HET GRIJS VAN DE WAARHEID
korte verhalen, gedichten, foto-art
Michiel Hanon
HET GRIJS VAN DE WAARHEID
Copyright 2025 Michiel Hanon Boeken
Auteur / foto-artist: Michiel Hanon
https://sites.google.com/view/michiel-hanon
michielmichiel2009@live.nl
Omslagontwerp: Michiel Hanon
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd door middel van druk, fotokopieën, geautomatiseerde gegevensbestanden of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
INHOUD
HET DAGBOEK
HET GRIJS VAN DE WAARHEID
LICHT
KWELLENDE CONNECTIES
MEER HEEN VAN GEWEEST
COMPLEET
DE SPIEGEL
CHANGEMENT
VERBORGEN MOTIEVEN, ONHELDERE CONNECTIES
HET DAGBOEK
Paul en Ramona, eind twintigers, hadden elkaar in het uitgaansleven ontmoet, en waren als vanzelf bij elkaar gebleven. Zonder te spreken over waarom ze wat in elkaar waardeerden. Ze kregen een relatie. Na leuke afspraken samen en wat vakanties was bij één het idee opgekomen om te gaan samenwonen. Na een weinig nadenken werd dat door de ander als een goed idee omarmd.
En zo ging het leven voort, een leven samen. Maar na enkele jaren verbrak Ramona ineens de relatie en verhuisde. Ze zei niet waarom het uit was, en wilde dat ook bij herhaalde navraag van Paul niet zeggen. Paul was erg verdrietig, dit had hij nooit gewild. Hij wist niet dat hij zo gesteld was op de relatie met haar. Het was zo plotseling gegaan, als een donderslag bij heldere hemel. Ramona had hem niet in haar beslissing gedeeld, en er viel niet meer over te praten. De breuk bleek direct definitief te zijn. En waarom wilde ze niet aangeven wat er mis was? Paul bleef er maar over piekeren.
Ramona vergat bij haar vertrek haar dagboek mee te nemen, dat door Paul werd gevonden. Hij wist niet dat ze er één had. Paul begon er in te lezen, om misschien te weten te kunnen komen waarom het was uitgemaakt. Hij vernam dat zij bij hem weg wilde omdat hij had gedacht aan, of zelfs plannen had gemaakt tot vreemdgaan. Paul verbaasde zich daarover, want hij had daar alleen maar aan gedacht, en met niemand ooit over gesproken. Hij had het ook nooit uitgevoerd. Dat was toch niet zo vreemd? Daar dachten toch wel meer mensen wel eens aan? Was dat reden om zonder er tijdig over te praten een relatie te stoppen? En waar had ze deze informatie vandaan?! Ramona had geen telepathische gaven, voor zover hij wist. Ook hier brak Paul zich het hoofd over.
Paul ging die nacht laat slapen, en lag tijden te woelen. De volgende ochtend werd hij niet uitgerust wakker. Maar Ramona lag gewoon naast hem in bed. Ze gedroeg zich niet anders dan anders, en het was een dag als andere dagen. Er bleek niets te zijn gebeurd wat wees op een relatiebreuk. Had die zwarte dag dan niet plaatsgevonden? Was het soms verbeelding geweest dat ze van hem weg was gegaan?
Paul hield na een tijdje maar op met piekeren over wat er wel of niet was gebeurd. Hij vroeg zich al snel niet meer af of Ramona een dagboek bijhield, en ging er ook niet naar op zoek. De twee gingen verder met hun leven. Paul veranderde niets in zijn gedrag of gedachten, negeerde de eerdere verbeelding, en vergat deze uiteindelijk helemaal.
Enige weken later herhaalde zich echter wat Paul eerder had meegemaakt. Ramona ging van Paul weg, zonder dit van tevoren aan te geven. Die eerdere zwarte dag kwam bij hem weer boven, en de rol die het dagboek daarbij speelde. Opnieuw was Ramona bij haar vertrek vergeten om haar dagboek mee te nemen. Paul ging er weer naar op zoek en vond het op dezelfde plek. Hij las dat Ramona had ontdekt dat hij stiekem op een datingsite stond. Dit klopte, moest Paul toegeven, en dit had ze op één of andere wijze kunnen achterhalen.
Dit keer was het vertrek definitief, het was geen verbeelding van Paul geweest. De ochtend nadat zij de woning had verlaten lag hij alleen in bed. Paul wist dat het gedaan was, maar hij hoopte nog iedere morgen dat ze weer naast hem zou liggen als hij wakker werd. Maar dat gebeurde niet.
Paul dacht na over de jaren die hij met Ramona samen was. Waren er momenten geweest dat hij kon zien dat het haar niet lekker zat? Waren er aanwijzingen dat de twee iets aan hun relatie moesten doen? Het viel Paul op dat hij daarover in het dagboek niets was tegengekomen. Andere zaken die Ramona beschreef, hadden op hem geen betrekking. Paul moest erkennen dat hij zelf vóór haar vertrek wel iets miste in de relatie, en dat zijn gedachten toch wel eens afdwaalden naar andere vrouwen. Dat hij andere vrouwen ook spannend vond. Maar opnieuw bedacht Paul dat dat toch niet uitzonderlijk was.
En wat zijn vriendin betrof, herinnerde Paul zich dat zij in het verleden twee keer had aangegeven te willen praten, maar dat hij zei daar op dat moment geen tijd voor te hebben. Dit zonder er later zelf op terug te komen. Paul dacht dat Ramona hem over kinderen krijgen wilde spreken, en daar had hij geen behoefte aan. Maar achteraf gezien had zij het waarschijnlijk over hun relatie willen hebben, bedacht hij zich. En de dagen vóórdat ze de relatie verbrak, was Ramona ook wel wat snel geïrriteerd geweest, stond hem bij.
Paul nam het zijn ex-vriendin kwalijk dat ze niet meer had aangedrongen om over hun relatie te praten toen dat nog mogelijk was. Hij vroeg zich ook af waarom zij iets aan een dagboek toevertrouwde, terwijl zij er ook met hem over had kunnen praten. Was dit niet een brevet van onvermogen van haar? Was zij zich daar bij het uitmaken van de relatie schuldig om gaan voelen, en wilde ze daarom niet aangeven wat er aan hun samenzijn mankeerde? Zij had bij haar vertrek duidelijk kunnen zien hoe verdrietig Paul er om was. Maar al snel vroeg Paul zich ook af of hij wel het recht had haar een verwijt te maken.
Toen er jaren later door een gezamenlijke vriendin een feest werd georganiseerd, en zowel Paul als Ramona daarvoor werden uitgenodigd, zagen ze elkaar voor het eerst weer. Paul wist overigens niet dat deze gezamenlijke vriendin nog contact met Ramona onderhield. Maar hij had de dag ervóór wél vernomen dat ook zij zou komen. Toen Paul tijdens dat feest naar Ramona toeliep, gaf ze hem te kennen hem niet te willen spreken. Was ze misschien bang dat hij over vroeger wilde gaan praten? Dat was Paul niet van plan. Na lange tijd had hij haar vertrek verwerkt, en wilde hij graag als vrienden met elkaar omgaan. Paul had geen wrokgevoelens. Maar kennelijk was dat voor Ramona niet mogelijk. Had ze misschien toch spijt gekregen dat ze het indertijd had uitgemaakt?
Al die tijd had Paul het dagboek van Ramona bewaard. Hij had het naar het feest meegenomen, om het terug te kunnen geven. Paul had zich al voorbereid op de mogelijke vraag van zijn ex-vriendin of ze haar dagboek kon terugkrijgen, en op haar waarschijnlijke vervolgvraag, of hij er in had gelezen. Paul zou dan zeggen dat hij het voor haar had meegenomen, en nee, hij had haar privacy in al die jaren gerespecteerd, en er niet in gelezen. Want hij wilde niet van Ramona te weten komen hoe zij indertijd aan de informatie was gekomen die in het dagboek te lezen was. Had zij toch zijn gedachten kunnen lezen? Hoe was ze later te weten gekomen dat hij was gaan internetdaten? Hij had haar daar tenslotte niets over verteld. Hier wilde Paul niet meer mee geconfronteerd worden.
Maar nu Ramona zo reageerde, besloot Paul het dagboek niet af te geven. En op het feest hield hij verder maar wat afstand van haar. Hij nam het dagboek mee terug naar huis, en borg het weer op in de kast waarin hij het had bewaard. Paul besloot het dagboek te beschouwen als neerslag van een stuk geschiedenis van hun samenzijn. Naast de fotoboeken, waarin beiden zich in een tijdperk een eenheid toonden. Een stuk leven waar Ramona, net als met haar dagboek, kennelijk zelf afstand van had gedaan. Hij zou zijn vroegere vriendin daarna niet meer zien.
Paul bleef zich in de tijd na het vertrek van Ramona met internetdaten bezighouden. Niet dat hij dat als de meest geschikte methode beschouwde om iemand te leren kennen. Paul vond het veel te kunstmatig, er werd te veel gepraat over wat iemand zocht. En men vroeg zich steeds maar af of de ander daar wel aan voldeed.
En vaak werd door de vrouw expliciet aangegeven wat zij in hem waardeerde en wat niet. “Wat zoek jij in een relatie?”, “Hoe vind je dat het gaat?”. Vragen, vragen, vragen, terwijl dit soort zaken volgens Paul alleen moesten worden ervaren, en verder onbesproken worden gelaten. Ook al kenden twee mensen elkaar nog maar net, er behoorde over gevoelens te worden gepraat. Dit beangstigde Paul. Maar Paul ging niet vaak meer uit, en hij had niet meer zoveel mogelijkheid tot ontmoeten, dus deed hij er maar wél aan mee.
Maar de contacten die Paul met dates had bleven kort of kwamen helemaal niet uit de verf. Deze manier van kennismaken paste duidelijk niet bij hem. Maar gelukkig leerde hij op de sportschool die Paul sinds enige tijd bezocht Emma kennen. Een vrouw die hem nam zoals hij was, en met wie hij zonder feedback over elkaars in de smaak vallen een klik had. Ze hadden het vooral over hun gemeenschappelijke bezigheid, het sporten. En later ook over allerlei andere zaken. Daarom stopte hij met internetdaten.
Uiteindelijk kreeg Paul voor langere tijd een relatie met deze Emma. Hij vroeg eens op een onopvallend moment of zij misschien een dagboek had. Dat werd bevestigd, zij had inderdaad een dagboek, en hield dat ook bij. Paul trachtte al snel stiekem dat dagboek bij haar thuis te vinden. Dat lukte hem uiteindelijk, en hij kon daarin van tijd tot tijd lezen wat ze van hem vond. Althans, dat was de bedoeling.
Paul bleef er grote moeite mee houden om met zijn nieuwe vriendin een goed gesprek over hun samenzijn aan te gaan. Hij trachtte er liever heimelijk over te lezen in haar dagboek, het geschrift waaraan zij wel haar ware gevoelens zou toevertrouwen. Een dagboek bestond tenslotte uit de neerslag van intieme gevoelens, het verborgen innerlijk van een mens. Maar toch kenbaar voor een ander! Paul koesterde zijn geliefde informatiebron.
Hij las in het dagboek van Emma niet dat hij fantaseerde over vreemdgaan en ook niet dat hij heimelijk aan het internetdaten was geslagen. Of iets dergelijks. Paul nam wél kennis van leuke belevenissen die ze samen hadden meegemaakt. Uiteindelijk deed Paul niets anders met de verkregen informatie dan er de verwachting uit putten dat de twee nog wel even samen zouden blijven. Dat stelde hem dan voor even weer gerust. Volgens het dagboek ging het goed met de relatie.
Hopelijk zouden de twee nog lang van elkaar gaan genieten, zonder relatiewensen in woorden te hoeven uitdrukken. Maar het was Paul wél gebleken dat het dagboek toch geen ideale graadmeter van de stand van het samenzijn was. Hij moest het er maar mee doen. Maar altijd zou Paul bang blijven voor het verschijnen van iets dat een waarschuwende verbeelding zou blijken te zijn.
HET GRIJS VAN DE WAARHEID
Een bont gezelschap van beeldend kunstenaars, zangeressen, schrijvers en intellectuelen ging in het weekend na het uitgaan in de kunstenaarscafés per auto door naar een mooie villa op een buiten hun stad gelegen landgoed, om nog wat verder te feesten. Er werd gedronken, gelachen en gediscussieerd. Er werd ook voorgedragen en gemusiceerd. Het was voor de feestgangers een mogelijkheid om de echte, steeds verder verhardende wereld even te vergeten. Deze nachten stonden al snel als legendarisch bekend.
Het landgoed met de villa werd bewoond en beheerd door een rijke kunstschilder uit de stad, Bert de Korte, die er zijn creatieve vrienden graag samen liet komen, maar eigenlijk deed hij niets aan het onderhoud ervan. Dat was wel een minder goed puntje aan zijn beheerderschap. Wél exposeerde hij er zelf, en nodigde hij collega’s uit om dat ook te doen. Het geheel was eigendom van de overheid, maar men had er kennelijk een periode geen bestemming voor.
Govert Albers, schrijver, was één van de leden van de vriendenclub. Hij was er eigenlijk altijd bij. Albers was ervan op de hoogte dat De Korte het beheer had kunnen verwerven door zijn vriendschap met Eduard Witteveen, de man die op dat moment minister van Cultuur was. Maar hij wist ook bij monde van de beheerder - die zelf in de stad ook regelmatig in de betreffende cafés was te vinden - dat er een meningsverschil tussen hem en de minister van Cultuur was gerezen. De twee waren gebrouilleerd geraakt, waardoor de beheerder zijn baan dreigde kwijt te raken.
Dit laatste stoorde de feestvierders wel het meest, want daar zouden de leuke nachten in het weekend de dupe van gaan worden. Die zouden dan voorbij zijn. Want het landgoed zou in dat geval ongetwijfeld een andere bestemming krijgen.
Op een zaterdagavond, tijdens een bezoek aan één van de kunstenaarscafés in de stad, werd het plan opgevat om te voorkomen dat de avonden in de weekends te vroeg zouden eindigen. Na het uitgaan die zaterdag zou niet direct naar de villa, maar naar het huis van minister Witteveen worden gereden. Zijn adres werd daartoe opgezocht. Daar zou men hem van het bed lichten, en hij zou worden ontvoerd, en meegenomen naar de villa op het landgoed. Aldaar zou deze man, samen met beheerder De Korte, voor een uit henzelf gevormde jury moeten verschijnen, om “de waarheid” met betrekking tot het meningsverschil aan het licht te brengen. De feestgangers wilden de problematiek graag van twee kanten horen.
Aldus geschiedde. Ook Albers zat in één van de twee auto’s die op weg gingen naar het huis van de minister. Het bleek relatief eenvoudig om de man mee te krijgen, de ontvoering verliep vrij stilletjes. Tijdens de rit naar de villa kreeg Eduard Witteveen te horen waar de tocht heen ging, en wat de bedoeling ervan was.
De minister werd vervolgens de villa binnengeleid, waar andere feestvierders reeds aanwezig waren. Ook Bert de Korte was meegekomen. Één van de aanwezigen legde nog eens uit waarom deze groep bij elkaar was. Uitgezocht zou worden wie van de twee inzake het meningsverschil “de waarheid” sprak, de minister of de beheerder. Zoals eerder afgesproken zouden de feestvierders daarvoor zelf een jury vormen.
Govert Albers dacht dat de feestvierders er eigenlijk wel van overtuigd waren dat hetgeen Bert de Korte naar voren zou brengen “de waarheid” zou omvatten. Ze dachten dat het gelijk wel aan zijn zijde zou zijn. Maar het was duidelijk dat de feestvierders wél tot een bewijs daarvan wilden komen. Er moest een echte “uitspraak” volgen. Deze uitspraak zou dan in het voordeel van de beheerder gaan uitvallen, zo verwachtte Govert.
Govert Albers kon zien dat zowel Witteveen als de beheerder het wel als schaamtevol ervoeren dat hun verslechterde relatie voor een jury zou worden geëtaleerd. Op hun voorhoofd leek te zijn geschreven: “Is dit allemaal wel nodig? Moeten we dit met allen hier gaan delen?”
De spreker vervolgde zijn verhaal met de mededeling dat beide partijen eerst de mogelijkheid kregen om hun standpunt naar voren te brengen. Daarna zouden repliek en dupliek volgen. Govert vroeg zich echter af hoe de jury eigenlijk verder te werk zou gaan. Was daar over nagedacht? Waarschijnlijk niet, want De Korte kreeg daarna meteen als eerste het woord.
De beheerder begon: “Ik heb professionele bezigheden waar Eduard kennelijk geen interesse in heeft. Al een tijd geleden ging mij dit opvallen, en vanaf dat moment ben ik er op gaan letten. Hij neemt niet de moeite om iets van mijn werk te bekijken, en er een reactie op geven. We gaan regelmatig en al erg lang met elkaar om, maar ik kan me niet herinneren dat hij ook maar één keer uit zichzelf heeft gevraagd waar ik op dat moment mee bezig ben. Ik besef dat deze desinteresse eigenlijk nooit anders is geweest.
“Enige tijd geleden overwoog ik dat het voor mij lastig zou zijn om dit naar voren te brengen, omdat de belangstelling uit hemzelf moet komen. Nadat ik het zou hebben benoemd, zou hij het waarschijnlijk als een opdracht naar mij gaan ervaren om navraag naar mijn kunst te doen. Dat is dan ook weer niet wat ik bedoel. Maar ik ben er toch maar toe overgegaan.
“Ik vertelde hem toen over mijn wens, en ook over mijn huidige expositie in het kasteel. Eduard Witteveen gaf aan dat hij gewend was dat hem iets aangereikt werd. Dan zou hij er wel op reageren. Hij kwam er in ons gesprek steeds op terug dat ik zelf maar over iets moest beginnen. Later zei Eduard in te zien dat het voor mij meer een manier van leven is dan alleen werk. Hij gaf aan dat dit voor hem wel verschil uitmaakte. Ikzelf vond dat geen argument om in dat geval wél interesse te tonen. Ik verwoordde nogmaals dat ik van hem toch verwacht dat er uit zijn eigen initiatief eens wat belangstelling zou kunnen komen.
“Als ik terugkijk op de decennia die achter ons liggen, komt steeds meer het idee op van de apenrots waar we op zitten, en mijn lage status daarbij. Ik sta laag in de pikorde. Ik heb me eigenlijk altijd aan hem aangepast, naar mij werd weinig geluisterd. Ik moet mij altijd schikken om geaccepteerd te kunnen worden. Anderzijds probeert Eduard Witteveen zich nooit in mijn leven te verplaatsen.
“Deze gedachtegang bewijst waarom hij mij nu laten vallen, want Eduard heeft tot heden niet aan mijn wens voldaan. Ook niet nu hij heeft ingezien dat kunst voor mij ‘een manier van leven’ is. Hij neemt mij dus niet serieus. Wat stelt onze vriendschap voor als zoiets eenvoudigs wordt geweigerd? Je toont je dan toch een echte stijfkop! Ik kan Eduard niet meer als vriend zien.
“Ik was daarom al eerder zelf ook maar een beetje gestopt met vragen naar zijn bezigheden, of om hierop te reageren als hij iets naar voren bracht. Ik had de hoop dat dit hem zou opvallen, en het hem zou veranderen. Maar helaas.
“Twintig jaar ‘vriendschap van ieder voor zich’, dat was het eigenlijk, als ik terugkijk. Misschien moet ik het nog breder trekken. Mensen zijn teveel met zichzelf bezig, zijn te weinig empathisch. En luisteren is een stuk moeilijker dan spreken. Eduard Witteveen is daarin natuurlijk niet de enige. Maar ik verwacht wél iets anders bij een vriendschap van twintig jaar! Laat ik het daar maar even bij laten.”
De vertegenwoordiger van de feestgangers dankte de heer De Korte voor het op openhartige wijze geven van zijn mening, en gaf vervolgens het woord aan de minister.
De minister overwoog, zich richtend tot De Korte: “Dat ik te weinig empathisch ben, gaat me te ver. Daar kun je me niet van beschuldigen, anders zou ik dit beroep niet kunnen uitoefenen. Ik zet me in voor het land. Ik wil ook aangeven dat jij niet minder status hebt dan ik, ook al ben ik een minister. Je praat alleen wel minder, waardoor jouw verhaal minder aan bod komt. Zo werkt dat nou eenmaal.
“Ik vind ook dat je ondankbaar bent. Hoewel ik het erg druk heb, was ik laatst wel degelijk bij een presentatie over je werk in de villa. Ik voel me beledigd, omdat je mij aandacht verwijt. Maar ik heb zeker meerdere dingen voor jou gedaan. Ik heb je ook deze baan bezorgd. Je doet ook zo chagrijnig naar mij de laatste tijd, er is niet veel plezier meer aan ons contact. En onlangs kwam je weer met dit, het lijkt inderdaad wel een opdracht. Het is voor jou nooit genoeg. Waarom zou ik dan nog met je doorgaan? De maat is voor mij nu wel vol. Je vindt mij koppig, maar jij bent dat net zo goed. Ik vind dat je met je vrienden maar ergens anders moeten gaan feesten.”
In zijn repliek bracht de beheerder naar voren: “Het klopt dat je het nodige voor mij hebt gedaan, dat waardeer ik zeer. Maar ik heb benadrukt dat het nu puur gaat om belangstelling tonen voor wat je weet dat voor mij belangrijk is. Dat is wat anders dan elkaar behulpzaam zijn. En ik heb jouw zoon overigens ook eens geholpen met het vinden van expositieruimte voor zijn fotografiewerk. En ja, het is zo dat je onlangs bij mijn presentatie was, maar ik had zelf de uitnodiging daarvoor eerst met je gedeeld.”
Van de mogelijkheid van dupliek wilde de minister geen gebruik maken. Hij vond dat hij er alles wel over had gezegd. De vertegenwoordiger van de feestgangers gaf daarna aan dat de beraadslaging van de jury aansluitend in openbaarheid zou plaatsvinden.
Govert had de standpunten van de minister en de beheerder aangehoord. Het viel hem op dat bij dezelfde gebeurtenissen de herinneringen en meningen van de twee opvallend verschillend waren.
Govert Albers constateerde dat sommige juryleden meer invloed dan anderen bij de beraadslaging leken te hebben. Op wiens hand waren deze invloedrijken? Maar er deed ook iemand mee van wie men wist dat hij een “complotdenker” was. Welke mening was deze persoon toegedaan? Hij had zijn mond tot dan toe nog niet geopend. Sommige juryleden leken bang om hun mening naar voren te brengen, verschuilden zich in algemeenheden, liepen liever met invloedrijke leden mee.
Naast kunstenaars zaten er ook een officier van justitie, een wetenschapper, een ethicus, een politicus, een journalist en een arts in de jury. Dat waren toch allemaal mensen die, zij het op geheel verschillende wijze, altijd op zoek waren naar de waarheid. Gingen ze die nu ook vinden?
Govert overdacht dat de waarheid om feiten draait, en daarvoor is bewijs nodig. Zijn feiten dan lastige materie als het een mens betreft? Het gaat hier waarschijnlijk meer om de weging van feiten ten opzichte van andere feiten. Niet om zaken, als: “Is dit wel of niet een vierkant?”, maar om: “Is hij wel of niet een goed mens?”. In het eerste geval kun je spreken van objectieve waarheid, in het laatste gaat het om subjectieve waarheid. Deze is gebaseerd op persoonlijke ervaringen, overtuigingen of gevoelens. Wie heeft er bij een meningsverschil gelijk, waar wordt het zwaarste gewicht aan toegekend? Wat is in deze kwestie waarheid?”
Bij Govert kwam het volgende op: ”Als een oorlog is beëindigd, zijn er niet alleen mensen die goed of slecht in die oorlog waren. Er is altijd een flinke groep die er wat tussenin zat. Is de waarheid in complexe zaken niet meestal een grijs gebied? Hebben ook De Korte en Witteveen niet beiden een beetje gelijk?”
Govert Albers hoorde dat de meeste leden van de jury vonden dat goede vrienden altijd wel eens uit zichzelf naar de activiteiten van de ander moesten vragen. Vooral als het een professionele bezigheid betrof. Anderen stonden er wat makkelijker in, vonden het niet gek als de weinig spraakzame steller het zelf naar voren zou moeten brengen. Mits de ander daar dan vervolgens wél enige aandacht voor zou kunnen opbrengen.
Één van de kunstenaars in de jury gaf aan dat hij het vinden van de waarheid niet belangrijk vond. Het ging er om hoe oprecht beide partijen bij hem overkwamen. Daarbij moest in acht worden genomen dat niemand volmaakt is. De complotdenker was de eerste die aangaf daarmee te kunnen instemmen. Omdat het bereiken van consensus het doel van de jury bleek te zijn, waren uiteindelijk alle juryleden het na wikken en wegen van wat de waarheid uitmaakte wel eens met die ene kunstenaar.
Govert dacht: “Gelijk hebben betekent vaak dat anderen jouw standpunt als correct of overtuigend erkennen. Het hangt sterk af van communicatievaardigheden, de sociale dynamiek en de macht die een persoon in een discussie heeft. Mensen benaderen discussies vaak vanuit hun eigen perspectief, wat betekent dat hun waarheid wordt gefilterd door hun waarneming, kennis en overtuigingen. Dit kan leiden tot conflicten waarin partijen geloven dat ze de waarheid spreken, maar eigenlijk praten over verschillende aspecten van een situatie. Zie ik hier niet een overeenkomst tussen de dynamiek tussen twee vrienden en die tussen de leden van deze jury?”
Het eindoordeel van de jury behelsde dus dat het eigenlijk niet zo van belang was wat de waarheid uitmaakte. In een meningsverschil ziet zij "de waarheid" als een ideaal dat mensen proberen te benaderen. De twee moesten met elkaar verder. Het zou zonde zijn als de vriendschap hiervoor zou stoppen. En, zo werd overwogen, net als in de politiek, om een oorlog te kunnen beëindigen, was het van belang dat beide partijen het idee konden hebben het beste te hebben bereikt met dit eindresultaat.
De minister en de beheerder begrepen na de overwegingen van de jury beter waarom ze voor haar hadden moeten verschijnen. Deze jury was een groep bekwame mensen, en tevens belanghebbend, dat legde een zware druk op de twee. Ze ervoeren daarom een zekere verantwoordelijkheid om zo goed mogelijk met elkaar om te gaan. Maar, zo overdacht Govert, de twee konden dit argument ook gebruiken om zonder gezichtsverlies uit de strijd te komen, om koppigheid en trots opzij te kunnen zetten.
Govert Albers vond het verbazingwekkend dat twee toch niet domme mensen niet uit eigen beweging de kracht konden opbrengen om elkaar een handreiking te doen. Een brevet van onvermogen in een strijd die beiden mogelijk al wat langer beëindigd wilden zien. Er moest uiteindelijk een jury aan te pas komen om een impasse te doorbreken.
De minister beloofde dat hij meer aandacht zou geven aan het gevraagde. Hij merkte nog wel op dat het nooit zo ver zou zijn gekomen als hij niet ontvoerd zou zijn. Was dat een compliment naar de jury? Bert de Korte kon nu zijn functie behouden, maar Witteveen wist niet zeker of de vriendschap nog in ere hersteld zou kunnen worden. Dit zou de tijd hen moeten leren. Misschien was er daarom succes op korte termijn, maar een te voorzien falen op langere termijn.
Witteveen waarschuwde dat de villa over een paar jaar wel een andere bestemming zou krijgen. Dit zou dan niets te maken hebben met de vriendschap. Hij benadrukte dat zijn ministerschap sowieso eindig was. Zijn opvolger zou waarschijnlijk andere plannen met het landgoed hebben.
De politie had er inmiddels kennis van genomen dat de minister was ontvoerd, en stond ten tijde van de afronding van de beraadslagingen voor de deur van de villa. Witteveen stond de politie na zijn commentaar op de juryuitspraak te woord. Het was naar zijn zeggen loos alarm geweest.
De minister werd door enkele feestgangers naar zijn woning teruggebracht. Daarna ging in de villa het feest toch nog beginnen. De aanwezigen waren dit keer uitbundiger dan ooit.
Voor Govert was het duidelijk, veranderingen op termijn zou deze groep mensen niet kunnen tegenhouden. Een villa met landgoed krijgt vroeg of laat een “winstgevende” bestemming. En er dient onderhoud te worden gepleegd, daarvoor is geld nodig.
Men moet accepteren dat er dingen zijn die voorbij gaan. Net als de levensjaren van de nachtelijke bezoekers. Wat uiteindelijk zou blijven, zijn de herinneringen aan een lange vriendschap en aan nachtelijke feesten. Dat zou ook voor Govert Albers gelden. Hij zou tot het laatst van de groep feestgangers deel uitmaken.
LICHT
De man was niet alleen neerslachtig,
maar ook slank en zo licht als een veertje.
Hij sprong van het balkon, maar bleef zweven.
Onderweg bedacht hij zich,
en vond als zijn makker de plooibare wind.
Omlaag aangekomen
prijsde de springer zijn gewicht,
ontwaarde hij de lichtheid van het bestaan.
KWELLENDE CONNECTIES
“Goedemiddag, mijn vriend. Welkom weer in mijn nederig paleisje. Wat mag het zijn? Hetzelfde maar weer?”
“Ja, laat ik dat maar doen, Rijk. Nou ja, nederig. Deze prachtige villa van jou mag er natuurlijk best zijn. Of wilde je dit even van mij horen? Ikzelf heb een nederig stulpje, zul je bedoelen.”
“Kom, kom, Leo, als we maar gezond en gelukkig zijn, toch?”
Rijk, de bovenman, had een titel en een onderscheiding in één of andere vreemde orde. Hij was populair bij de plaatselijke golfclub. Naast onder anderen Leo, had Rijk een belangrijke vriend, een bekende komiek. Rijks connecties waren invloedrijk. Hij was zelfverzekerd, en trok gemakkelijk anderen aan. Iemand die de lokale taal sprak, en bekend was met de omgeving. Een persoon die goed kon argumenteren, zelfverzekerd sprak, en kennis had over diverse onderwerpen.
Rijks vriend, de onderman Leo, net als hij een begin veertiger, was daarentegen stil en onzeker. Leo was sociaal weinig vaardig. Iemand die zich graag liet leiden, zich in sociale situaties ongemakkelijk voelde. Een persoon die moeite had met zich te uiten. Een man die zich onzeker voelde over zijn standpunt, om iets bij te dragen.
Op één of andere manier scheen Rijk zijn vriend Leo nodig te hebben. Waarschijnlijk om zelf belangrijker te lijken. De bovenman vond het daarbij ook leuk om de onderman te kunnen helpen, maar verwachtte daarvoor wél de nodige complimenten terug. Het was duidelijk dat Leo daar regelmatig behoefte aan had, hij was niet zo handig. Maar de bijstand was wél alleen voor iets wat Rijk zelf leuk vond, waar hij goed in was. Bijvoorbeeld het regelen van toegangskaarten voor een gewild festival, bij voorkeur iets dat leek op het Engelse Ascot. Of gewoon voor de dierentuin, waarvan hij bestuurslid was.
“Dat is wel erg kort door de bocht”, zei Leo als reactie op Rijks opmerking. “Ik ga nu ook even kort door de bocht, Rijk. Ik wil binnenkort de berg gaan beklimmen. Ja, helemaal tot de top. En ik wil dat je met me meegaat.”
“Waar komt dit plan zo ineens vandaan?”, antwoordde Rijk verbaasd. “Je weet dat ik niet van bergen hou. Een hele hoop steen, waar ik graag naar kijk. Maar alleen dat. Ik ben een nederig mens, en blijf graag beneden. Daar behoor jij ook te blijven, Leo.”
“O, je hebt niet alleen een nederig stulpje, je ziet jezelf ook als een nederig mens. Jij, de gedecoreerde succesman! Je bent de bescheidenheid zelve. Maar even serieus, dit is voor mij belangrijk. En ik vraag je voor één keer met mij mee te gaan. Je weet wat ik van je weet, dat wil ik je even laten weten. En dat zou ik aan de grote klok kunnen gaan hangen. Laat het niet zo ver komen!”
“Nou, nou, dat is inderdaad ineens serieus”, bracht de bovenman na een moment van reflectie wat geschrokken naar voren. “Ik wist niet dat je er zo in stond. Ga je me nu chanteren? Kun je me niet op andere wijze overhalen? Je bent toch een echte onderman! Denk je dat het je zonder dreigementen niet lukt? Je weet dat ik altijd veel voor je over heb. Maar oké, misschien moet ik me dan voor één keer maar vermannen.”
“Ja, doe dat maar voor één keer.”
Leo wist dus iets van de bovenman. De laatste speelde in een rollenspel namelijk graag de onderdanige slaaf. Dat was het omgekeerde van zijn positie in hun normale verhouding, en in die met anderen. Juist de onderman trad als meester van de bovenman op in regelmatige meester – slaafspelletjes. Dit op verzoek van de bovenman zelf. Leo dreigde dit nu dus openbaar te maken. Hij zag kennelijk geen andere mogelijkheid om Rijk de berg mee op te krijgen.
De tocht was begonnen. Ergens onderweg naar de top kwamen de twee een vrouw van ongeveer hun leeftijd tegen.
“Dag mevrouw”, begon Rijk direct. “Alleen op reis op dit steile bergpad? U bent toch niet verdwaald?”
“Nee, in het geheel niet, mijnheer. Dit is mijn natuurlijke omgeving. Ik verblijf hier graag, en loop wat op en neer. Genietend van de omgeving, van de prachtige natuur.”
“Kijk aan, dat is mooi”, vervolgde de bovenman. “Ik ben hier met deze onderman, hij probeert vandaag boven zijn krachten uit te stijgen. Een vriend die mij min of meer dwingt om deze inmiddels nog slechts kale rots te beklimmen. Al het groen zijn wij inmiddels gepasseerd. Voor mij hoeft het niet, dat kan ik u wél vertellen.”
“Dat is jammer. Fijn dat u dat even mededeelt. Het is niet leuk iets tegen uw zin te doen, toch? En geweldig, dat u desondanks met hem meegaat. U bent een goed mens, een ware vriend! Heeft uw kameraad het wél naar zijn zin?”
“Ik ben Leo, Rijk hier is met mij mee naar de top. Vergezelt u ons een stukje?”
“Dat lijkt me gezellig. Ik heet Sandra. Ik ben graag alleen op pad, maar hou ook van een praatje onderweg. Altijd leuk om andere mensen te ontmoeten, om boeiende levensverhalen te horen. Laten we gaan.”
Sandra stapte kordaat voorop over het bergpad naar boven.
“Is het nog ver?”, zuchtte Rijk. “Ik krijg het koud. En het wordt hier steeds steiler.”
“Kom, meneer Rijk. Niet zeuren”, sprak Sandra streng. “U bent toch geen doetje?”
“Zeker niet, ik ben een heer. En ook een invloedrijke. Iemand die weet hoe hij zich in deze wereld moet bewegen. Een mens die niet met zich laat sollen. En u, mevrouw Sandra, u bent hier zo alleen. Heeft u geen man? Wat vindt u van mij? Keurig persoon, toch? Ben ik niet iets voor u? Voor een relatie? U lijkt mij een pittige vrouw, en ik heb een prachtige villa daar beneden. Plaats genoeg voor een representatieve dame.”
“Aha, u bent in de aanbieding. Ik zal u eens nader bestuderen. Ik zal U van alle kanten bekijken. Ik zeg nu nog geen ja, en geen nee. Een vriendschap zit er bij u niet in, daar bent u niet zo van, meen ik. Dan zou het inderdaad een relatie moeten worden. Maar nee, u zoekt een representatieve dame, waar u mee kunt pronken. Ik ben daar niet voor in de wieg gelegd. Ik doe liever mijn wandelschoenen aan en mijn rugzak om. Dus het wordt toch een nee. Helaas.”
“En Leo dan?”, probeerde de bovenman dan maar, het maakte nu toch niet meer uit. “Valt u meer op een rustige, stille onderman? Iemand die doet wat u zegt? Hij is net een grappige hond, erg gedwee en makkelijk in de omgang.”
“Tja, dat is wel weer een ander uiterste. U bent wel erg positief over uw vriend, meneer Rijk. Maar nee, mag ik bedanken. Leo lijkt me een goed mens, echt iemand als maatje. Voor een goede vriendschap.”
Daar konden de heren het even mee doen. Het was nog wel een stukje te gaan naar de top, en Sandra liep nog steeds stevig door. De onderlinge verhouding van de mannen had onderweg natuurlijk zijn weerslag op hun houding naar de vrouw, en ook Sandra had het “standsverschil” tussen de twee snel opgemerkt. Het was inmiddels wel duidelijk dat zij van de pogingen van Rijk om indruk op haar te maken niet was gediend. Zij vond hem maar een opschepper.
Sandra vond de onderman wél prettig om mee om te gaan, maar een relatie met Leo zou het ook niet worden. Ze was meer een vrouw die van sportieve dingen in de natuur hield. Daar paste een eveneens sportieve man bij, die haar ook het nodige tegengas kon bieden. De twee vrienden beschikten beiden niet over deze combinatie van eigenschappen.
Maar er speelde meer, daar onderweg naar de bergtop. Sandra bleek fysiek erge gelijkenis te vertonen met een enige tijd daarvóór overleden vriendin van de twee mannen. Zij heette Marthe. Dat beseften beide vrienden direct, maar spraken dat niet uit. Het bracht allerlei herinneringen bij hen boven, hoewel deze erg verschillend van elkaar waren.
Deze Marthe had in eerste instantie een relatie met de onderman. Maar de bovenman had geprobeerd haar de zijne te maken. Dat was uiteindelijk gelukt, net voordat zij verongelukte bij het beklimmen van een berg. Hoewel hij een lage eigendunk had, had Leo zich daarna vaak afgevraagd wat Rijk haar ten nadele van hem op de mouw had gespeld, waardoor ze van relatiepartner had willen wisselen.
De onderman wilde na haar dood zijn vriendschap met de bovenman niet verliezen, ondanks de grote misstap van Rijk. Want hij was maar een onderman, en had behoefte aan zijn kameraadschap.
“Nou mensen, daar zijn we dan. De top is bereikt”, riep Leo verrukt uit, toen de berg was beklommen. “Ik ben helemaal in de wolken. Rijk, vind je het niet fantastisch om deze mijlpaal te hebben bereikt?”
“Ik vind het fantastisch dat we nu terug kunnen gaan. Ik zie alleen wolken, dit is toch geen uitzicht? Ik heb het hier wel gezien, en heb het koud.”
“Ik ben het helemaal met je eens, Leo”, verkondigde Sandra. “Wat een uitdaging! Daar hou ik van. Wat is de natuur toch prachtig! Fijn om dit met jullie te kunnen delen.”
“Maar we zijn er nog niet”, vervolgde Leo meteen daarna. “Kijk eens wat ik heb meegenomen. Deze ga ik hier planten. Hier op de top van de berg. Dit heb ik zelfstandig bereikt, en dat mag iedereen weten.”
Leo pakte een vlag met opschrift: “Ik, meester Leo, ben helemaal oké” uit zijn bagage, en plantte deze op de bergtop.
“Helemaal mee eens, Leo! Doe je ding”, riep Sandra enthousiast.
“Moet dat nou, Leo”, vulde Rijk het gesprek aan. “Ben je nu de man die wil glanzen? Wil je hier de aandacht mee trekken? Die tekst is echt ongepast en incorrect. Deze woorden slaan niet op jou, onderman. Laat dit soort plichtplegingen voortaan weer aan mij over. Ik ben daar goed in, en word daarvoor gevraagd. Als je me dit van tevoren had gezegd, had ik een korte toespraak voorbereid. Leo, het is in deze wereld ‘Schoenmaker hou je bij je leest’, hè. Je moet wél in je oude rol blijven, anders raken we in de war. En dat willen we niet hebben.”
“Trek je maar niets aan van die opgeblazen kikker, Leo”, viel Sandra de onderman bij. “Je hebt het prima gedaan. Ik salueer voor de vlag. Bravo!”
Het was wel duidelijk dat Marthe, toen ze nog leefde, heel graag deze berg had willen beklimmen. Dat was een doel in haar leven geweest. Nu had de onderman voor haar de top bereikt. Hij zag het als een soort eerbetoon aan haar. En voor een onderman was dat een grote opgave. Dit niet in de laatste plaats omdat hij de bovenman, voor wie Marthe uiteindelijk had gekozen, op één of andere wijze had moeten bewegen om mee te gaan.
Zoals was gebleken, was dit een grote inspanning geworden voor de man die Marthe ten koste van zijn vriend had versierd. De onderman had de bovenman nu eens iets laten doen wat hij niet wilde. Dat ervoer Leo als een mijlpaal, een waarschijnlijk eenmalig succes.
Direct na het planten van de vlag, toen de drie nog boven aan de top stonden, gebeurde ineens iets vreemds. Rijk probeerde Sandra van de berg te duwen. “Was dat omdat ze geen relatie met hem wilde?”, dacht Leo. Gelukkig wist de laatste dit net te voorkomen, door Rijk snel aan zijn jas naar achteren te trekken. De vrouw had het niet gemerkt, maar de intentie van de bovenman was duidelijk. Dit bracht Leo iets later op een idee hoe Marthe bij een andere bergtocht om het leven kon zijn gekomen. Want dat was altijd onduidelijk gebleven. “Was Rijk daar toen niet bij geweest?“, vroeg Leo zich af.
Uit het naar beneden willen duwen van Sandra zou mogelijk ook het intens verdriet van de bovenman kunnen blijken. In dat geval was zijn moordpoging niet ingegeven omdat hij was afgewezen door Sandra, maar vanwege het leed dat het overlijden van Marthe bij hem teweeg had gebracht. Aan die mogelijkheid dacht Leo nog wat later. Misschien kwam de behoefte aan het slaaf zijn van Rijk daar dan vandaan. Leo wist het nu allemaal niet meer.
Maar het was de onderman wél al eerder opgevallen dat Rijk eigenlijk, verscholen onder al zijn poeha, een gevoelig mens was. Leo kon het zich echter niet voorstellen dat de droefenis bij Rijk groter kon zijn dan bij hem. Leo had na de dood van Marthe een flinke depressieve periode moeten doorstaan.
De drie daalden vervolgens weer af naar het dal. Deze tocht verliep opvallend stil, ook de bovenman hield zich opvallend in. Onderweg nam Sandra afscheid van de twee vrienden. Ze ging verder alleen de natuur in.
“Heren, het moment is gekomen om jullie te verlaten. Het was me een genoegen. Leuk om jullie te hebben leren kennen. Jullie zijn een merkwaardig koppel. Leo, je bent een fijne vriend. Blijf je manifesteren, je bent het waard! Rijk, gedraag je een beetje, en wees blij met zo’n goede vriend. Je zult hem nog een keer nodig hebben en gaan waarderen. Ik trek me voor vandaag terug, maar ga morgen weer deze prachtige natuur in. Daar verheug ik me nu alweer op. Heren, de mazzel.”
Beneden aangekomen doken de mannen een café in.
“Nou, dat was me het dagje wél, zeg”, zei Rijk, toen hij op een barkruk was neergeploft en weer wat meer praatjes kreeg. “We zijn weer heelhuids beneden. Was dat nou allemaal nodig, Leo? Voortaan neem ik toch maar liever zelf het initiatief, hè. Ik zie dit als eenmalige gebeurtenis. De uitzondering die de regel bevestigt. En dat chanteren is echt niet nodig, ook niet voor een onderman. Maar genoeg daarover. Wat kan ik bestellen? Hetzelfde? Laten we op onze vriendschap drinken.”
“Genoeg daarover. Laten we daarop drinken, vriend.”
Eigenlijk had de onderman de bovenman van de bergtop moeten duwen, als wraak voor wat hij Leo had aangedaan en hoe hij zijn vriend behandelde. Dit overdachten beide mannen los van elkaar en op eigen wijze, zonder dit naar elkaar uit te spreken. Maar dat had de onderman natuurlijk niet gedaan. Daar was hij veel te beschaafd voor, en daarvoor had hij de bovenman teveel als vriend nodig. Net als Rijk hem als vriend nodig had.
MEER HEEN VAN GEWEEST
Een man van een jaar of zestig zat wat verdwaasd op een bank in het park. Een jonge man liep voorbij. Hij zag de oudere zitten, en kreeg de indruk dat de man iets mankeerde. Hij dacht direct aan iemand met Alzheimer, want daar had hij wel eens infospotjes over op de televisie gezien. Die mensen konden verdwaald zijn, en moesten worden geholpen. De jongere nam plaats op de bank naast de oudere man.
“Goedemiddag, meneer”, begon de jongere. “Gaat het goed met u? Ik krijg de indruk dat u niet helemaal lekker bent. Kan ik u ergens mee helpen?”
De man wilde eerst niet antwoorden, maar na enig aandringen van de jongere ontstond er een gesprek.
“Ergens mee helpen? Nou, ik weet niet of u dat kunt. Ik denk eigenlijk van niet”, zei de oudere.
En kort daarna: “Ik voel me inderdaad niet helemaal goed. Ik liep hier mijn midweekse wandeling in het park, en merkte dat ik me ineens dingen van lang geleden niet meer kan herinneren. En die dingen kan ik me nu nog steeds niet voor de geest halen. Ik denk dat ik iets mankeer. Ik word daar een beetje bang van.”
“Dat lijkt me inderdaad beangstigend!”, voelde de jonge man met hem mee. “Het gaat om herinneringen van lang geleden? Dus dingen van gisteren en kort geleden weet u nog wél goed voor de geest te halen?”
“Ja, dat klopt. Dat is het vreemde.”
De jongere constateerde dat wat de oudere dwars zat, toch wat anders was dan hij van de spotjes kende. Het leek wel een soort “omgekeerde” Alzheimer. De oudere kon zich alleen wat van lang geleden was niet meer herinneren.
De jongere vond het begrijpelijk dat de oudere man bang was. Wat was er met zijn geheugen gebeurd? De jonge man kwam tijdens het gesprek nog wat meer te weten. De oudere wist nog dat hij een man was en waar hij woonde, maar niet meer waar hij was geboren en opgegroeid, hoe het in zijn jeugd was geweest. Fragmenten van de eerste vakanties met zijn ouders waren altijd in zijn geheugen achtergebleven, maar nu ineens verdwenen. Waar was hij op school geweest? Wie waren zijn medeleerlingen?
De oudere wist niet meer hoe lang hij al zijn huidige woning had. Hij herinnerde zich nog wél goed dat hij boekhouder was, en waar hij werkte, maar niet meer waar hij zijn opleiding had genoten en wie zijn medestudenten waren. Hij was zestig jaar oud, dat was nog bekend. En zijn naam wist hij ook nog, Gerard de Bruin. Hoe zijn vader er vroeger had uitgezien, kon hij zich nu alleen nog van foto’s voor de geest halen. Hij wist dat deze man jong was overleden. Van zijn moeder had de man alleen nog een herinnerd beeld van een vrouw op leeftijd. Nee, broers of zuster had hij niet, dat wist hij zeker.
De oudere man vertelde verder over hetgeen er daar op het bankje in hem omging. Moest hij thuis maar eens in de fotoboeken duiken? Over welke documenten uit zijn vroegere jaren kon hij nog beschikken? Was hij eigenlijk nog wel dezelfde man als vroeger? Zouden zijn vrienden hem nog wel als de oude Gerard herkennen? Het geheugen was toch een essentieel onderdeel van iemands identiteit. En waar kwam dit probleem ineens vandaan? En, zou het nog erger worden?
Op zeker moment had de oudere man zich wat van zijn gedachten kunnen losmaken. Hij vroeg aan de jongere: “En hoe heet u?” De jonge man zei Paul te heten.
Na het hele verhaal te hebben aangehoord, vroeg Paul: “Meneer De Bruin, kan ik u nog ergens mee helpen? Zal ik u naar huis begeleiden?”
“Dat is aardig aangeboden, Paul, Nee, dat is niet nodig. Ik woon alleen en zal nu teruggaan. Maar ik ken de weg naar huis nog prima, denk ik. Ik zal niet verdwalen. Maar bedankt voor het aanhoren en de geboden hulp. Erg vriendelijk”
De heer De Bruin stapte als eerste op, en liep richting de uitgang van het park. Paul keek hem na, en kreeg inderdaad de indruk dat hij zijn weg terug wel zou vinden. Hijzelf bleef nog even op de bank zitten, en dacht na over wat hij zojuist had ervaren.
Bij Paul kwamen vrijwel direct recente nieuwsberichten boven. Er waren in het buitenland gevallen opgedoken van een merkwaardige geheugenproblematiek, welke men toeschreef aan een virus, en waartegen nog geen medicijn bestond. Herinneringen van dertig jaar en ouder waren bij sommige mensen plotseling verdwenen. De verwachting van deskundigen was, dat dit verlies bij getroffenen blijvend zou zijn. En men was bang dat de ziekte behoorlijk besmettelijk was, hetgeen voor alle leeftijden zou gelden. Het was kennelijk nog onduidelijk hoe de besmetting zou plaatsvinden. Paul realiseerde zich dat deze ziekte inmiddels zijn land zou hebben bereikt, en dat deze meneer De Bruin slachtoffer van dit virus was.
De jongere had bij het gesprek met meneer De Bruin niet gedacht aan de waarschuwing voor mogelijke besmetting. Hij hoopte dat dit hem niet fataal zou zijn geworden. Na de ontmoeting met de oudere realiseerde Paul zich dat zijn verhouding tot zijn eigen moeder mogelijk drastisch zou kunnen gaan veranderen. Zijn moeder was ongeveer van dezelfde leeftijd als de man die hij zojuist had ontmoet. En zijn vader was, net als bij meneer De Bruin, al overleden toen hij nog jong was.
Pauls moeder zou mogelijk vroegtijdig van hem afhankelijk worden, overdacht de jonge man. Moest hij zich hier nu al op voorbereiden? Hij was dan wel volwassen, maar studeerde nog. Als student was hij nog financieel afhankelijk van zijn moeder. Als zij besmet zou raken, zou zij zich mogelijk ook de jeugdherinneringen van hem niet meer kunnen herinneren. Slechts foto’s en filmpjes zouden haar resten. Zouden deze omissies haar een ander mens maken? Zou haar verhouding tot haar zoon anders worden?
Paul stapte op van het bankje, en bedacht van alles tijdens zijn wandeling terug naar de binnenstad. Hij woonde op een studentenkamer, en zou eigenlijk weer gaan studeren. Maar hij bedacht zich, en besloot naar zijn moeder te reizen, ook al was het nog geen weekend. Hij wilde zien hoe het met haar was gesteld. Zou zij bij thuiskomst al dezelfde verschijnselen als meneer De Bruin vertonen?
Paul probeerde zich al te verplaatsen in de situatie dat zijn moeder aan de merkwaardige geheugenproblematiek zou lijden. Zij zou zich de huwelijksdag met zijn vader niet meer kunnen herinneren. Dat zou ook gelden voor door zijn vader en haarzelf doorgemaakte ziektes, en voor belangrijke wereldgebeurtenissen van lang geleden. Zijn moeder zou zich misschien vervreemd voelen van haar omgeving, omdat de herinneringen die een context bieden aan de huidige situatie dan ontbreken. Ze zou waarschijnlijk veel moeite hebben om te begrijpen hoe ze in haar huidige levenssituatie terecht was gekomen, en waarom ze in haar leven bepaalde keuzes had gemaakt. Paul besefte dat, als zijn moeder inmiddels besmet zou zijn, zij een steeds groter deel van haar jonge jaren kwijt zou raken, naarmate zij ouder zou worden.
In de trein onderweg naar het ouderlijk huis las de student in de krant opnieuw een artikel over de verminking van geheugens, welke momenteel de wereld dreigde te overspoelen. De meest beangstigende speculaties deden inmiddels de ronde. Als dit zou doorzetten, zou deze ziekte een grote invloed op het bestaan kunnen hebben. Misschien zouden er wel allerlei belemmeringen en verboden in het dagelijks leven gaan komen, totdat een adequaat medicijn zou zijn gevonden.
Naarmate Paul er langer over nadacht, werden de implicaties van het geheugenprobleem alleen maar groter. Mensen zouden mogelijk moeite hebben om lange termijn plannen te maken of vast te houden aan een levensmissie. Mensen zouden continu opnieuw moeten leren wat ze ooit wisten. Carrières in het werk zouden beperkt blijven tot korte tijdspannen. Historisch besef, cultureel erfgoed en nationale identiteit zouden ook snel verloren kunnen gaan.
In de krant stond ook te lezen dat in het buitenland het gebruik van een mondkapje in bepaalde situaties verplicht werd gesteld, en over andere maatregelen om besmetting te voorkomen. Er werd ook een oproep aan jongeren gedaan om solidariteit met ouderen te betrachten, omdat al was gebleken dat jongeren de neiging hadden om de waarschuwingen in de wind te slaan. Jongeren gingen er kennelijk van uit, dat zij fysiek sterk genoeg waren om zelf niet besmet te raken.
Het viel de student op dat er in de trein nog nauwelijks rekening mee werd gehouden dat er onheilspellende ontwikkelingen gaande waren. Het was inmiddels einde van de middag, en het was dan ook behoorlijk druk in de coupés. Maar alle plaatsen waren bezet, en niemand droeg nog een mondkapje. Men zat dicht naast elkaar, alsof er niets aan de hand was.
In de trein overdacht Paul verdere implicaties van het mogelijke geheugenverlies. Op het terrein van zijn eigen studie, psychologie, zouden de veranderingen enorm zijn. De geheugenziekte zou bij mensen een gevoel van vervreemding en onzekerheid kunnen veroorzaken. Het zou mogelijk leiden tot een toename van psychologische problemen, zoals depressies of existentiële crises. Paul realiseerde zich daarbij dat vriendschappen, familiebanden en romantische relaties gebouwd zijn op gedeelde herinneringen en ervaringen. De stabiliteit van gezinnen zou daarom ook ernstig kunnen worden beïnvloed.
Maar wellicht zou “de soep toch niet zo heet worden gegeten”, overdacht Paul ineens. Misschien zouden emoties en impliciete herinneringen, zoals gewoonten en vaardigheden, toch behouden blijven, indien deze door andere delen van de menselijke hersenen verwerkt of overgenomen zouden kunnen worden.
En mogelijk zouden er zelfs ook wel enige voordelen aan het verlies van het vroege geheugen kunnen kleven. Mensen zouden misschien in staat zijn om oude wrok, trauma’s en fouten letterlijk te vergeten, wat hen een kans zou geven om opnieuw te beginnen. Het constant opnieuw uitvinden van zichzelf zou kunnen leiden tot meer creativiteit en een open geest. En mensen zouden meer geneigd kunnen zijn om in het heden te leven, en waarde te hechten aan directe ervaringen, omdat ze zouden beseffen dat hun herinneringen tijdelijk zijn.
Er spookte van alles door het hoofd van Paul. Zouden ouder wordende mensen die besmet waren niet meer leren van eerdere fouten? Maar gebeurde dat anders eigenlijk dan wél?! Had deze problematiek verder ook invloed op het maken van een testament, het opstellen van wilsbeschikkingen, het zich herinneren van eigenaarschap, mentorschap, et cetera?
Bij Paul kwam verder nog het beeld op van de opkomst van bureautjes die zich zouden specialiseren in het voor oudere mensen tijdig vastleggen van herinneringen. Er zouden ongetwijfeld ook mensen opstaan die misbruik van de situatie zouden maken. Was zo’n bureau wel te goeder trouw? Zou men de klant, in tegenstelling tot de werkelijkheid, misschien doen geloven dat deze een goede of juist slechte jeugd had gehad? Kon de kwetsbare mens daar op één of andere wijze mee worden gemanipuleerd?. Paul sloot dit soort ontwikkelingen niet uit.
De trein reed op dat moment het station van zijn geboortestad binnen. Paul besloot al zijn speculaties over implicaties voor de naaste toekomst maar even te parkeren. De student liep na het verlaten van het station naar zijn ouderlijk huis, waar nu alleen zijn moeder dus nog woonde. De jongere nam zich voor om op een veilige afstand van haar te blijven. Hij dacht er toch alvast weer aan om foto's en films op te zoeken “voor het geval dat”, en meer van dat soort dingen.
Paul wist het, er waren veel onduidelijkheden en onzekerheden bij deze vreemde geheugenziekte, maar wél was evident dat er zware tijden “voor de deur” zouden staan. Hij stak de sleutel in het slot van de voordeur, en opende deze. “Mama, ik ben thuis!” Toen Paul de woonkamer binnentrad, zag hij dat de televisie aanstond, en dat de minister-president op dat moment een ingelaste toespraak aan het houden was.
COMPLEET
Deze dag werd gevreesd eens daar te zijn,
de angst voor uitsluiting.
De probleemvermijder die geen verwijt durft te maken,
nu toch de eerste verwijdering heeft ervaren.
Voor het eerst een niet fijne zijde tentoongespreid,
meteen die ijzige sfeer, het gladde ijs.
Na een tijd met felle verwijten het lange zwijgen,
het zoeken naar de uitweg.
Hoe het ijs weer te breken? Hoe aftocht te vermijden?
Besef om beter te luisteren dan te overtuigen.
Het misverstand uit dat onbekende gebruik afleiden,
waarna beiden gelijk krijgen.
Aangeven waaruit de angst ontsproot,
waarom het verwijt niet eerder werd uitgesproken.
Vernemen dat irritatie niet moet worden verzwegen,
want deze wordt op afstand toch begrepen.
Het samen doorstaan van dit eerste verwijt,
en een door beiden ervaren van compleetheid.
DE SPIEGEL
Op een avond werd er bij Apartman aangebeld. Het was zijn goede vriend Modusman. Deze kwam onverwacht langs, wat zeer ongebruikelijk was. Zeg maar gewoon dat dit anders nooit gebeurde. De vrienden spraken al lang om de beurt bij elkaar af op de zaterdagavond, één maal in de drie weken. Dat was vaste gewoonte.
“Leuk dat je langs komt. Was je in de buurt?”, begon Apartman.
“Nee, niet bepaald”, antwoordde Modusman. “Ik hoopte dat ik je thuis zou treffen.”
“Wil je wél hetzelfde drinken?”, vroeg Apartman lachend. “Ja, dat wel”, was de reactie. Het bier kwam op tafel. De twee ploften neer op de bank in de woonkamer.
Ook geheel tegen het gebruik in, begon Modusman niet te spreken over recente gebeurtenissen in de landelijke politiek, maar over iets dat hem kennelijk dwars zat: “Hoe lang kennen wij elkaar nu al?”, begon Modusman. Hij vulde het zelf in: “Sinds de studietijd. We zijn daarna collega’s van elkaar geworden. Ik weet dat we beiden tot het nuchtere soort van onze vakgenoten behoren. Daarom klikte het tussen ons altijd zo goed, en konden we eerlijk tegen elkaar zijn in onze kritiek op collega’s. Nadat wij met werken waren gestopt, ben jij de artistieke kant opgegaan. Het moet natuurlijk altijd al in je hebben gezeten. Het creëren werd voor jou steeds belangrijker, dat heb ik wel gemerkt. Maar ben jij qua mentaliteit daarmee niet ook een beetje van mij afgedreven? Het lijkt wel of je het mij kwalijk bent gaan nemen dat ik een nuchtere ‘down to earth’ man ben gebleven. Nu ik hier al een tijdje mee rondloop, moet mij daarover zo langzamerhand iets van het hart.”
Modusman begon vervolgens zijn irritatie over Apartman te uiten: “Je vindt jezelf inmiddels ook een denker, filosoof, die vraagtekens zet bij gevestigde gewoonten, normen en waarden. Ik weet dat je tegenwoordig op ons modusmensen neerkijkt. Je vindt dat wij ons als makke schapen gedragen, als een soort inwoners van de vroegere DDR. Dat we ons een beetje verstoppen voor de mensen die kijken of we het wel goed doen, voor de leidinggevenden die voorschrijven hoe te leven. Maar wij zijn sensitiever dan je denkt. En ik kan je vertellen, jij bent ook bepaald niet heilig. Jij eet zelf van twee walletjes, je hebt twee petten op. Je hebt kritiek op ons, maar je leidt zelf een dubbelleven. Je voelt je apart, maar tevens begeef je je onopvallend onder ons.”
Wat niet anders dan anders was, was dat voornamelijk Modusman het woord voerde. Deze drukte altijd al meer zijn stempel op wat op een avond van samenkomen werd besproken. Apartman was een rustiger type, dat zich altijd meer op de achtergrond hield. Hij hoorde ook nu aan wat zijn vriend op zijn lever had.
“Je denkt ook het volgende over ons”, ging Modusman direct verder. “Wij gaan in jouw gedachten onopvallend met de stroom mee, en waaien ook met alle winden mee. Je ziet ons als dertien in een dozijn. Wij hebben geen last van eigen identiteit, hebben niet een van de meerderheid afwijkende activiteit of opvatting. Wij doen nooit iets opmerkelijks, alles geschiedt bij ons binnen de gestelde normen. Wij kleuren netjes binnen de lijntjes. Wij passen ons aan binnen wat voor de mens in sociaal opzicht haalbaar is.
“Wij kennen het klappen van de zweep, maar dan wél de overbekend klinkende klap van de standaardzweep. Volgens jou denken wij tenslotte altijd ‘go with the flow’, ‘maak het leven makkelijk’, niet te diepgaand doen. Bij ons tref je geen originele standpunten aan.”
Er waren momenten dat Apartman er tussen wilde komen, dat hij van repliek wilde dienen. Zijn vriend was wel erg breeduit met zijn argumenten. Maar zoals gewoonlijk was Modusman hem te snel af. Deze was duidelijk nog niet klaar, en ging onverstoorbaar door met zijn verhaal.
“Niemand van ons modusmensen heeft een bijzondere levenswandel, we apen anderen na. Je kunt ook zeggen dat wij niet leven, maar geleefd worden. Ons wordt preutsheid verweten, want dat is momenteel de norm, en daar wijken we natuurlijk niet van af. Wij zullen ons liever verschuilen dan iets exposeren. En dat laatste dus in meerdere betekenissen. Want wij zijn geen kunstenaar. Wij worden niet in beslag genomen door creativiteit, hebben geen hinder van een drang om origineel te zijn, van aparte ideeën te hebben. Jij vindt dat wij nooit verrassen met iets onverwachts, met voortbrengsels van zelfstandig denken. Wij zullen het afwijkende niet omarmen, het vernieuwende niet als eerste waarderen. Eigenlijk zijn wij snel tevreden met het leven. Met een beetje geluk kunnen wij aan het eind van de week terugkijken op een plezierige tijd, zonder iets geleerd of tot stand te hebben gebracht. We zijn nergens verder mee gekomen, niet in iets opgeschoten.”
Modusman dronk zijn glas leeg, en vulde dat uit het bierflesje direct weer bij.
“Je denkt dat we ‘makkelijk’ leven, alles van ons af laten glijden”, vervolgde hij. “Zeker, je kunt bestaan zonder dingen diep te overdenken, maar dan onderschat je ons toch. Wij hebben wel degelijk onze gedachten over allerlei zaken ‘het leven betreffende’.
“Oké, ik kan deels met jou meegaan, Apartman. Jullie, mensen die zich afzetten tegen anderen die onopvallend met de stroom meegaan, zijn vaak kritisch, onafhankelijk, en authentiek. Dat geef ik toe. Jullie zoeken naar diepere waarden, proberen jezelf trouw te blijven, en vinden conformiteit vaak oppervlakkig of zelfs schadelijk. Jullie stellen vragen die anderen liever vermijden en durven tegen de norm in te gaan, soms ten koste van persoonlijk gemak of sociale acceptatie. Jullie worden soms gezien als eigenzinnig, rebels of idealistisch. Prima, deze mensen moeten er ook zijn.
“Aan de andere kant zijn wij als ‘meewaaiers’ - zo zul jij ons het liefste betitelen - vaak pragmatisch, sociaal ingesteld en vredelievend. We proberen harmonie te bewaren, conflicten te vermijden, en passen ons aan om erbij te horen, of om het dagelijks leven soepel te laten verlopen. Ik ben mij ervan bewust dat dit gedrag kan voortkomen uit voorzichtigheid, een verlangen naar acceptatie, of gewoon omdat wij modusmensen geloven dat de voordelen van conformiteit groter zijn dan de nadelen.”
“En dan kom ik op het punt in mijn betoog dat ik jou de hand wil reiken”, was het verrassende vervolg van de naar Apartman geuite gedachtegang van Modusman. “Volgens mij beschikken wij beiden over kwaliteiten die elkaar kunnen aanvullen. Jij als kritische denker kan ons harmoniezoekers inspireren door anderen uit te dagen om verder te kijken dan de status quo. Jij kunt ons nieuwe perspectieven bieden en mensen helpen bewuster te leven of meer zelfvertrouwen te ontwikkelen. Jij kunt een spiegel zijn, en ons laten zien dat het oké is om authentiek te zijn, en niet altijd met de stroom mee te gaan.
“Maar wij conforme mensen kunnen jullie onafhankelijken wat temperen. Wij kunnen de meer rebelse types helpen om compromissen te sluiten, en te zien dat pragmatiek en harmonie soms ook belangrijk zijn. Wij kunnen rust brengen en laten zien dat samenwerken met onze groep ook voordelen heeft, zoals het opbouwen van steun en samen dingen bereiken.”
Apartman dacht even dat hij een dominee hoorde preken, en hoorde Modusman vervolgen: “Bij elkaar kunnen we balans vinden. Door samen te werken, kunnen we voorkomen dat de ander in iets extreems vervalt. De ene in starre rebellie, de andere in betekenisloze aanpassing. Kritische denkers brengen diepgang en visie, terwijl conforme mensen zorgen voor uitvoerbaarheid en sociale cohesie.
“De uitdaging is vaak wederzijds begrip. Het is belangrijk dat de kritische groep niet neerkijkt op de meewaaiers als zwak of doelloos, en dat de conformisten de rebelse types niet zien als moeilijk of overdreven. Met respect en openheid kunnen we veel van elkaar leren.
“En, wees nou eerlijk, Apartman, wie kijkt er nou op wat langere termijn naar jouw creaties als kunstenaar om? Ook als het jou lukt om bekend te blijven na je sterfdag, zul je toch snel daarna vergeten zijn. Een volgende generaties zal je waarschijnlijk al niet meer kennen. Alles is maar tijdelijk, en jouw kunstwerken zullen ook gauw ouderwets worden gevonden, als gedateerd worden bestempeld. Hoe hard je nu ook je best doet om bijzonder te zijn, je kunt geen onsterfelijkheid creëren. Is al die moeite je dat waard? Waarom blijf je daarom niet gewoon wat meer relaxed in de anonimiteit?”
Apartman schrok een beetje van deze scherpe wending. Deze had hij niet aan zien komen. Maar Modusman was nog niet klaar: “En dan nog iets. Gedijt de kunstenaar juist niet bij de aanwezigheid van vele modusmensen?! Jij acht jezelf misschien die prachtige pauw tussen de grijze muizen, maar zonder die muizen zou jij jezelf alleen in de spiegel kunnen bewonderen. Toegegeven, soms zal een modusmens een kunstenaar niet begrijpen, hem misschien uitlachen, maar vaak ook zal de modusmens naar de apartmens opkijken en hem waarderen. Dat heeft de kunstenaar toch nodig? Misschien kunnen wij elkaar daarom gewoon niet missen. Is dat niet een mooie gedachte?”
Apartman was enigszins van de schrik bekomen. Hij bemerkte dat Modusman tot een positieve slotsom wilde komen. “Het initiatief dat ik nu heb genomen – op onverwacht moment bij je langskomen, en jou eens een spiegel voorhouden - past natuurlijk niet in het beeld dat jij van mij hebt, Apartman. Dat begrijp ik. Maar dit zal vanavond niet de enige verrassing voor je zijn geweest, lijkt mij”, besloot Modusman.
Nou, daar kon Apartman het wel even mee doen. Er viel een korte stilte. Hij was geheel vergeten om het lege glas van zijn vriend weer eens bij te schenken. Daar maakte hij nu werk van.
Het was Apartman duidelijk dat het Modusman de laatste tijd niet was ontgaan dat hij in bepaald opzicht wat op zijn vriend neerkeek. Kennelijk vond Modusman het tijd om aan te geven hoe hij daar over dacht, en dat zijn vriend een te eenzijdig beeld van hem had. Dit alles overdenkende kon Apartman hem eigenlijk niet anders dan gelijk geven.
Apartman was zich er door dit ‘gesprek’ van bewust geworden dat er in de loop der tijd een zekere verwijdering tussen hen was ontstaan. Hij vroeg zich af hoe Modusman het bestaan van deze kloof had kunnen beseffen, en het voor elkaar had gekregen om deze te beschrijven zoals hij zojuist had gedaan.
“Deze bewustwording moet eigenlijk al veel langer in hem hebben gezeten”, overdacht Apartman. “Waarom kwam deze nu naar buiten? Had hij, Apartman, zijn vriend in feite aangestuurd tot dit zelfinzicht? Had hij zijn vriend een spiegel voorgehouden? Wie van hen was nu eigenlijk het meest veranderd?”
Op dat moment werd Johan wakker. Hij kon zich zijn recente droom dit keer nog goed herinneren. Zijn vriend Paul – ja, het was zeker weten Paul geweest - was onverwacht bij hem op bezoek gekomen, maar hij gedroeg zich in de droom heel anders dan anders. En de twee gebruikten voor zichzelf en de ander zulke vreemde namen! Paul was erg kritisch naar hem geweest, Johan schrok daar wel een beetje van. Zo kende hij zijn vriend niet.
“Wat kunnen dromen toch vreemd zijn!”, dacht Johan, terwijl hij zijn bed uitstapte. “Wanneer hadden ze hun eerstvolgende afspraak? O ja, komende zaterdag alweer”, schoot er door hem heen. “Paul zal dan wel gewoon de oude Paul zijn. Hij weet gelukkig niet wat ik zojuist heb gedroomd. Als ik daarover zou vertellen, zou hij me niet kunnen volgen. Maar misschien moet ik toch maar wat voorzichtiger zijn met hoe ik over hem denk, en wat ik er bij hem uitflap. Ik moet Paul niet onderschatten, en ben me ervan bewust dat ik ook maar een gewoon mens ben. Iemand die vaak ook nuchter is. Gelukkig maar.”
Paul was ook na deze droom nog steeds blij dat hij iedere week kon constateren dat hij voortgang had geboekt met zijn scheppingen, dat hij iets nieuws tot stand had gebracht. Dat bleef hij belangrijk vinden om het leven boeiend te houden. Maar hij moest onderkennen dat niet iedereen zo diende te leven zoals hij. Nee, dat was eigenlijk maar goed ook. En waarom kon iemand die weinig creatief was niet zijn goede vriend zijn?
Meer dan anders verheugde Johan zich op zijn komende ontmoeting met zijn oude vriend Paul. Zoals gebruikelijk zouden de twee elkaar weer op de zaterdagavond gaan zien. Waren er in de tussentijd nog spectaculaire dingen gebeurd in de landelijke politiek? Paul zou hem er ongetwijfeld weer volledig over kunnen bijpraten.
CHANGEMENT
I.
Als je op leeftijd komt, dwalen er duizenden verhalen door je geheugen. Mensen kunnen door ervaringen, trauma's of zelfreflectie gedurende hun leven een persoonlijke transformatie hebben doorgemaakt. Dit kan tot aanvulling of aanpassing van de verhalen hebben geleid.
Als je met iemand ergens over praat, kan er door het betreffende gespreksonderwerp ineens uit je geheugen een verhaal naar boven komen. Dan vertel je dat verhaal, deel je die ervaring, waardoor het in andermans geheugen wordt opgeslagen, indien je althans goed wordt aangehoord. Dan zal dit verhaal langer kunnen overleven.
Bijvoorbeeld kwam de ervaring met dochter Lotte boven, toen dit meisje nog klein was, toen er met die ander werd gesproken over gedaanteverwisselingen die soms in het leven plaatsvinden.
II.
Op een zonnige lentedag wandelde de zevenjarige Lotte met haar vader door het bos achter hun huis. Terwijl ze langs de bomen liepen, viel Lottes oog op een kleine groene rups die zich langzaam een weg baande over een blad. Gefascineerd door het grappige diertje wilde Lotte hem mee naar huis te nemen. Ze kreeg een klein houten doosje van haar moeder, voerde de rups voorzichtig met blaadjes en gaf hem de naam Flip. Elke dag keek ze in het doosje, waar Flip traag rondkroop of stil leek te rusten.
Na een week merkte Lotte dat Flip zich nauwelijks meer bewoog. Ze was bang dat hij ziek was of misschien zelfs dood. Maar haar moeder legde uit dat rupsen zich soms in een cocon wikkelen. "Je moet geduld hebben," zei ze glimlachend. Lotte vond wachten moeilijk, maar ze hield Flips doosje in de gaten. Dagen werden weken, en op een dag, toen ze het doosje opende, zag ze iets vreemds. Er was geen cocon meer, geen rups, maar een prachtige, kleurrijke vlinder!
Met grote ogen keek Lotte hoe de vlinder zijn vleugels uitstrekte. "Flip?", fluisterde ze verbaasd. De vlinder fladderde omhoog en landde zacht op haar vinger, alsof hij haar bedankte voor haar zorg. Lotte liep naar buiten en hield haar hand omhoog. "Ga maar, Flip," zei ze. De vlinder vloog omhoog, cirkelde nog een keer om haar heen, en verdween toen in de blauwe lucht.
III.
Er zijn schrijvers die mooie verhalen aan het papier toevertrouwen. Nadat de betreffende auteur is overleden, zullen de nabestaanden - in plaats van het te lezen en er iets mee te doen – de geschriften misschien weggooien, als zijnde niet van waarde.
Net zoals in een gesprek met iemand juist die ene herinnering uit duizenden zal opkomen en zal worden doorverteld, zal er misschien één uit vele door de schrijver opgeschreven creaties – voordat deze uiteindelijk verloren gaat - langer bewaard blijven, omdat het verhaal elders was terechtgekomen.
Bijvoorbeeld het verhaal van twee inbrekers die hun buit verborgen voor later, maar waarbij het anders zou lopen.
IV.
Twee niet eerder betrapte inbrekers verstopten een grote leren tas met flinke buit ergens achter een transformatorhuisje. De ene dief vermoordde daarna de andere, zodat hij de opbrengst niet hoefde te delen. De overgebleven inbreker kwam later bij het ophalen van de buit bij een verkeersongeval om het leven. De dieven hadden een kaartje gemaakt waar de waardevolle buit lag, om deze gemakkelijk terug te kunnen vinden. De overgebleven inbreker had dit kaartje in zijn broekzak, toen hij verongelukte. Maar het was echter nogal klungelig, niet al te duidelijk opgesteld. Samen met andere bezittingen kwam het kaartje in handen van zijn nabestaanden. Toen het een korte tijd werd bestudeerd, konden zij er geen wijs uit. Het werd direct als waardeloos vodje weggegooid.
Jaren later vond een tienermeisje bij toeval – toen ze even achter een transformatorhuisje wilde wildplassen - een leren tas. De inhoud bleek uit vele stukken met afbeeldingen, verhalen en kennelijke herinneringen te bestaan, die iemand gedurende zijn leven gecreëerd of met zich mee gedragen moet hebben. De jongere kon er geen chocolade van maken, had gehoopt een verstopte hoeveelheid geld te vinden om er een mooie fiets van te kunnen kopen, en kieperde de inhoud teleurgesteld in een prullenbak.
V.
Er zijn kunstenaars die een blok marmer bewerken tot een verfijnd beeldhouwwerk. Oké, we moeten voor sommige dingen even de tijd nemen, maar ook dit werk zal eens naar een andere bestaansvorm overgaan. Er is op de wereld zoveel dat verloren gaat, ook al zal het op Aarde eerst nog transformeren of zich herplaatsen. Of lijkt dat maar zo, gaat er niets verloren, omdat uiteindelijk alles uit transformatie bestaat?
VERBORGEN MOTIEVEN, ONHELDERE CONNECTIES
Twee collega’s, Francine en Derk, hadden een op het werk geheimgehouden relatie. Beiden waren rond de vijfendertig jaar oud. Als het stel zich samen in de openbaarheid vertoonde, was dit altijd op een plek waar het dacht geen bekenden tegen te komen. Ze gingen bijvoorbeeld eten in een restaurant in een stadje uit de buurt van het werk, waarvan ze niet wisten dat er andere collega’s woonachtig waren. Toch ging het een keer mis. Onverwacht kwamen zij eens samen een andere collega tegen. Voor de zekerheid was vooraf al iets van een reden voor hun samenzijn verzonnen, voor als ze toch iemand tegen het lijf zouden lopen. De baas had hen zogenaamd verzocht samen een werkgerelateerd project te bezoeken. Deze reden werd “spontaan” naar voren gebracht. Het had kennelijk geen argwaan bij deze collega gewekt, want de twee hadden er daarna niets meer over gehoord.
Waarom werd hun relatie geheim gehouden? Daar hadden ze in het begin van hun relatie over gesproken. Het was vooral Francine geweest die er op had aangedrongen. Het ging volgens haar om een voorlopige beslissing om het niet bekend te maken. Derk kon er in meegaan. Tussen de twee collega’s bestond geen hiërarchische verhouding. Maar toch waren ze bang voor bevooroordeelde beslissingen, zoals de perceptie dat één van hen werd voorgetrokken, of juist strenger werd beoordeeld vanwege de relatie. In gevallen waar de relatie invloed kon hebben op belangrijke beslissingen (zoals beoordelingsgesprekken, promoties, of projecttoewijzingen), kon geheimhouding worden verkozen om schijn van belangenverstrengeling te vermijden. En ze waren bezorgd over hoe hun werkrelatie beïnvloed zou worden als de romantische relatie niet zou slagen.
Maar de belangrijkste reden voor geheimhouding van de verbintenis tussen Francine en Derk was hun baas, Boudewijn. Niet dat er een verbod op relaties op de werkvloer zou zijn, maar het ging om het gedrag van de baas zelf. Francine had naar Derk aangegeven dat Boudewijn haar zou benadelen als hij te weten kwam dat ze een relatie met hem (Derk) had, want de baas was nogal weg van haar, en gaf haar allerlei voordeeltjes. Dat wilde ze wel even zo houden. Derk begreep dat wel. Hij had dit ook wel gemerkt aan het gedrag van Boudewijn. Derk vertrouwde zijn vriendin.
Maar het ging wel wat verder dan dat de baas “nogal weg was van Francine”. Men kon wel stellen dat zij “achterna werd gezeten” door Boudewijn. Hij was een egocentrische charmeur, een behoorlijk narcistisch mannetje. Dat was allemaal een publiek geheim. De collega’s gingen ervan uit dat Francine op zijn avances inging om bij hem profijt te behalen. De promoties en voordeeltjes die zij kreeg, werden aan deze relatie toegeschreven, maar niemand durfde er naar te vragen of om er bezwaar tegen de maken. De andere collega’s vreesden benadeling of ontslag als ze er iets over zouden zeggen. Want als Boudewijn iets niet zinde, kon hij daartoe zeker overgaan, vreesde men.
Dat er een (seksuele) relatie tussen Francine en de baas was, klopte echter niet. Francine was nooit op zijn avances ingegaan. Toen Boudewijn met zijn toenadering begon, gaf Francine al snel aan daar niet van te zijn gediend. Om hem van zich af te houden, bracht ze echter ook iets naar voren waarmee ze haar baas kon chanteren. Ze beschikte over eerdere compromitterende geschreven berichtjes van hem aan een bevriende vrouwelijke collega. Deze e-mails dreigde Francine aan de vrouw van Boudewijn door te sturen. Francine kende ook deze echtgenote. De baas gaf aan direct met zijn avances te zullen stoppen. “Nee”, had Francine onverwacht daarop aangegeven, hij moest daar juist voor de buitenwereld mee doorgaan. Er moest net worden gedaan of ze een intieme relatie hadden. Dat gebeurde. Kennelijk zag Boudewijn er toen nog geen gevaar in om dit gedrag openlijk tentoon te spreiden.
Waarom wenste Francine dat? Ze vertelde haar baas niet waarom, maar wilde dat, om hem later (ook nog) te kunnen
beschuldigen van grensoverschrijdend gedrag naar haarzelf toe. Zodat ze hem op deze wijze desgewenst nog beter zou kunnen chanteren. Dan zou ze bij hem nog meer voor elkaar kunnen krijgen. Francine was een echte streber, die hogerop wilde. Desnoods met allerlei middelen, hoewel ze seks met de baas door haar chantage had kunnen voorkomen. Dit was voor Francine de eigenlijke reden om haar relatie met Derk geheim te houden. Een argument dat ze niet aan haar vriend had aangegeven.
Maar op zeker moment wilde het paar de relatie op het werk toch bekend maken. Derk was in de ogen van Francine een eerlijk en betrouwbaar mens, een fijne collega, een goede lover, maar geen carrièreman. Hij leek eigenlijk een beetje een goedgelovige goedzak. Maar op zeker moment bleek hij toch karakter en principes te hebben. Want Derk wilde de situatie met hun baas doorbreken, daar had hij genoeg van. Hij stelde Francine daarmee een ultimatum. Als ze hun relatie niet openbaar zou willen maken, zou hij er mee stoppen. Hij leek daar erg stellig in te zijn. Dat had Francine niet van hem gedacht, zo kende ze hem niet. Ze was gevallen voor zijn aantrekkelijke uiterlijk en zijn meegaandheid. Maar ze merkte dat, nu hij deze standvastigheid toonde, ze alleen nog maar meer van hem ging houden. Na enig nadenken koos Francine voor de liefde in plaats van een (toch wel afgedwongen) carrière. Ze stemde ermee in om hun relatie openbaar te maken.
Het paar dacht dit het gemakkelijkst te kunnen doen door het te vertellen aan een derde collega, Linda, van de administratie, omdat ze wisten dat deze dame van in de veertig altijd alles doorroddelde. Linda stond bekend als een wandelende nieuwskrant, met een geschiedenis van kleine incidenten, waarbij zij al eerder vertrouwelijke informatie zonder aarzeling verspreidde. Francien en Derk hadden vaak met Linda contact, waren min of meer met elkaar bevriend. Dit maakte de keuze voor haar gemakkelijker. De twee brachten haar “op terloopse wijze” het nieuws.
Maar Linda hield de informatie kennelijk echter onverwacht voor zich, want er gebeurde niets in de werkomgeving. Het stel begon ongeduldig te worden, en vroeg zich af waarom er nog geen reacties van collega’s waren. Ze begonnen zelfs te twijfelen of de roddelaarster wel de juiste persoon was geweest.
Het stel besloot uiteindelijk zelf de relatie bekend te maken, maar werd verrast door de lauwe reactie van de collega's, die deze mogelijkheid al geruime tijd via andere bron hadden vernomen. Namelijk toch van de (niet als roddelaar bekend staande) mannelijke collega, die ze eens in het “veilige stadje” waren tegengekomen. Hij vertelde later toen te hebben getwijfeld aan hun woorden, maar deze toch als mogelijke smoes te doorzien.
Linda had desgevraagd de informatie niet verspreid, omdat zij dacht dat dit haar in vertrouwen was meegedeeld. Ook had ze overwogen dat zij een slechte ervaring had met geroddel. Ze had ook de wens om in dit soort zaken eindelijk serieus genomen te worden. Tenslotte wilde zij het stel beschermen tegen onnodige aandacht, en probeerde zij juist te bewijzen dat ze kon omgaan met vertrouwelijke informatie.
Omdat Francine nu een relatie met collega Derk had, kwam haar relatie met Boudewijn voor de collega’s op het werk in een ander daglicht te staan. Men ging ervan uit dat deze was beëindigd. Francine zou vanaf dan naar verwachting ook geen verder misbruik meer maken van het grensoverschrijdend gedrag van haar baas.
Maar dit was niet het einde van het verhaal. Een tijd later kwam Linda namelijk onverwacht met een aanklacht in verband met grensoverschrijdend gedrag door Boudewijn. Ze bleek al lange tijd seksueel benaderd te worden door haar baas. Kennelijk was Boudewijn teleurgesteld in zijn mogelijkheden bij Francine, en dacht hij bij Linda meer te kunnen bereiken, omdat deze vrouw zich minder goed kon verweren dan Francine. Linda had dit onverwacht goed voor zich kunnen houden. Dit was haar collega’s geheel ontgaan, mede omdat Linda bekend stond als een “open boek”.
Francine vroeg zich af waarom de zieke relatie die ze een tijd met Boudewijn had gehad, bij haar zo openlijk was geweest en bij Linda zo onopvallend. Lag het aan haar exhibitionisme of had de baas in de tussentijd geleerd om wat voorzichtiger te werk te gaan? En, nu ze toch over het vraagstuk duidelijkheid nadacht, hoe kon zijzelf zo openlijk bij Boudewijn zijn geweest en zo heimelijk bij Derk? Was zij nu echt zo’n harde vrouw? Zo genadeloos?
Uiteindelijk werd Boudewijn ontslagen door de aanklacht van Linda, niet van Francine. De laatste verschafte ook geen steunbewijs, ook al had Linda daarom verzocht. Francine verloor wél haar mogelijkheid tot chantage, maar ze wilde haar baas toch sowieso ook weg hebben. En Francine had voor de liefde gekozen. Na het vertrek van Boudewijn kreeg zij promotie. Francine werd niet de grote baas, maar kreeg een mooie functie vlak onder deze nieuwe functionaris. Ze kon goed met deze man overweg, groeide uit naar een gewaardeerde leidinggevende, en haar – door collega’s als een vaststaand gegeven beschouwde - relatie met Derk bleek een langdurige te zijn.