steven kennen, een zeer actief persoon binnen deze groep. Een echte leider, een anderen motiverende actievoerder, te beschouwen als één van de motoren van de beweging. In deze Facebookgroep werd op een zeker moment aangegeven dat men op zoek was naar een rustig onderkomen met goede internetaansluiting, van waaruit goed leiding aan de andersdenkenden gegeven kon worden. Er zou een bescheiden huur tegenover staan. John dacht daarbij direct aan zijn gastenverblijf in de tuin, welk huisje toch nauwelijks werd gebruikt. Hij opperde deze optie in de groep, en werd benaderd door Steven, die dankbaar op het voorstel inging om het tuinhuis te komen bekijken. Steven achtte dit verblijf geschikt, mede omdat er een goede internetvoorziening mogelijk was, en de deal was snel rond. Een kleine vergoeding viel John ten deel.

 

Dit alles was door John geregeld zonder dat Sandra hier weet van had. Dit kwam mede omdat zij erg druk aan het werk was, en daardoor veel van huis. Maar John voelde ook wel een beetje aan, dat zij het niet echt met deze beslissing eens zou zijn. Vóórdat John zijn vrouw over de tijdelijke huurder van het tuinhuis had kunnen informeren, had Sandra Steven echter al bij dit gastenverblijf gespot. Steven had nog vriendelijk naar haar gegroet. “Wie is die man?!”, had Sandra direct naar haar man geappt. Zij had nog even gedacht dat John iemand had ingehuurd om het verblijf voor hun komende gasten geschikt te maken. John kon niet anders doen dan haar te bellen en het hele verhaal aan haar uit de doeken te doen.

 

Sandra was geheel ontdaan. Nog niet zozeer omdat het nog uit te nodigen vriendenstel geen overnachtingsmogelijkheid meer zou hebben, zodat het geopperde plan niet zou kunnen doorgaan, maar omdat John haar instemming hiermee niet had gevraagd. Maar het meest was zij geschrokken van de sympathieën die haar echtgenoot met de andersdenkenden bleek te hebben. Want na het eerdere telefoongesprek ontstond bij thuiskomst van John direct een lange discussie over de denkbeelden die bij hem tot rijping waren gekomen. Denkbeelden waar Sandra totaal niet achter stond. Zij was een voorstander van de huidige democratie. Sandra kon zich ook vinden in de nieuwe wetgeving aangaande kwartaalreferenda, en behoorde dus tot “het andere kamp”.

 

Sandra kreeg het idee dat ze haar man nu pas echt goed had leren kennen. Zijn ware aard was bovengekomen. Hoe had ze met deze man kunnen trouwen? John probeerde zich te verdedigen met het argument dat de andersdenkenden ook maar gewone mensen waren, mensen die zich met allerlei dingen des levens bezighielden, mensen met een eigen sociaal gevoel. Ze waren niet beter, maar ook niet slechter dan anderen. Alleen redeneerden zij in hun ideeën op een andere wijze dan de meerderheid. Feiten werden door hen anders geïnterpreteerd, hun maatschappijtheorie kwam tot andere conclusies.

 

John zag het zo dat, als zich iets nieuws bij mensen presenteert, dit door beide groepen als nieuw element wordt ingevoerd in een afgesloten gedachtecomplex, dat in ieder hoofd aanwezig is. Ieder mens heeft een soort denkbeeldige virtual realitybril op. Het ging er volgens John dus om hoe een nieuw element in het bestaande gedachtecomplex valt, hoe het zich daartoe verhoudt of hoe het daarmee integreert. Dit bewerkstelligt het verschil in de groepen, en zorgt ervoor dat deze elkaar niet begrijpen. Maar ondanks deze relativerende gedachten bleef John steevast achter de denkbeelden van de andersdenkenden staan.

 

Het kon Sandra niet overtuigen. De ruzie tussen de twee bleef en leidde tot een feitelijke scheiding binnen de bungalow. “Ga jij maar in de bibliotheek wonen, ik wil je hier niet meer zien”, riep Sandra John boos toe. Ze was blij dat de muur tussen dit vertrek en de woonkamer nog niet was gesloopt. De twee verdeelden de bungalow daarop verder in tweeën, en communiceerden slechts nog door de muur of anders via de telefoon (maar vaak stond daarbij de voicemail aan) en de app. Maar de gesprekken beperkten zich tot wat noodzakelijke, praktische zaken, waarna het wederzijdse onbegrip alleen maar groter werd. Pogingen om weer nader tot elkaar te komen, om een brug te slaan, bleven uit.

 

De tegenstellingen tussen meerderheid en andersdenkenden werden daarna alleen maar groter. De sfeer op straat en op de sociale media werd grimmiger. De andersdenkenden lieten zich steeds luider horen, trachtten bij kwartaalreferenda mensen te overtuigen om niet te gaan stemmen, of beletten hen de toegang tot de stemlokalen. Anderzijds doorbraken steeds meer personen die van de meerderheid deel uitmaakten hun “zwijgzaamheid”, en gaven de andersdenkenden de schuld van pogingen om de maatschappij te destabiliseren, van het vergroten van intolerantie en het bewerkstelligen van een anarchie. En van diverse andere zaken die misgingen. Het slechte dat er in ieder mens zit, werd door beide kampen geprojecteerd op het andere kamp.

 

Sandra besloot daarna van John, die zich nog meer een fanatiek medestander van de andersdenkenden was gaan tonen, te gaan scheiden. De mooie bungalow zou verkocht moeten worden. De scheidingsprocedure werd ingezet, hetgeen met zich meebracht dat ook Steven het tuinhuis moest verlaten. Sandra en John


hadden na afloop van de juridische procedure geen contact meer met elkaar. Er waren tenslotte geen kinderen en beiden konden financieel goed voor zichzelf zorgen.

 

Het was vooral John die door deze scheiding vrienden verloor. Wederzijdse kennissen trokken vooral naar de kant van Sandra. John raakte in de tijd daarna sociaal flink geïsoleerd. Hij had eerder gezien dat er bij Steven in het tuinhuis regelmatig andere mensen op bezoek kwamen. John wist niet wie zij waren. Hijzelf was door Steven niet betrokken bij de activiteiten die deze leider ten behoeve van de andersdenkenden deed. Hij was niet erg close met deze leider geworden. Dit deed hem wel pijn. Hij voelde zich daardoor vooral erg verongelijkt, hij werd rancuneus. John moest zich na de scheiding van Sandra bezighouden met praktische zaken als huisvesting. Hij verloor daarna steeds meer het contact met de andersdenkenden, en zijn eigen denkbeelden raakten weer even op de achtergrond.

 

In de tijd daarna ontstond in de samenleving een tweede “andersdenkenden” groep. Een groep die enigszins afweek van de ideeën van de heersende groep andersdenkenden, welke nieuwe groep snel in medestanders groeide. De twee groepen bleken elkaar te gaan “beconcurreren”, waardoor de andersdenkenden als geheel verzwakten. Beide groepen raakten vervolgens op de achtergrond. Tegelijkertijd werd het kwartaalreferendum toch weer afgeschaft, het gaf bij het regeren teveel problemen. De angel werd zo uit de polariserende krachten binnen de samenleving verwijderd, en de andersdenkenden werd hiermee de wind verder uit de zeilen gehaald.

 

John had na zijn scheiding van Sandra een bescheiden woning in een buitenwijk van een middelgrote stad gekocht. Terwijl hij er al noodgedwongen woonde, paste hij binnenshuis nog het een en ander aan, maar ook in de niet te grote tuin, waar hij de lage heg verving door een hoge stenen muur. Hij wenste geen inkijk of contact met buren.

 

Om goed afstand te nemen van zijn vorige leven, verrichte John deze kluswerkzaamheden zoveel mogelijk zelf. Hij rustte tijdens zijn arbeid op een bepaald moment enige tijd uit, uitkijkend op zijn tuin in ontwikkeling. Hij voelde op dat moment een nieuwe energie opkomen om zijn persoonlijke politieke denkbeelden nader uit te werken. Dat zou een variant op zijn eerdere ideeën moeten worden. Misschien zou hij daarin wel een influencer, een nieuwe leider binnen een eigen beweging kunnen worden, en zou hij wellicht ook internationale contacten met gelijkgestemden kunnen leggen. Want, wat hem betreft was de recente afloop voor de andersdenkenden niet het eind van een strijd. De omstandigheden konden zich weer in hun voordeel ontwikkelen. Hij moest geduld betrachten, zou acteren zodra de omstandigheden gunstig zouden worden.

 

Hij peinsde voor zich uit en overdacht een tekst om te noteren: “Sorry schepselen, we hadden zo echt niet langer door kunnen leven. De Aarde is verkocht aan de Duivel, het was onvermijdelijk met die beperkte menselijke natuur. Het is allemaal te voortvarend gegaan, de mens heeft zich inmiddels zo ver ontwikkeld, het kwade in hem was niet meer in te tomen. En teveel van het verkeerde openbaarde zich tegelijkertijd. Alleen met een echt sociale inborst had de mens in zijn hem bekende bestaan kunnen overleven. Maar helaas, die is er niet. Vroeg of laat zouden zijn capaciteiten toch tegen hemzelf gekeerd gaan worden. ”Vrijheid”, voor zover het niet al een illusie was, is iets van het verleden, het begrip zal geherdefinieerd moeten worden. En “tolerantie” is een luxe die wij ons niet meer kunnen permitteren. Er zijn geen “rechten” waar personen zich op kunnen beroepen, want dat zijn louter afspraken binnen een groep mensen, en die bestaan ook niet in de natuur. Behalve dan “het recht van de sterkste”. Nogmaals sorry, het zal wel wennen zijn, maar niets is tenslotte vanzelfsprekend. Het moet dan maar gaan gebeuren. Een nieuwe, andere wereld zal u worden geboden”.

 

Tevreden met deze virtuele toespraak als nieuwe leider, met dit heldere inzicht, draaide John zich om, en ging verder met het opknappen van zijn nieuwe woning. Zijn voornemens stonden vast, hij voelde dat het goed was. Zijn nieuwe leven was begonnen.

 


 


PAARDENSPRONGEN

                                

Niet gewoon uitgesmeerd, verdund tot bijna helder water,

maar dik en stroperig, bijna als vaste substantie,

en niet voor te verstoppen of terloops weg te wassen.

 

Oorzaak eist gevolg, waarin het pad wordt ontrafeld.       

Aangrijpend, eerder kan later bijna raken,

veel grijs weggelaten.

 

Het besef van de korte weg van begin naar eind,

waarin maatschappelijke ontwikkelingen

je overjarige kleren van het lijf rukken.

 

Als je tijd samendrukt, in lifetime perspectief overziet,

zo indringend presenteert zich hierin een mensenleven,  

indien je kijkt zoals naar een slepende speelfilm

 

met paardensprongen van jong naar oud.

 

 


 


HULPLOOS

 

Op een zomerse avond slenter ik – na afloop van een muziekuitvoering, op weg naar het Centraal Station – alleen door de binnenstad van de oude universiteitsstad, de stad waar ik mijn studietijd heb doorgebracht. Het is weer feest op mijn mobiel, ik hoor regelmatig de bekende lokroepjes klinken. Mijn vrienden, die ik al sinds mijn studietijd ken, hebben het kennelijk weer op hun heupen. Als geliefde tijdsbesteding worden vanuit hun luie stoel grappige foto’s en filmpjes naar elkaar doorgestuurd, vaak voorzien van zelfbedachte, bijpassende stukjes tekst.

 

Er is onder mijn vrienden een duidelijke hiërarchie in creativiteit met betrekking tot de grappigheid van de bijgaande opmerkingen. Ik kan – ook nu ik van de wandeling door mijn oude studentenstad aan het genieten ben - niet steeds mijn nieuwsgierigheid bedwingen om even mijn appjes te checken. En een enkele keer stop ik mijn wandeling, omdat mij net een leuke reactie te binnen schiet, en ik het zonde vind om deze niet even te delen. In de creativiteitshiërarchie reken ik mijzelf namelijk wél tot de meest humorvollen.

 

Even later lees ik op mijn scherm een berichtje dat volgende week een geplande samenkomst van enkele vrienden om gezondheidsredenen niet kan doorgaan. Jammer, maar gezond blijven is op onze leeftijd onze belangrijkste zorg. We zijn slechts hulpeloze creaturen, die in alle voorzichtigheid hier op Aarde enige tijd mogen verblijven.

 

Ik loop verder en hoor vanuit een bovenetage druk gepraat en de klanken van muziek. Ik kijk omhoog en zie een paar ruggen van jonge mensen in de vensterbank van een raam. Ik merk gedurende  enkele seconden het profiel van een mooie jongedame op. Een groep studenten zal in die bovenkamer zijn bijeengekomen, waarbij voor een oude buitenstaander als ik iedere aanwezige een gelijke lijkt. Met mijn gedachten elders loop ik verder, waardoor ik het geluid van enkele nieuwe appjes niet opmerk.

 

Het was een mooie, eigenlijk probleemloze tijd. Deels omdat dit toen ook gewoon zo was – er waren in je nabijheid geen aanslagen en uitingen van extremisme, weinig berovingen, wél veel tolerantie en gevoel van veiligheid - voor het overige omdat je jong en onbezonnen was. Je studeerde, en je had nog een heel leven voor je. De toekomst oogde traag, ver weg en lang. Je ging alle kanten op, liet je zien, kwam bij anderen langs. Al had je veel energie en was je al de hele dag druk bezig geweest, het echte leven begon pas in de avond, zo rond elf uur.

 

Het ging van jonge mond op jonge mond, misschien met een enkel briefje in de bus: “Kom je ook?!”. Je kende niet iedereen, maar ieder kende wel iemand, dus je wist ervan. Je was er allemaal. Een vriend van jouw vriend was een vriend. Maar er gold: knap, knapper, knapst. Mooi, mooier, mooist. De pikorde bepaalde de juiste match. Want dat gold in de wet van aantrekkelijkheid, en daarbij was het ieder voor zich. Sommigen waren hulpeloos in een hulploos tijdperk. Voor een minder gelukte jongere was er meestal geen gewenst passend iemand. Waarom dacht je dat ik me anders haar aanwezigheid op al deze gelegenheden kon herinneren?

 

We hadden geen telefoon, maar we hoorden het: er was ergens een feest. Het lijkt nu zo onmogelijk zonder mobiel, onze tegenwoordige verbinder op afstand. Meer dan een hulpmiddel, want in alles onze steun en toeverlaat. En een aandachttrekker van jewelste. Maar hoe kan het dat er in sommige opzichten eigenlijk niets is veranderd?

 

 


 


SPELBREKERS

 

Op zoek naar een waar neutrale plaats,

worden herinneringen wakker, haken aan,

nemen de gedachten over,

leveren daarmee gepaard gaande zorgen,

voorkómen het beoogde:

teruggaan in de slaap.

 

Bij iedere poging opnieuw

van bewegen op onbewogen grond,

zoals een brede allee berijden

bij zonsopgang in Parijs,

duikt er één op uit verscholen ruimten:

ja, dat reisje naar Parijs, wat waren we nog vrij.

 

Altijd maar op zoek naar mijn zone

zonder storende ontvangst

van dat zwaar anti-slaapvenijn.

Een mens heeft teveel meegemaakt,

het ontwaken van een herinnering is niet tegen te gaan.

Waar vind ik toch mijn aankleefvrij terrein?

 

Een opgave om een tijd bij wakker te blijven!


ADJE

 

Het was alweer de nodige jaren geleden dat een groep jonge vrienden per vliegtuig op weg was naar hun bestemming voor een leuk weekje wintersport. Wegens dichte mist moest door de piloot uitgeweken worden naar een klein militair vliegveld, geheel in het Westen van het land waar geskied zou gaan worden. Dat jaar was afgeweken van de gewoonte om naar één van de bekende skioorden te gaan. Het land van dit jaar was dat niet, er waren voor verwende wintersporters beperkte skimogelijkheden. Het had een veel lagere welvaart, en trachtte skiliefhebbers te trekken met lagere prijzen. Men spreekt er een taal die de groep niet machtig was, waardoor er meteen al door de andere landingsplaats grote verwarring heerste. Wat zou er verder gaan gebeuren? Hoe zou men vanuit daar naar de wintersportplaats worden overgebracht?

 

De reizigers werd met handgebaren duidelijk gemaakt om te wachten in de aankomsthal van het vliegveld. Men kon op banken plaatsnemen, en het duurde lang. Opeens stond een lid van de groep op. Een kleine, wat gezette man van middelbare leeftijd. Hij verkondigde met luide stem in de taal van de wintersporters dat hij telefonisch overleg had gehad met de reisbegeleiding in het eigen land. Het was de bedoeling dat men zich in twee rijen zou opstellen. Rij 1 ging naar hotel A en rij 2 naar hotel B. De meeste mensen waren volgzaam en sloten zich bij één der snel gevormde rijen aan.

 

Enkele leden van de vriendengroep liepen op de spontane coördinator af en vroegen hem wie hij was. Al snel hadden zij door dat deze man een grap aan het uithalen was. Hij had het vertrek naar twee hotels verzonnen. De grappenmaker begreep al snel dat deze vrienden uit hetzelfde hout als hijzelf waren gesneden, met hen viel er wat leuks te beleven. De klik was wederzijds. De man maakte vanaf dat moment deel uit van de vriendenclub. Hij zei Adje te heten.

 

De gevormde rijen losten zich weer op toen iemand van de inmiddels aangekomen plaatselijke reisbegeleiding met handgebaren duidelijk maakte dat de groep eerst iets te eten kreeg aangeboden. De vakantiegangers volgden deze man naar een lokaal dat op een cafetaria leek. Na een eenvoudige maaltijd werd de groep weer even in onzekerheid gelaten omtrent het vervolg. De vriendenclub en Adje amuseerden zich inmiddels met het uitwisselen van sterke verhalen.

 

Na enige tijd werd de groep dan toch duidelijk gemaakt om het vliegveld te verlaten. Aan de straatzijde stond een bus klaar, waar de mensen geacht werden in plaats te nemen. De wintersportbenodigdheden werden ingeladen. Het was de vriendenclub opgevallen dat Adje alleen een koffer had meegenomen, geen skibenodigdheden. Dacht hij deze ter plaatse te kunnen gaan huren?

 

De bus zette zich in beweging en bleek later op weg te zijn naar een treinstation, alwaar de mensen met hun bagage naar een gereedstaande trein werden geloodst. Adje nam in de treincoupé van de vriendenclub plaats. Enige tijd nadat de trein was gaan rijden, verdween hij uit de coupé, en kwam daarna terug met enkele flessen sterke drank. Geen idee waar hij deze vandaan had getoverd. De nieuwe vriendengroep deed er zich te goed aan, en er werd veel gelachen. Men had geen idee hoe lang deze treinreis zou gaan duren, en het was inmiddels buiten donker geworden. Uiteindelijk kwam de trein tot stilstand, en een man maakte ieder duidelijk dat men uit moest stappen. De rit bleek zo’n zes uur te hebben geduurd.

 

Het was een klein station waar de wintersporters waren beland. Er diende weer enige tijd te worden gewacht. In de wachtruimte van het station bevond zich een counter met een vitrine, waar wat smerig uitziende broodjes lagen aangeboden. Voor de counter stond een rij wachtenden om iets daaruit te kopen. De vrienden zagen dat Adje direct vooraan ging staan en alle nog aanwezige broodjes liet inpakken, waarna hij bij hen terugkeerde. “Fijn hè, als je geld hebt”, riep hij, terwijl hij met een zuur gezicht de slappe etenswaren aan de vrienden uitdeelde. De mensen die in de rij achter de lege vitrine stonden verbouwereerd achterlatend.

 

Het was de wintersporters duidelijk geworden dat zij in het skioord waren aangekomen, en dat zij nog even moesten wachten op een bus die hen naar het hotel zou vervoeren. De vrienden zagen dat Adje daar kennelijk geen geduld voor had. Deze had gezien dat een taxichauffeur zojuist bij de uitgang van het station de bagage van een reiziger had ingeladen. Zij aanschouwden vervolgens dat hun nieuwe vriend met deze chauffeur ging praten, en dat deze man daarna de ingeladen bagage weer uit de taxi haalde. Vervolgens verdween de koffer van Adje onder de achterklep van de auto en stapte hij in. De taxi vertrok. Toen de vrienden per bus bij het hotel waren gearriveerd, had Adje al een half uur daarvoor aan de hotelbar plaatsgenomen. De vrienden sloten zich bij hem aan, om, onder het genot van nog meer sterke drank, te vieren dat zij – inmiddels vele uren te laat – in het hotel van hun verblijf waren aangekomen.

 

De dagen erna gingen de vrienden de nodige levensgevaarlijke capriolen op de ski’s uithalen, maar ze sloten zich ook bij een skiklasje aan. Wat Adje overdag deed was hun onduidelijk, hij ging in ieder geval niet skiën. Na aankomst in het hotel had hij de vrienden nog wel de inhoud van zijn koffer getoond. Deze bleek voor een groot deel gevuld te zijn met horloges en sieraden. Het was de vriendenclub niet bekend hoe hij deze koffer de grens over had gekregen. Men vermoedde dat Adje de horloges en sieraden ter plaatse overdag aan de man trachtte te brengen. Het kon ook zijn dat hij wilde onderzoeken of hij hiermee in dit land in de toekomst een handeltje kon opzetten. Het precieze doel van de reis van Adje naar dit wintersportoord is echter nooit duidelijk geworden.

 

Om de wintersporters te vermaken, werden zij op de avond van de derde dag van de vakantieweek per bus opgehaald om in een nabijgelegen hotel een feestavond met muziek en een danswedstrijd bij te wonen. Na binnenkomst namen de gasten plaats aan lange tafels rond de dansvloer. Adje zat uiteraard weer bij de vriendenclub. Hij was als enige gekleed in een prachtig jacquet, een kostuum dat hij kennelijk ook nog in zijn koffer had meegenomen.

 

Na enige tijd aan deze tafel te hebben gezeten, stond Adje op en verdween in de keuken. Kort nadat hij vergenoegd was teruggekeerd, snelden enige obers naar zijn tafel om alle daaraan gezeten gasten van champagne te voorzien. “Fijn hè, als je geld hebt”, was de bij de vrienden inmiddels bekende uitspraak van Adje, die weer uit zijn mond klonk. Hij maakte zijn vrienden met veel plezier duidelijk dat hij door middel van een valse identificatie – het kan zijn visakte zijn geweest - had aangegeven dat hij van de Michelingids was, en hier de keuken kwam inspecteren. Hij had gevraagd zijn tafel met een goede fles champagne te bedienen. Het was de vriendenclub niet duidelijk of Adje hier voor had betaald, of dat hij het hotel zover had gekregen om de Michelinman en zijn gezelschap bij wijze van investering te fêteren.

 

Mario, één van de leden van de vriendenclub, dwaalde na afloop van deze avond, samen met een andere vriend door het immens grote hotel. Om onduidelijke reden, maar met een flinke slok op. Verdwaald door de vele gangen opende het tweetal met veel bombarie een deur waarachter zij dachten de uitgang te vinden. In plaats daarvan waren zij - zeer toevallig - beland in de kleine kamer waar hun skileraar met een vriend of collega in één bed lag te slapen. Deze schrok wakker en herkende de vrienden. De skileraar nodigde hen vervolgens nog uit om binnen te komen, maar dit aanbod werd door de dronken buitenlanders afgeslagen. Uitbundig lachend om dit toeval en de mogelijk homoseksuele geaardheid van hun skileraar wist het tweetal daarna de goede uitgang te vinden.

 

Gedurende de wintersportweek werd door de vrienden eigenlijk maar korte tijd op de ski’s gestaan, de meeste tijd werd samen met Adje in dronkenschap doorgebracht. Dat beneveld zijn gold nog het meest voor de slotavond, die door de reisorganisatie in een nabijgelegen restaurant was georganiseerd. Ook hier zaten de gasten weer aan lange tafels, Adje uiteraard bij de vriendenclub. Na het nuttigen van de maaltijd, die in hun verwende ogen maar van matige kwaliteit was, verdween Adje weer de keuken in om zijn mooiste huzarenstukje van de vakantie op te voeren. Door hem werd een hele kist met champagneflessen besteld, om aan alle aanwezigen uit te laten serveren. De onthutste chef-kok moest hiervoor eerst elders toestemming vragen, maar na enige tijd stonden op alle tafels flessen met deze prijzige drank.

 

Wat later op de avond verscheen Adje ineens op een klein balkon binnen in het restaurant. Hij had ergens een aantal kledingstukken vandaan gehaald en over zijn jacquet getrokken. Hij leek wel een soort sjeik. Met een van de muur getrokken oud jachtgeweer in de hand sprak hij de aanwezigen beneden met luide stem toe: “Dames en heren, laat u de champagne smaken! Geniet van de avond en van het leven. Fijn hè, als je geld hebt!”. Bij dit aangezicht kwam de vriendenclub niet meer bij van het lachen.

 

De hele avond was opgeluisterd met muziek van een lokaal strijkje. Door met de nodige flappen te zwaaien, wist Adje dit orkestje na afloop mee te krijgen naar het hotel waar de vriendenclub en hij logeerden. Daar aangekomen bleek in de recreatiezaal al andere muziek te klinken, waarna het idee om het “eigen” orkest te laten spelen werd verlaten. Het strijkje droop af naar onbekende plaats, en de dronken vrienden besloten op de kamer van Adje nog wat door te feesten. Om onduidelijke reden eindigde deze nacht in flinke baldadigheid. De kamer van Adje werd min of meer verbouwd, en de deur naar deze ruimte ontzet. Hierna gingen de vrienden hun roes in eigen bed uitslapen.

 

De volgende ochtend, de dag van het vertrek, hadden allen een flinke kater. Bij het ontbijt troffen de vrienden Adje weer. Deze vertelde hen dat hij die ochtend naar de bedrijfsleider was gegaan met de mededeling dat er de afgelopen nacht wat schade was ontstaan. Zijn vrienden waren hier voor verantwoordelijk geweest, hetgeen inderdaad het geval was. De man was met Adje meegelopen, en door hem werd na enig onderzoek geconcludeerd dat er voor tien euro schade was aangericht. Met een brede grijns op zijn gezicht vervolgde Adje zijn verhaal dat hij zich toen bij de bedrijfsleider zeer geschrokken had voorgedaan, en had geroepen: “Wat een geld! Wat een geld!”. De vrienden moesten hier natuurlijk hard om lachen. Men bood Adje niet aan om dit hoge bedrag te vergoeden, het zou door hem zijn weggewoven.

 

Mario realiseerde zich aan de ontbijttafel dat hij aan het begin van de vorige avond ergens onderweg naar het diner een houtsnede als souvenir had gekocht. Dit souvenir was hij bij het vertrek uit het restaurant vergeten mee te nemen. Hij besloot te kijken of er aldaar die morgen iemand aanwezig was om hem de houtsnede terug te bezorgen. Gelukkig was er een jongeman en begreep deze ook wat Mario bedoelde. De restaurantmedewerker gebaarde hem met hem mee te lopen, hetgeen Mario deed.

 

De wandeltocht ging over een nauwelijks verharde weg langs zeer eenvoudige huisjes. Bij één van deze woningen liep de jongeman tenslotte naar binnen. Deze bestond uit twee bescheiden kamers, de inrichting was karig en eenvoudig. De jongeman pakte een houtsnede van een tafel. Mario herkende deze als zijn souvenir. Hij bedankte de eerlijke man hartelijk. Nogal overdonderd door de armoede die hij zojuist had gezien, liep hij terug naar het hotel. Mario was zich ervan bewust dat dit souvenir voor hem nu een bijzondere betekenis had gekregen.

 

De terugreis verliep voor de vakantiegangers gelukkig sneller dan de heenreis. Dit keer geen oponthoud door mist. Door weinig nachtrust en veel drank behoorlijk uitgeput, bereikte de vriendengroep weer het thuisland. Na de vlucht was hun kameraad Adje al snel verdwenen. Toen zij na afloop van de reis contact met hem opnamen, bleek hij vanaf het vliegveld direct voor een medische check-up door te zijn gereisd naar zijn huisarts. Hij zei zich na een maaltijd thuis met de beste biefstuk en champagne weer een stuk beter te voelen.

 

Het kostte de vriendenclub een week of twee om weer helemaal de oude te worden. De afgelopen vakantie was wel een aanslag op hun gezondheid geweest. Ze hadden al de nodige plezierreizen en feesten in hun leven meegemaakt, maar de afgelopen vakantie ging de groep wel een beetje beschouwen als de afsluiting van hun jonge jaren. Dit moesten ze maar niet meer zo doen. Maar ze hadden wél iets van Adje geleerd; “Je moet genieten van iedere dag, alsof deze de laatste van je leven is”. Hij had de vrienden deze wijsheid tijdens de vakantie een paar keer voorgehouden.

 

Een paar maanden later ontving Mario namens Adje voor de gehele vriendenclub een uitnodiging om bij een bijeenkomst aanwezig te zijn. Het werd niet duidelijk wat voor middag het zou worden. Uiteraard werd van deze invitatie gebruik gemaakt, en, voorzien van vakantiefoto’s ging de club op de aangegeven dag op weg naar de locatie.

 

Daar aangekomen werden de vrienden door een onbekende man binnengelaten in een klein zaaltje, waar nog niemand aanwezig was. Midden in het zaaltje stond op een tafel een open kist met een opgebaard persoon erin. Tot hun schrik bleek het Adje te zijn, gekleed in zijn jacquet. Zijn handen waren bijeen gevouwen, en om zijn pols pronkte een opvallend mooi horloge. De vrienden waren in totale verwarring en namen maar plaats op de stoelen die om deze baar stonden opgesteld.

 

Na korte tijd trad er een oudere man binnen, hij was gekleed in een zwart pak. De man richtte het woord tot de aanwezigen, die niet bepaald op de gelegenheid waren gekleed: “We zijn hier bijeengekomen om afscheid te nemen van Adje, de man die ons zoveel vreugde heeft gegeven. De man echter ook die zoveel leed in zijn leven heeft moeten meemaken. Zoveel, dat het leven hem bijna niet meer leefbaar leek. Maar hij heeft de hem resterende tijd op eigen wijze ingevuld. Daar zijn wij getuige van geweest”.

 

De man vervolgde na een korte pauze: “Hoezeer wij Adje konden waarderen om zijn vermogen om door te gaan met leven, diende de rekening te worden vereffend voor zijn latere invulling daarvan. Adje is ter verantwoording geroepen voor gedane misdragingen, voor egoïstisch gedrag en decadentie. Met het door hem doorgemaakte verleden is rekening gehouden, maar Adje heeft voor dit gedrag moeten boeten.

 

Genoemd afkeurenswaardig gedrag kan iedere hier in levende lijve aanwezige zich ook aantrekken, maar U krijgt daar - wegens uw nog relatief jonge leeftijd, waardoor U nog verblind in het leven stond - thans een laatste waarschuwing voor. U verdient het eigenlijk niet om in een vrij en welvarend land te wonen. Gevreesd wordt namelijk dat dit gedrag het begin zal zijn van het ontstaan van een harde ik-cultuur, van een verwend, onempathisch egoleven, welke ons land nog lang zal overspoelen. Maar, ondanks alles zullen wij Adje nooit vergeten. Levende aanwezigen, gaat heen en blijft u Adje en zijn lot herinneren. Ik dank u voor uw komst”.

 

De vrienden werden weer naar de uitgang geleid. Toen zij het zaaltje hadden verlaten, leek het alsof iemand hen nariep: “Fijn hè, als je geld hebt!”. De zon ging al onder, de vrienden hadden deze dag - die zo anders dan voorgesteld was verlopen - ervaren alsof het de laatste van hun leven was geweest.

 

 

HET GEMIS   

 

Ik constateer dat ik een vreemde artfoto heb gecomponeerd. Een foto met een oude bedrijfsauto en een persoon die op een chauffeur lijkt, met koffers ernaast. Het geheel is gesitueerd op een soort zandvlakte, daarboven een rij bomen. Ik vind deze fotocollage eigenlijk maar een rare combinatie. En gevoelsmatig ontbreekt er ook nog iets. Maar wat? Ik merk dat ik vastloop op deze foto. Ik kan maar niet bedenken welk nieuw element deze collage een zekere samenhang moet geven. Het blijft een vreemd geheel. 

 

Ik kom na enige tijd toch op een idee. Als ik er nou een verhaal bij bedenk, wordt mogelijk duidelijk wat het ontbrekende is. Anderzijds zou de huidige foto dus een (hoewel merkwaardig) startpunt voor een kort verhaal kunnen zijn. De foto helpt het verhaal, het verhaal helpt de foto. Ik kijk naar de collage en laat mijn gedachten over een mogelijke tekst gaan. Omdat op de foto een chauffeur staat afgebeeld, stel ik mij voor dat het verhaal over een jonkheer gaat. Een goed gesitueerde man van middelbare leeftijd.

 

~

 

George woonde al zijn hele leven met zijn eveneens ongehuwde zuster Tilly op het landgoed Berkendael, reeds vele jaren familiebezit. Men zou het een “Oud Geld situatie” kunnen noemen. George had een studie economie afgemaakt, maar had zich daarna ingezet voor werkzaamheden op Berkendael. Na het overlijden van zijn ouders was het in stand houden van het landhuis en de gronden op de schouders van hem en Tilly terechtgekomen. Het duo kon al jaren beschikken over een medewerker, een manusje-van-alles. Deze man werkte onder andere als tuinman en chauffeur.

 

George zat op Berkendael in zijn comfortzone. Hij voelde zich er beschut en veilig, het landgoed was grotendeels privé-terrein. George besteedde het meeste van zijn tijd aan dit onderhoud. Maar hij vroeg zich ook wel eens af waar hij het allemaal voor deed. Hij hield het familiebezit in stand, maar waarvoor? Voor wie? Zijn zus en hij hadden geen nakomelingen. Wat zou er in de toekomst met Berkendael gebeuren? Dit probleem scheen Tilly niet bezig te houden.

 

George leefde dus nogal teruggetrokken. Maar Tilly was dat nog meer, zij hield zich het liefst bezig met het vioolspel. Tilly had ooit gedroomd om als violiste op het podium te staan, maar zij werd na haar middelbare school voor het conservatorium afgewezen. Het niet kunnen doorlopen van deze opleiding werd door haar daarna blijvend als een gemis ervaren. George had later nog pogingen gedaan om zijn zuster zover te krijgen zich bij een amateur kamerorkest aan te sluiten, maar Tilly had hem steeds het idee gegeven dat haar dit te min was.

 

Toch overheerste bij de jonkheer steeds vaker iets anders zijn gedachten. George was beschermd opgegroeid, terwijl het “buiten” zo oneindig groot was. Zoveel meer dan zijn “buitenplaats”. Ook al was er bij de werkzaamheden op het landgoed steeds iets anders dat de aandacht vroeg, George merkte dat hij in een sleur zat. De dagen leken erg op elkaar, en hij ging steeds om met dezelfde mensen. Mensen die vaak ook een gelijke sociaal-culturele achtergrond hadden.

 

In zijn ervaring stond hij maar in contact met een deel van het leven. Hij was zo benieuwd naar “het andere”, dat er beslist ook moest zijn. Mensen die anders leefden dan hij. Het knaagde aan hem dat hij weinig kans had op bijzondere ervaringen en ontmoetingen.

 

George voelde dit dus als een gemis, er ontbrak duidelijk iets in zijn leven. Hij zag het als een soort yin en yang idee. Omdat men nooit een yinmens, dan wel een yangmens kan zijn, moet men in het leven tot een combinatie ervan komen. Er is geen dualiteit, maar samen vormen zij een eenheid. Dit andere zou een deel van zijn leven moeten worden.

 

Hij besloot dat het tijd was er eens “uit te breken” om nieuwe ervaringen op te doen. Hij wilde “het gewone leven” ook wel eens meemaken. Althans iets willekeurigs daarin, het maakte niet uit wat. Als hij iets wilde vinden, zou dat niet vanzelf komen, dat was hem wel duidelijk. Het zou energie gaan kosten, hij moest er wat voor doen.

 

Het was zomer toen George zijn voornemen ging uitvoeren, en een tijdje zou doorbrengen in een klein en eenvoudig huisje, eigenlijk een soort trekkershut zonder enige luxe. Om de dingen op hem af te laten komen en om veel te wandelen. Hij wist dat er een normaliter afgesloten oude jagershut op een afgelegen stuk van zijn eigen terrein stond. Op een deel van het landgoed dat voor publiek was opengesteld. George kwam daar zelf eigenlijk nooit.

 

Deze hut leek hem geschikt. Hij liet de benodigdheden voor zijn verblijf inpakken. Het zou het makkelijkst zijn als de chauffeur hem met de oude bedrijfsauto zou brengen. George liet zijn koffers in het huisje neerzetten en nam afscheid van zijn chauffeur. Deze zou hem over een aantal dagen weer komen ophalen. George installeerde zich met zijn bescheiden bagage. Hij zou er die dag niet meer opuit trekken, de avond viel reeds. Hij ontstak de meegebrachte olielamp en keek nog wat op landkaarten.

 

Na enige tijd, het was reeds geheel donker, werd er op de deur geklopt. George verwachte natuurlijk niemand, maar hij opende de deur. Voor hem stond een wat oudere, vriendelijk ogende man, die nogal chebby gekleed was. Deze gaf aan dat hij onderweg was overvallen door twee mannen, die zijn fiets van hem hadden afgepakt en er daarmee vandoor waren gegaan. Hij had ook van zijn portemonnee afstand moeten doen. De man zag in het huisje licht branden, dus besloot hij te kijken of hij hier hulp kon krijgen.

 

George was eigenlijk wel verheugd met dit bezoek en de mogelijkheid iemand te kunnen helpen. En er gebeurde eens iets onverwachts. Hij vroeg de man binnen en bood koffie aan die nog over was in de thermoskan die de chauffeur hem had meegegeven. Dankbaar trad de man binnen, die zei Jan te heten. Jan gaf aan een fietstocht te zijn gaan maken en een eind verderop te wonen.

 

Gezeten aan de kleine tafel in de hut raakten de twee in gesprek. Jan vertelde vroeger lang op de koopvaardij te hebben gevaren, hij was matroos geweest. Op deze wijze had hij de hele wereld gezien. Jan verhaalde breeduit over zijn avonturen en hij beschreef gedetailleerd de vele landen en steden die hij had bezocht. George luisterde ademloos naar zijn verhalen. Had hij in zijn leven maar zoveel meegemaakt als Jan!

 

Aan het eind van de avond vroeg Jan of hij in het huisje kon overnachten. Het zou niet koud worden en hij zou geen hoge eisen aan een slaapplaats stellen. Dat was o.k.. De jonkheer zelf had niet meer dan één luchtbed en slaapzak meegekregen. Jan kreeg daarom een paar kussens en hij maakte een eenvoudige slaapgelegenheid op de grond. De volgende dag zou Jan van George wel wat geld meekrijgen om met een bus thuis te komen.

 

Op de volgende ochtend, de twee waren zojuist opgestaan, werd er wederom op het huisje geklopt. George deed open, er stond een jonge vrouw voor de deur. Zij vroeg of George misschien een wat oudere man had gezien. Maar de vrouw had de zin nog niet afgemaakt of ze ontwaarde Jan in het huisje. “Ah, zit je hier, Jan!”. De jonge vrouw legde aan George uit dat zij leidster was in een project van begeleid wonen. Jan woonde daar en werd na enige tijd gemist. Men had geconcludeerd dat Jan was weggelopen, en de begeleiding had al naar hem gezocht.

 

De leidster nam samen met George en Jan korte tijd plaats aan de tafel in het huisje en vertelde wat over de persoon van Jan. Hij was iemand die niet voor zichzelf kon zorgen. Jan kwam uit een arm boerengezin uit de buurt. Hij kon op school niet goed leren, wel had hij goed leren lezen. Hij was altijd een eenling geweest. Het was de begeleidster een beetje onduidelijk waarom Jan nooit geleerd had om zelfstandig te kunnen wonen. Dat zou wel bij de staf bekend zijn. Hij was altijd op de boerderij gebleven en had zijn vader bij het werk geholpen. Tot deze stierf. Jan zou niet in staat zijn geweest om zijn vader als boer op te volgen.

 

De leidster hoorde dat Jan de avond ervoor verhalen had verteld over varen en de wereld zien, maar zij maakte George duidelijk dat Jan alle kennis uit boeken had, hij was nooit ergens geweest. Jan besteedde grote delen van de dag aan het lezen van reisboeken. Hijzelf lichtte één en ander toe over wat er de vorige dag was gebeurd. Hij was weggefietst, omdat hij nu eens iets zelf van de wereld wilde zien, hij miste echte ervaringen. Maar hij was al snel gestrand, de overval door de twee mannen was echt gebeurd. Jan en zijn begeleidster namen daarna afscheid van George, Jan werd meegenomen.

 

De jonkheer bleef in de jaren daarna contact met de merkwaardige man met rijke fantasie houden. De ontmoeting met Jan had hem goed gedaan, hij ging hem op gezette tijden bezoeken. De twee raakten bevriend. George kwam bij Jan luisteren naar nieuwe reisverhalen die hij had gelezen. Ook nam hij Jan mee op dagtripjes met de chauffeur. De jonkheer ging Jan zien als een vertegenwoordiger van “het andere leven”, het leven buiten zijn landgoed. George overdacht: “Er zijn vele wegen om een gevoel van gemis op te vullen. En je kunt niet alles in persoonlijke aanwezigheid beleven. Accepteer het leven zoals het is. Geniet van wat je krijgt, ook van het kleine, door toeval ontdekte”.

 

Op initiatief van Jan gingen de twee in de zomerperiode een paar zogeheten boerelanddagen bezoeken. Ééndagsevenementen, waarbij allerlei dieren en hulpmiddelen van de boerderij aan het publiek worden getoond, met daarbij onder andere runder- en paardenkeuringen. Ook werden er demonstraties met roofvogels gegeven. Zij legden op zo’n dag kort contact met allerlei soorten mensen. Het bracht George op het idee om ook jaarlijks een dergelijk evenement op Berkendael te laten organiseren. Tilly was er geen voorstander van, maar die ene dag per jaar wilde zij zich wel met Mozart in haar kamer terugtrekken.

 

De jonkheer trad in contact met de organisator van één van de bestaande manifestaties. George kreeg de mogelijkheid een eigen karakter aan zijn evenement te geven. De plannen lukten en waren succesvol. Jan was, samen met zijn huisgenoten en de begeleiders, ieder jaar te gast op deze dag. George genoot ook zelf van de activiteiten en hij onderhield zich graag met de bezoekers.

 

Het succes van zijn landdagformule bracht George ertoe ideeën te ontwikkelen over een toekomstige bestemming van het landgoed. Voor als hij en zijn zus op een leeftijd zouden zijn gekomen dat zij het onderhoud niet meer konden bestieren. Er zou een stichting opgericht kunnen worden, waarbij Berkendael een sociale functie zou kunnen krijgen. George had deze nog niet goed voor ogen, maar hij was ervan overtuigd dat zijn ontmoetingen hem daartoe op de niet te lange termijn zouden inspireren.

 

De jonkheer wist nog niet hoe hij Tilly hierin mee zou kunnen krijgen. Dat zou wel lange termijn werk gaan worden. Voor haar leken Berkendael en het solo vioolspelen heilig. Zij miste het podium, maar blijkbaar niet het samenspel met anderen. Maar ook zij zou op een dag gaan inzien dat aan alles een eind komt, en dat meer dan een enkeling zou moeten kunnen genieten van het mooie landgoed.

 

~

 

Ik weet nu wat er op de foto wordt gemist. Ik plak er een hut in. Het is nog steeds een rare voorstelling, maar hiermee is voor mij de artfoto af. En het heeft ook een kort verhaal opgeleverd. Deze werkwijze blijkt voor mij dus een wederzijdse katalysator te zijn geweest. De foto helpt het verhaal, het verhaal helpt de foto. Misschien kan ik later nog eens zoiets proberen. Op een moment dat ik iets mis.