Met andere woorden

 


MET ANDERE WOORDEN

 

korte verhalen, gedichten, foto-art

 

Michiel Hanon

 

 

 

 

 

MET ANDERE WOORDEN

Copyright 2023 Michiel Hanon Boeken

Auteur / foto-artist: Michiel Hanon

https://sites.google.com/view/michiel-hanon

michielmichiel2009@live.nl

 

Omslagontwerp: Michiel Hanon

 

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd door middel van druk, fotokopieën, geautomatiseerde gegevensbestanden of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. 



INHOUD

 

 

HET ZEKERE VOOR HET ONZEKERE

HET HOTEL    

DE JURY    

VERBINDING    

HET HORLOGE    

ANDERE AMBIANCE

MET ANDERE WOORDEN

TIJDGENOTEN            

             


HET ZEKERE VOOR HET ONZEKERE

 

We houden ons over het algemeen de hele dag min of meer bezig met gewoonten en semi-gewoonten, gelardeerd met allerlei rituelen. Ik heb hier met name het oog op activiteiten waar geen echte reden voor te vinden is. Ze zijn ingeslepen, maar lijken functieloos. We drijven op routine, vertellen onszelf steeds hetzelfde verhaal. We rijgen opnieuw een gelijke kleurschakering kralen aan elkaar. We zitten gevangen in een vast patroon, een gewoontecirkel. Als een stadsbus die steeds dezelfde route rijdt. Als een levenslange verlenging van ons dag-nacht ritme. We komen niet in opstand tegen het horen en zien van steeds dezelfde reclames, gericht op herhaling van herhaling. Soms lijken we daarin wel zwakbegaafd.

 

We houden vast aan wat we altijd doen, ook al wijzigen de omstandigheden. Als we de gewoonte hebben om ergens heen te gaan, dan gaan we eigenlijk altijd, ook al is de situatie daarvoor even niet gunstig. Op deze wijze hoeven wij bij activiteiten onze hersens niet te gebruiken. Dat vinden wij kennelijk belangrijk. Het leven moet zonder nadenken geleefd worden, zou je denken. Maar zo raken wij eigenlijk verstrikt in een soort tijdslot. Zoals in de film “Groundhog day”, maar dan zonder progressie en zonder frustratie. En geheel vrijwillig.

 

We prefereren de zekerheid van het bekende, en zijn hierin niet anders dan het jonge kind en onze hond, die bijna tot in het oneindige herhaling wensen. Het nieuwe schrikt ons af, daarin voelen we ons in een schijnwerper staan. In dat geval vallen we teveel op, en achten ons kwetsbaar en naakt.

 

Het bovenstaande is misschien wat overdreven, maar Gijs was zo iemand die dat sterk had. Hij was een typisch gewoontedier. Op zijn werk als ambtenaar werd hij niet gestimuleerd om een erg dynamisch leven te leiden. Degelijkheid en betrouwbaarheid werden meer gewaardeerd dan creativiteit. En dat paste goed bij Gijs. Van hem kon je op aan. Afspraak was afspraak. Op vrije dagen thuis had hij dezelfde dagindeling, met een wandeling of fietstocht in het begin van de middag. Bij maaltijden nam hij hetzelfde broodbeleg en fruit. Gijs had wel variatie in activiteiten, maar die was dan weer altijd dezelfde. Op zaterdagmorgen ging hij al van jongs af aan naar het zwembad, waar hij zijn vaste baantjes trok en zijn rituelen had. Als hij met vakantie ging, een zonvakantie, dan was dat altijd naar dezelfde locatie. Ter plaatse wist hij er alles te vinden, zoals winkels en restaurantjes. En hij kende er velen. Gijs boekte ook steeds in hetzelfde hotel, zodat hij wist om welke kamer hij moest vragen. Die kamer met dat mooie uitzicht op het strand. Dat gaf hem een prettig gevoel.

 

Gijs ontmoette Johanna in het zwembad toen ze beiden nog vrij jong waren, zo rond de dertig, omdat ook Johanna daar op de zaterdagochtend regelmatig heen ging. Niet uit vast leefpatroon, maar omdat zij daar op andere dagen en tijdstippen niet de gelegenheid voor had. Gijs wilde in het zwembad altijd hetzelfde kleedhokje gebruiken, en toevallig nam Johanna wel ook steeds het hokje naast hem. Zo raakten ze bij het verkleden in gesprek. Eerst over zwemmen en over koetjes en kalfjes, maar wat later bleken ze meer interesses te delen. Gijs vond Johanna aantrekkelijk, en hij hield van initiatiefvolle vrouwen. Ze begonnen elkaar ook buiten het zwembad te zien, en er ontstond een latrelatie. Gijs kon voor vrouwen een best leuke man zijn, hij had een brede interesse en zijn gevoel voor humor kwam bij de juiste persoon boven. Maar Gijs had ook iets “kameleonachtigs”, hij had de neiging zich een beetje aan de ander aan te passen.

 

Johanna was nou juist niet zo’n gewoontemens, en dus anders dan vele anderen. En daarom ook zeker anders dan Gijs. Johanna had er een hekel aan om in een vast ritme haar leven door te brengen, hoewel ook zij er niet helemaal aan ontkwam. Hoe verklaarde je anders dat ook zij in het zwembad steeds in hetzelfde kleedhokje dook? Gijs voelde zich aangetrokken tot een “niet-gewoonte vrouw”, spontaniteit kon hij zeker waarderen. Maar of het omgekeerd ook het geval was, was niet zo zeker. Maar hoe relaties tot stand komen, is soms ondoorgrondelijk. De twee vonden elkaar leuk. Gijs had voor Johanna aantrekkelijke kanten, en zelfs Johanna had dus vaste gewoonten die aan haar leefwijze trokken. Verschafte dit haar toch een bepaalde zekerheid, of was het iets anders, een algemene menselijke eigenschap waar zelfs zij niet aan ontkwam? 

 

Johanna was blij dat zijzelf niet iemand van een saai leefpatroon was, maar daar stond wél tegenover dat men niet altijd op haar kon rekenen. Plannen werden vaak pas op het laatste moment gemaakt. Dat was voor iemand als Gijs wel lastig, maar hij ging er zo goed en zo kwaad als het kon mee om. Zoals gezegd vond Gijs het leuk dat Johanna met een bepaalde lichtheid door het leven fladderde. Zij kon daarbij blijkbaar ook makkelijk haar roots en alle herinneringen en bekende plekken en vrienden achter zich laten. Zij was ervan overtuigd dat het onbekende opzoeken een bijna noodzakelijke vernieuwing en vooruitgang in haar leven verschafte. Maar ook een ongewenst, maar niet steeds te vermijden dieptepunt daarbij, leidde volgens haar vaak uiteindelijk tot iets beters. “Wie weet wat je aan de andere kant kunt vinden!”, hoorde Gijs haar wel zeggen.

 

Het ging lang goed met de latrelatie van Gijs en Johanna. Maar op zeker moment ontstonden er hierin toch scheuren. Gijs bleek in bepaalde opzichten anders in elkaar te zitten dan ze eerder bij hem had gezien. De ogen van Johanna gingen open toen Gijs onverwacht niet met haar mee wilde op een door haar gewenste verre reis naar Peru. Het begon toen ook tot haar door te dringen dat hij de boot steeds afhield als zij het gaan samenwonen aan de orde stelde. Gijs bleek zo iemand te zijn die zich al niet meer ging thuisvoelen als hij in een andere regio moest gaan wonen. En hij bleek steeds vaker activiteiten die ze samen konden doen te willen nalaten om geld uit te sparen. Maar voor wat? Johanna vond dat allemaal maar overdreven, en teveel op zekerheid ingesteld.

 

Johanna verweet Gijs dat hij alles bij het oude wilde houden, dat hij geen risico’s in het leven wilde lopen. “Je bent bang voor veranderingen, voor het onbekende”, beet ze hem toe. “Daarom wil je ook geen kinderen. Je ziet beren op de weg, je bent bang voor de onzekerheden die het leven met zich meebrengt. Je houdt je vast aan wat je hebt, maar je weet niet wat je mist! Moet ik dan alleen naar Peru gaan, of met een oude vriend of een groep? Moet ik een andere man leren kennen om een gezin mee te stichten?”.

 

Johanna vroeg zich af of er een verband was tussen karaktertrekken die ze in Gijs zag, zoals niet ver van zijn geboortegrond willen gaan en in een soort gewoontecirkel zitten. Ze dacht van wel. “Mensen die bang zijn voor het nieuwe zijn ook gewoontemensen. Het draait in beide gevallen om zoeken naar zekerheid in het leven”.

 

Johanna begreep inmiddels dat de relatie met Gijs moest stoppen. Ze besefte dat ze niet samen met deze man haar levensweg kon vervolgen. Gijs wilde teveel houden wat er was. Maar je moest soms afscheid van oude dingen nemen, om nieuwe wegen te kunnen inslaan. Daarom nam zij het initiatief, ze gingen uit elkaar.

 

Johanna was verpleegkundige en al lang gewend om regelmatig van werkgever te veranderen. In de zorg was altijd wel genoeg werk te vinden. Ze maakte zich ook nooit zorgen over geld en zekerheid voor de toekomst. Al vrij snel na het beëindigen van de relatie met Gijs besloot Johanna om samen met een collega een tijdje in een buitenlands ziekenhuis te gaan werken. Dan leerde ze weer een andere omgeving en taal kennen, was het idee.

 

Zo gebeurde, ze vertrok naar de kustprovincie van het zuidelijk land met mooi klimaat. Johanna leerde er Martin kennen, die in de buurt een kleine zeilschool runde. Ze werd al snel geïmponeerd door zijn makkelijke leefstijl en sportieve prestaties. De twee hadden een gepassioneerde relatie. Martin leerde Johanna zeilen. Toen zij dat goed beheerste, gaf Johanna haar baan in het ziekenhuis op, en ging zij meewerken in de zeilschool. Dit liep een tijd goed, en de twee genoten van het vrije buitenleven en van elkaar. Maar Martin bleek er wat later nog een tweede vriendin op na te houden, en Johanna stopte haar relatie met hem.

 

Omdat Johanna uit deze omgeving weg wilde, solliciteerde zij op een baan als verpleegkundige op een cruiseschip. Ze werd aangenomen en Johanna voer naar vele windstreken. Het was meer vakantie houden dan werken, want dat laatste was bepaald niet zwaar. Toen ze hier een beetje genoeg van had, besloot zij zich een poos te vestigen op een prettig warm eiland waar ze een paar keer met het cruiseschip had aangemonsterd. Johanna kocht er een camper en kreeg van John, een bevriende inwoner, toestemming deze op zijn land te parkeren. John was kunstschilder, wat ouder dan Johanna. Een rustige levensgenieter. Het klikte meteen goed tussen de twee. Johanna voelde zich hier goed thuis en het werd een relatie.

 

In al die jaren verhuisde Gijs één keer, maar hij bleef wel in dezelfde woonwijk. Inmiddels klikte het steeds beter tussen Gijs en Olga, een collega van hem. Ze liepen vaak samen een eindje om in de lunchpauze. Olga zat in een slechte relatie met iemand die veel van huis was. Het was duidelijk dat ze zelf wel open stond voor een nieuwe relatie of een spannend avontuur. Gijs vond haar aantrekkelijk, en ze was een stuk jonger dan hijzelf. Beiden kwamen bij elkaar over als niet saaie ambtenaren. Daar voelden ze zich toch te avontuurlijk voor. Ook Gijs. Het werd een vrij heftige relatie, die voor andere collega’s geheim werd gehouden. Samen deden ze leuke activiteiten, al dan niet in de buurt van de werkplek. Dat maakte het nog spannender. Gijs besefte dat hij ervan moest genieten, hij wist niet of Olga wel bij hem zou blijven. Ze liet steeds in het midden of ze wel of niet definitief met haar vriend zou stoppen.

 

Afspraken met Olga maken lukte Gijs niet. Ze had aangegeven niet van vaste gewoontes te houden. Hij moest maar afwachten wanneer ze elkaar privé weer konden ontmoeten. Ze zei steeds: “We spreken niets af, maar ik meld me wel”. Spontaniteit stond hoog in Olga’s vaandel. Gijs accepteerde dat. En gelukkig voor hem meldde ze zich diverse keren.

 

Maar het stopte. Het werd voor Olga te lastig deze verhouding geheim te houden, en ze zou toch maar niet met haar vriend stoppen. Helaas voor Gijs. Hij had het er een tijd moeilijk mee, maar genoot ook van mooie herinneringen. Niemand die er ooit iets van had gemerkt. Niet veel later gaf Olga aan dat ze van baan zou veranderen. Haar hart lag meer bij ontwikkelingshulp, en ze kreeg de kans om in een nieuwe baan veel naar Afrika te reizen.

 

Gijs en Olga hielden contact met elkaar, want Gijs wist intuïtief dat dat goed was voor een later leven. Oude contacten konden nooit echt door nieuwe worden vervangen, wist hij. “Wat je vroeger, in een tijd dat je nog “een heel leven” had, samen hebt meegemaakt, blijkt later uniek te zijn”, was zijn verwachting. De nieuwe baan beviel Olga goed. Enige tijd later vernam Gijs dat ze nu een relatie had met een collega van haar huidige werk, en dat ze toch met de oude vriend had gebroken. Dit keer was het kennelijk wel menens, want Olga trad na enige tijd met deze man in het huwelijk. Na enige jaren zou er nog een zoon worden geboren. Het gezin ging elders in het land wonen.

 

Gijs en Olga bleven elkaar toch zien. Meestal één keer per jaar zochten zij elkaar op om als vrienden bij te praten. Alsof het iets was geweest dat niet had gemogen, werd er daarbij niet over hun vroegere verhouding gesproken. Beiden waren inmiddels natuurlijk ouder geworden, maar soms, als het gesprek even naar hun geheime voorgeschiedenis neigde, werden de oude Gijs en Olga weer even wakken, en moesten ze lachen om vroeger. Maar al met al deden de twee het nu wel rustiger aan, en Olga had een verantwoordelijkheid als moeder. Gijs moest glimlachen als hij merkte dat Olga zich zorgen maakte over de keuzes en toekomst van haar zoon. Zijzelf was enige tijd geleden nogmaals van werkkring veranderd, maar leek daarin een reorganisatie niet te gaan overleven. “Last in, first out”, verzuchtte ze. Zo gaat dat. “Gelukkig heeft haar echtgenoot een goede baan”, dacht Gijs.

 

Gijs had als ambtenaar al jaren een vast dienstverband. Aan deze vaste aanstelling was een lange proefperiode vooraf gegaan. Het was niet vanzelfsprekend geweest dat hij daarna in vaste dienst zou komen. Maar toen dat eenmaal was gelukt, was hij daar erg blij mee. Hij voelde zich goed in deze vastigheid. Onzekerheid was niets voor hem, dat besefte hij toen al. Maar ook in deze ambtelijke wereld traden verschuivingen op. In het begin waren reorganisaties nog spaarzaam en hadden deze weinig consequenties voor de medewerkers. Later volgden deze reorganisaties elkaar sneller op en werden deze ook rigoureuzer.

 

Op zeker moment, Gijs was inmiddels 50 jaar oud, vernam hij dat hij bij een reorganisatie op de nominatie stond om “af te vloeien”. Dit ondanks zijn vaste dienstverband. Zijn leven stond daarna flink op zijn kop. Hij maakte zich grote zorgen, en begon allerlei plannen te maken om nog zuiniger te gaan leven. Maar was dat allemaal wel nodig? Had hij inmiddels niet al voldoende gespaard? Uiteindelijk werd de soep niet zo heet gegeten, en liep de reorganisatie goed voor Gijs af. Hij bleef tot zijn pensioen in deze baan.

 

Johanna was zich op het warme eiland gaan toeleggen op een oude liefhebberij, het pottenbakken. Haar creaties werden te koop aangeboden in het kleine winkeltje waar ook John zijn schilderijen aan de man bracht. Na enige tijd ging een andere oude wens van Johanna in vervulling. Zij werd zwanger. Een tijdje later werd dochter Elsa geboren.

 

Het gezinnetje leefde een aantal jaren erg gelukkig. Tot John ziek werd. Het ging steeds slechter met de man en na een aantal maanden overleed hij. Johanna had een tijd veel verdriet. Toen ze daar een beetje overheen was, overwoog ze dat het voor Elsa beter was als ze weer terug zou keren naar haar geboorteland. Daar zou ze wel weer een baan in de zorg kunnen krijgen om voor haar dochter te kunnen zorgen. Nu John er niet meer was, waren haar inkomsten op het eiland te wisselend en laag. En voor Elsa zou er ook een betere school gevonden kunnen worden.

 

Moeder en dochter kwamen dus terug, en het werd de regio van het land waar Johanna vandaan kwam. Ze wist een eenvoudig huis te huren en het kwam ook goed met werk en met school voor Elsa, die het er al na korte tijd naar haar zin had.

 

Omdat ze “goed uit elkaar waren gegaan”, hadden Gijs en Johanna door de jaren heen, en vaak op afstand, steeds goed contact onderhouden. Op latere leeftijd - Gijs was inmiddels 65 jaar oud, en Johanna 60 - kwamen ze elkaar weer tegen, omdat Johanna ook weer ging zwemmen in hetzelfde zwembad. Opeens werd het kleedhokje naast dat van Gijs weer door Johanna ingenomen. Het klikte nog steeds, en het contact werd weer intensiever.

 

Johanna was duidelijk ouder geworden, en meer gesteld geraakt op rust en regelmaat. Ze was vroeger altijd erg expliciet geweest in de kritiek die ze op Gijs had, en deze had de kritiek nadien altijd ook wel ter harte genomen. Hij wilde zich anders naar haar presenteren. Als een flexibeler mens. De twee pasten nu beter bij elkaar, het werd opnieuw een latrelatie. Een latrelatie 2.0. Deze nieuwe relatie was anders door beider leeftijd, algemene ervaringen en die met andere relaties. En door het ouderschap van de vrouw. Deze veranderingen moesten ze bij elkaar inzien en van elkaar accepteren. Gijs kon goed overweg met Elsa, die inmiddels was gaan studeren en op kamers woonde. Ze had een leuke vriend. Gijs vond het mooi om te zien dat zij net zo’n spring in het veld was als haar moeder vroeger.

 

Johanna had uiteindelijk een grote verscheidenheid aan mooie herinneringen. Ze had ook veel gereisd, veel meegemaakt. “Wat zijn deze herinneringen later waard?”, vroeg Gijs zich af. “Eigenlijk onthoud je maar een paar dingen van al die ervaringen die je hebt opgedaan, al die reizen die je hebt gemaakt. In hoeverre beïnvloeden deze herinneringen en ervaringen nog bewust of onbewust je latere leven?”, overdacht hij. “Johanna is op veel plekken geweest, en kan het relatieve in het leven hierdoor mogelijk beter beoordelen”. Maar ook Gijs was in de loop der jaren – zij het alweer de nodige tijd geleden voor het laatst - regelmatig op vakantie in andere landen geweest. Ook hij had het idee - door zijn ogen er bewust voor open te stellen en te houden, en aan te vullen met het zien van allerlei foto’s en films - dat hij het een en ander over het leven op deze planeet had geleerd. Had Johanna meer uit het leven gehaald dan hijzelf?

 

Ook Gijs was veranderd. In bescheiden mate, maar toch. Hij dacht regelmatig: “Het is op mijn huidige leeftijd fijn om, na een dagje te zijn weggeweest, weer thuis te komen in je eigen wereldje met controle over alles”. Maar hij waardeerde het ook om al snel daarna weer het gevoel te hebben dat hij het nieuwe weer moest gaan opzoeken, omdat hij zich anders zou gaan vervelen. “Je moet blij zijn als iets nieuws zich aandient, en het omarmen. Je moet nieuwe uitdagingen aangaan”.

 

Gijs probeerde dus op latere leeftijd zo flexibel mogelijk te zijn. Hij wilde zoveel mogelijk vermijden dat hij nog het idee zou krijgen toch iets in het leven te hebben gemist. Hij wilde er zeker van zijn tenminste kansen te pakken om iets bijzonders te beleven, als dat zich aandiende. En het mocht best iets kosten. Gijs peinsde erover wat hij voor nuttigs kon gaan doen. Virtual reality reizen maken? Stadsgids worden? Dat “paste wel in zijn straatje”.

 

De twee groeiden zo uiteindelijk weer meer naar elkaar toe. Het lukte hen om zich opnieuw aan elkaar aan te passen. Menselijke gewoonten blijken uiteindelijk toch niet altijd in beton gegoten. Johanna was milder geworden als het ging om het leiden van een regelmatig leven, en Gijs had meer zelfinzicht ontwikkeld en trachtte nu meer het oude los te laten om iets nieuws te bereiken. Hij besefte: “Je hebt in het leven niet alleen vooroordelen, maar ook “naoordelen”. Als je bijvoorbeeld vroeger bij vrienden nogal krenterig was, blijf je deze eigenschap later voor hen behouden, ook al is het al lang niet meer aan de orde. Deze naoordelen moet je daarom samen overwinnen, wil je met dezelfde persoon opnieuw een relatie kunnen opbouwen”.

 

Gijs was nooit iemand geweest die een ander onnodig kwetste. Hij was dat nog steeds niet, maar hij wilde ook geen masker meer opzetten, als dat zo uitkwam. Anderen zouden daar uiteindelijk toch doorheen prikken. En het was op zijn leeftijd ook minder opportuun om niet helemaal zichzelf te zijn. Het leven was nu toch bezadigder, dat mocht gezien worden.

 

De spontaniteit en ongedwongenheid van de jeugd was er niet meer, maar ook niet de vraag of iemand wel de goede mede-ouder van je kind zou zijn. De twee genoten van activiteiten dichtbij, zoals fietsen, wandelen, steden en tentoonstellingen bezoeken, maar ook van weer wat verder weg, vliegreisjes naar Rome en Barcelona. Reizen die voor Gijs al lang geleden waren. Hij was blij dat hij weer met enige passie op vakantie kon. Een vakantie zoals hij het altijd graag had gehad, met zijn geliefde. Dus nu was het een beetje van het oude en een beetje van het nieuwe.

 

Bij Gijs en Johanna was wel degelijk een nieuwe latrelatie ontstaan. Misschien was dit bijzonder, want een “vriendschap” lag mogelijk meer voor de hand. Vooral voor Gijs was dit toch wel een grote stap. Dat zou met iemand die hij niet al van vroeger kende nooit zijn gelukt. Later ook nog eens met elkaar gaan samenwonen was niet uit te sluiten. Een leven heeft soms aan het eind een bijzonder verloop. Ook voor iemand als Gijs.

 

De twee wisten: “Als je oud bent, leef je nog maar half. Maar maak dan wat van die helft! De toekomst oogt traag, ver weg en lang als je jong bent; het verleden is snel, kort en dichtbij als je oud bent. Als je jong bent, gebeurt er veel in korte tijd; als je oud bent, zijn nieuwe gebeurtenissen spaarzaam”.

 

En ze beseften ook: “Een mens is maar beperkt veranderbaar. Je moet het leven leiden dat bij je past. En bij elkaar passen kan soms later weer met dezelfde mens als eerder, maar dan om andere redenen”.



HET HOTEL

 

Zoals op wel meer locaties het geval is, komen in een klein hotel in een niet-toeristisch gebied, dat ook als pension dienst doet, mensen (alleen of met meerderen) samen die elkaar niet kennen. Het zijn vreemden van elkaar, die anderen naar menselijke maatstaven niet in de weg zitten. Louter tijdgenoten, die hun eigen leven aan het leiden zijn. Tijdgenoten die, zonder dat ze dat beseffen, een bepaalde sociaal-culturele achtergrond en zekere normen en waarden met elkaar delen. Daar wordt door een ieder tenminste wel van uitgegaan. Elk heeft daar zijn eigen reden voor aanwezigheid, ook als er geen rationele reden voor is. Want dan is er een niet-rationele reden.

 

In zo’n hotelletje kan van alles gebeuren. Het is misschien interessanter te bezien wat er normaal gesproken niet gebeurt. Nou, dat mensen die elkaar niet kennen, dingen met elkaar doen die ze alleen doen met mensen waar ze één of andere relatie mee hebben. Een familie-, vriendschaps- of vijandschapsrelatie, bijvoorbeeld. Men kan ook bestolen, opgelicht, verliefd, etc. zijn, wat aanleiding geeft tot contact met één of meer anderen. Mensen kunnen ter plaatse iets met elkaar krijgen, bijvoorbeeld bij in het hotel ervaren geluidsoverlast. Is dit interessant voor een lezer? Mogelijk. De schrijver moet er wat bijzonders laten plaatsvinden, iets dat meerdere gasten raakt. Een gebeurtenis die hun onderlinge onverbondenheid verstoort. Misschien een bommelding? Nee, dat nu maar even niet.

 

Maar de schrijver moet wél aan de bak, er moet actie komen. Hij besluit dat het hotel op een bepaald moment door toedoen van een onbekende een aantrekkende werking op bepaalde personen had. Het werd even een soort “magnetisch middelpunt”, waar enkele mensen met een bepaalde reden – concreet of vaag - naar toe werden trokken. Hetgeen in dit gastenverblijf een intermenselijke interactie zou moeten bewerkstelligen.

 

In het hotel van de schrijver werkte Geert, de rechterhand van de eigenaresse. Hij trad op als het centrale aanspreekpunt voor de gasten. Geert was tegelijk receptionist, ober, barman, kofferdrager, informatiebron inzake hotel en omgeving, klachtbehandelaar en aanhoorder van het wel en wee van de gasten. De enige die met ieder van hen contact had.

 

Op een dag kwam een man, een aankomend acteur, genaamd George, in het hotel aan. Hij had van een onbekende het dringend advies gekregen om in dit hotel in te checken, omdat het zijn leven zou kunnen veranderen. George hoopte al enige tijd dat hij een kans zou krijgen om als toneelspeler door te breken. Misschien was dit wel die kans. Hij zou er iemand gaan ontmoeten. Na zijn aankomst was George behoorlijk nerveus. Iemand zou wel contact met hem leggen en hem informatie verschaffen, verwachtte hij. Maar wie? George zag binnen het hotelletje mensen lopen. Was het die jonge vrouw met dat jonge kind, of toch die oude man die in de lounge de krant zat te lezen?

 

De vrouw die George had opgemerkt, was Katja, een alleenstaande jonge moeder, die enkele dagen daarvoor met haar dochtertje van vier jaar, Bianca, had ingecheckt. De vrouw had bij haar binnenkomst Geert herkend. Dat vertelde ze hem, en de twee raakten bij de receptie in gesprek. Geert gaf toe vroeger gigolo, een mannelijke escort, te zijn geweest. Daar was hij inmiddels te oud voor geworden. Katja verzekerde Geert dat ze discretie in acht zou nemen. Geert kon zich daarna Katja ook herinneren. Ze zouden beiden hun voorgeschiedenis voor zich houden.

 

Katja vertrouwde Geert toe dat ze op de vlucht was. Ze was bang dat het kind haar zou worden afgenomen. Van iemand die zei van de Raad voor de Kinderbescherming te zijn, had Katja gehoord dat zij niet goed voor haar kind zou zorgen. Ze wilde zich daarom in het hotel verschuilen. Iets in haar had kennelijk gezegd dat ze daar heen moest gaan. Of misschien was er geen aan te wijzen reden geweest, en was het louter toeval dat ze langs dit hotel kwam.

 

Het hotel was verder de domicilie van een gepensioneerde man, de enige pensiongast. Hij werd door Geert “meneer de rechter” genoemd. De rechter kwam over als een korzelig, somber en eenzelvig, maar ook wel beschouwend mens. Maar Geert kon goed met hem overweg. Hij bestudeerde de aanwezige gasten altijd vanaf de lounge of zijn vaste eettafeltje. De rechter overdacht dat gasten in het hotel elkaar sporadisch ontmoetten. In de gang, in de lounge, bij de receptie was het samenzijn incidenteel. Alleen in de eetzaal was men meestal gezamenlijk aanwezig. Een groet werd een enkele keer bij binnenkomst door iemand gegeven. Een praatje met een vreemde was eigenlijk al helemaal niet aan de orde. De rechter probeerde van iedere aanwezige gast te bedenken wat het voor iemand was, en wat hij of zij in het hotel kwam doen. Vooral het kind van de vrouw had momenteel zijn aandacht.

 

De volgende dag zaten alle gasten aan het ontbijt. Kennelijk had Geert iets met de rechter voorbereid, want tijdens deze maaltijd riep Geert om dat de rechtszitting aansluitend op het ontbijt in de lounge zou beginnen. Hij noemde op wie daarbij geacht werden aanwezig te zijn. Katja, wiens naam werd genoemd, besloot aan deze merkwaardige zitting mee te werken, omdat zij hoopte dat haar probleem daarmee zou worden opgelost. George, die ook aanwezig werd geacht, wilde ook graag komen, omdat hij wist dat deze gebeurtenis te maken moest hebben met de opdracht om naar het hotel te komen. Zijn kans op een doorbraak. Geert had hem de avond voorafgaand aan de zitting het script voor zijn rol hierbij gegeven. George had dit nog snel ingestudeerd.

 

Toen de gasten in de lounge op daarvoor klaarstaande stoelen hadden plaatsgenomen, verscheen de rechter in toga. Geert bleek zowel als bode en als griffier te fungeren. Hij riep de zitting uit en ging achter een tafeltje zitten om het verslag te maken. De rechter gaf kort aan dat deze ochtend over de situatie van Bianca geoordeeld zou worden. Er was een aangever aanwezig, die wist wat er met de opvoeding van het meisje mis was. Deze persoon zou eerst het woord krijgen. De rechter keek George aan.

 

George begreep dat het zijn beurt was om te spreken, en stond op van zijn stoel. Hij begon een feitenrelaas te geven, het verhaal dat zijn rol uitmaakte. Daarna kreeg Katja de gelegenheid hierop te reageren. Zij gaf verbouwereerd en emotioneel aan dat er van het verhaal van George niets klopte. De rechter hoorde haar repliek onverstoorbaar aan, en kwam snel met zijn conclusies inzake deze casus. Katja moest het daarbij flink ontgelden. De rechter veroordeelde de vrouw tot het afstaan van haar dochter, de ouderlijke macht werd haar ontnomen. Bianca diende te worden geadopteerd. Het was Geert die direct door de rechter tot adoptievader werd benoemd.

 

Terwijl deze zitting plaatsvond, was er een nieuwe gast in het hotel aangekomen. Het ging om een enigszins bevriende oud-collega van de rechter, de heer Hendriks. Deze man was later nog hoger beroepsrechter geworden, maar thans ook gepensioneerd. Hendriks had in de loop der tijd enig contact met de rechter gehouden, en had van een onbekende begrepen dat het momenteel niet goed met hem ging. Hendriks had daarop zijn koffer gepakt en was in zijn auto gestapt. Hij checkte bij aankomst in bij het pension waar zijn oud-collega woonde, zodat hij de man een bezoek kon brengen.

 

Hendriks betrad de lounge op het moment dat de rechtszitting gaande was, en viel dus met de neus in de boter. Hij zag de hem bekende rechter in toga zitten, en wachtte zijn uitspraak eerst af. Daarna besloot Hendriks om de uitspraak van de rechter als hoger beroepsrechter direct terug te draaien, omdat hij deze niet passend achtte. Katja was natuurlijk erg blij dat deze oud-collega net op tijd was verschenen, en beschouwde Hendriks als een soort hogere macht die haar kwam helpen.

 

De rechter had zijn oud-collega zien binnenkomen en na afloop van zijn uitspraak horen spreken, en droop snel af naar zijn kamer. Hendriks nam Katja en Geert terzijde en gaf hen wat nadere informatie over zijn oude vriend. Hij wist dat de rechter, die net als hijzelf lang kinderrechter was geweest, nogal verbitterd was, omdat hijzelf een kind had verloren. In zijn werk kreeg hij eigenlijk alleen met ellende bij minderjarigen te maken, behalve bij adopties. Dat waren plezierige momenten, dan werden er ter zitting steevast ook foto’s met de kinderen erbij gemaakt. Maar juist dit werk doen moest de rechter wel vaak een triest gevoel hebben gegeven.

 

Na afloop was het Geert die Katja verder zou helpen. Hij was erg begaan met het welzijn van Bianca en gaf het kind snoep mee bij het vertrek. Katja en Geert bleken in het hotel goed met elkaar overweg te kunnen. Ze deelden tenslotte ook geheimen. Geert wist een beter onderkomen voor Katja en Bianca. Een plaats waar ze voor langere tijd veilig konden verblijven.

 

Kort na de zitting arriveerden nog twee mannen in het hotel, waar George wat later in de eetzaal  – net voordat hijzelf het hotel wilde verlaten – mee in gesprek raakte. Het waren een producent en een regisseur van een nog te vervaardigen speelfilm over een man die in een Vinex-wijk tussen jonge gezinnen was komen wonen, en daar vereenzaamde. Ze waren op bezoek om een mogelijke locatie te beoordelen.

 

Hendriks nam zich voor om met de rechter vaker contact te houden, hem ook wat frequenter te bezoeken, en hem zo nodig te ondersteunen. Maar ook Geert bleef iemand die voor de oude rechter, zijn enige pensiongast, een oogje in het zeil zou houden.

 

Het hotel ging na deze gebeurtenissen over tot de orde van de dag. Geert zou spoedig weer nieuwe gasten ontvangen. Gasten die ieder hun eigen reden hadden om enige tijd in het hotel te verblijven. Die elkaar niet kenden, en elkaar meestal ook niet zouden leren kennen. Of zou er opnieuw aanleiding zijn tot intermenselijk contact?

 

De schrijver heeft bij dit verhaal kennelijk in het midden willen laten of deze rechtszitting in het hotel daadwerkelijk had plaatsgevonden, of dat de oude, eenzame rechter zich alles had verbeeld. Dichtte de rechter in gedachten zijn mede-gasten rollen toe die ze in werkelijkheid niet hadden? Als alles was ingebeeld, fantaseerde de rechter dan alleen maar een beetje, of was het een echte, misschien zelfs gevaarlijke waan van hem? Was deze man aan het dementeren?

 

Verder kan het zijn dat de schrijver het vaag heeft willen houden welke rol Geert in het geheel speelt. De schrijver wil zijn lezer nog laten weten dat Geert in het verleden wel eens strafzittingen van meerderjarigen ging bezoeken. Hij was erg in de rechtspraak geïnteresseerd geweest. Was de uitspraak van de rechter door hem voorzien of zelfs voorgekookt? Had deze hotelmedewerker een relatie tot het kind?

 

Het doet er eigenlijk niet toe of het in het verhaal “echt was gebeurd”, en wat er allemaal had plaatsgevonden. De schrijver had dan toch, op zijn kamer tijdens zijn verblijf in een klein hotel, iets bedacht over een plaats met mensen die allen hun eigen beweegreden hadden om daar aanwezig te zijn, en betrokken raakten in bepaalde intermenselijke contacten. 

 



DE JURY

 

Het speelde zich af in een land met juryrechtspraak. Dat hield in dat er bij het recht spreken uit een groep burgers een jury werd gevormd, die de schuldvraag van een verdachte moest beoordelen. De strafoplegging was na een schuldigverklaring vervolgens aan de rechter of rechters. Tijdens het proces en de beraadslaging behoorde de jury afgezonderd van de buitenwereld te zijn. Ze mochten niet door anderen beïnvloed kunnen worden. Om deze reden verbleven de juryleden gedurende de rechtszitting in een hotel. 

 

Ten behoeve van een zaak waar het ging om mogelijke vervalsing van een schilderij van een beroemde kunstenaar, werden vier oudere blanke mannen opgeroepen om als jury te fungeren. De vier kwamen bij elkaar en raakten na aankomst in het hen toegewezen hotel in gesprek. Ze wisten dat een jury een afspiegeling van de bevolking behoorde te zijn, dus vroegen deze mannen zich af waarom juist zij voor deze taak waren opgeroepen. Ze waren duidelijk geen vertegenwoordigers uit verschillende bevolkingsgroepen. Maar hen werd desgevraagd geantwoord dat een commissie had onderzocht en bepaald dat ze verschillend genoeg van elkaar waren. Er werd aan toegevoegd dat ze dan wel een overeenkomstige sociaal-culturele achtergrond en dito opleidingsniveau hadden, maar dat ieder toch werd geacht zich zelfstandig en met verstand in de situatie te kunnen verdiepen. Dat had de doorslag gegeven. De vier mannen, die allen reeds in de zeventig en met pensioen waren, besteedden verder geen aandacht aan dit representatieprobleem.

 

Het gesprek dat de mannen voerden ging al gauw over van alles, vooral over de politieke kwesties van dat moment. Ieder bleek daarbij zijn eigen ideeën en stokpaardjes  te hebben. Ze hoorden elkaar nauwelijks aan, laat staan dat ze iets van elkaars standpunten overnamen. Het was daarbij ook wel duidelijk dat de meerderheid weinig zin had in de hen opgelegde taak. Van enige interesse in het beantwoorden van de betreffende schuldvraag was op dat moment nog geen sprake.

 

Het proces begon korte tijd later. Verdachten waren een man die een meestervervalser van een schilderij van een beroemde kunstenaar zou zijn, een soort Han van Meegeren, en een met hem bevriende kunstkenner en schrijver van kunstboeken. Deze zou van het vervalsen op de hoogte zijn, en de vervalser hebben geholpen om het schilderij aan de man te brengen. De twee zouden hebben samengespannen, en de opbrengst hebben verdeeld.

 

De vraag was allereerst of er sprake was van vervalsing. Het antwoord daarop was bevestigend, een aantal deskundigen had dit uiteindelijk als zekerheid vastgesteld. De volgende vraag was of de hoofdverdachte deze vervalsing had gemaakt. De man ontkende en hij werd daarin door zijn vriend gesteund. De jury had dus iets te vinden van de door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijsmiddelen. Kon de schuld van de hoofdverdachte daaruit worden afgeleid?

 

Aan het begin van de zitting gebeurde iets onverwachts. Één van de juryleden wraakte de andere leden. Hijzelf, Simons, beschouwde zichzelf kunstenaar, en kon volgens hemzelf over deze zaak oordelen, maar de anderen, Van Ommeren, Gaastra en De Wit, waren, zoals hij zei te hebben gemerkt, nauwelijks in kunst geïnteresseerd. Zij konden deze taak daarom naar zijn idee niet volbrengen. Hij wraakte om deze reden deze drie juryleden en verzocht de rechter om vervanging.

 

Dit wrakingsverzoek werd door de rechter echter afgewezen, omdat een jurylid dit niet kon verzoeken, wel een partij of de rechter zelf. En bij wraken zou het dan in dit geval gaan om beweerde partijdigheid van een jurylid. Dat was hier niet aan de orde. Ongeïnteresseerde mensen zijn onpartijdig. Hoewel niet succesvol, vonden Van Ommeren, Gaastra en De Wit dat Simons een goede daad had verricht om hen te trachten te ontslaan van deze ongewenste jurytaak. Helaas was het niet gelukt, maar ze waren hem toch dankbaar.

 

Het inhoudelijke proces ving daarna aan. De hoofdverdachte, Bram de Groot, beweerde het betreffende doek - het zou gaan om een onontdekt werk van een beroemde schilder - te hebben gekocht omdat hij het mooi vond, en als geldbelegging. Hij zei nu zelf slachtoffer te zijn, want hij was zijn geld kwijt. Het doek was niets meer waard. Ook de bevriende kunstkenner, Victor Lefebre, zei door de verkoper te zijn misleid. Hij had zijn vriend geadviseerd het schilderij aan te schaffen, had daarin een fout gemaakt, en zijn goede naam was nu te grabbel gegooid. De hoofdverdachte kon de aankoop van het schilderij echter niet bewijzen of aannemelijk maken. Ook Lefebre kon van de aankoop slechts mondeling getuigen. Anderzijds was het wel duidelijk dat deze Bram de Groot als schilder wel een heel andere stijl van schilderen had dan de beroemde meester, en nooit eerder een dergelijk doek had vervaardigd. Hij had bij justitie ook nooit eerder met vervalsen te maken gehad.

 

Tijdens een ingelaste schorsing van de zitting trokken de juryleden zich terug in een kamer van het gerechtsgebouw. De drie mannen die zelf geen kunstenaar waren, bespraken de vraag of zij het schilderij, waar ze tijdens de zitting foto’s van hadden bekeken, zelf al dan niet mooi vonden. Simons zei daarop geïrriteerd dat dat nu even niet aan de orde was. Vervolgens bespraken de drie nog enige tijd andere dingen die niets met het proces te maken hadden.

 

Maar uiteindelijk kwam het gesprek bij de mannen toch weer op het betreffende schilderij, en werden foto’s van het doek tevoorschijn gehaald. Het bleek dat Van Ommeren, Gaastra en De Wit het toch wel mooi vonden, toen ze er beter naar waren gaan kijken. Deze waardering nam nog toe, doordat ze tijdens de zitting ook het nodige hadden vernomen omtrent de historische achtergrond van het schilderij.

 

Na voortzetting van het proces bleek dat het OM het bewijs van het vervalsen niet goed rond had gekregen. Het viel de juryleden op dat door hun vriendschap en de waardering van elkaars werk, de hoofdverdachte en de beschuldigde kunstkenner elkaar waren blijven steunen en dekken. Duidelijk was dat ze elkaars capaciteiten en werk konden waarderen, hetgeen ook als echt op iedere aanwezige overkwam. De jury kwam uiteindelijk tot een niet schuldigverklaring van beide verdachten. Er was toch teveel twijfel overgebleven. De twee gingen dus vrijuit. Maar het eindgevoel bij rechters en jury was dat Bram de Groot het tenlastegelegde wel degelijk zelf gedaan zou kunnen hebben.

 

Bram de Groot kreeg in de periode daarna door de publiciteit van deze zaak alle aandacht en ging beter dan daarvoor verkopen. Daaraan lag ook ten grondslag dat hij ook mooie kunst maakte, en nu meer mensen dit onder ogen kregen. Lefebre had, zoals bekend, altijd in hem geloofd. Hij had de kunstenaar vóór het proces al gepromoot, en hem al een zekere naamsbekendheid verschaft. Zijn boekenverkoop steeg ook door zijn eigen nieuwe bekendheid. Dit ondanks de taxatiefout die hij bij de beoordeling van de echtheid van betreffend schilderij in de rechtszaak had gemaakt. Tenminste, als hij toen echt onschuldig was geweest, want anders was er van een taxatiefout geen sprake.

 

En de ex-juryleden? Daar bleek nog iets bijzonders mee aan de hand. Een week na afsluiting van het proces kwamen de vier mannen bij Gaastra thuis bij elkaar. Van Ommeren zei op een zeker moment tegen de anderen: “Mannen, binnenkort is het zover, dan bestaat onze vriendschap vijftig jaar. Vergeten jullie dat niet?! We kunnen dit niet zomaar voorbij laten gaan. Laten we erover nadenken hoe we dat gaan vieren”.

 

Dat deden ze, en bij hun jubileum werd op passende wijze stilgestaan. Het was tenslotte niet niets dat vier jongemannen die elkaar in het begin van hun studententijd hadden leren kennen, zo lang en zo regelmatig contact hadden gehouden en bevriend waren gebleven. En nu waren ze samen oud geworden. Veel hadden ze samen meegemaakt, en ze kenden elkaar door en door. En natuurlijk waren ze nu als ouderen niet meer dezelfde als vroeger, maar ieder had nog zijn bekende eigen persoonlijkheid bewaard.

 

De vier mannen kwamen  daarna nog regelmatig samen, zolang de gezondheid dat zou toelaten. Ze waren gewend om over van alles te praten, maar vooral over de politiek en over dingen die henzelf betrof. Ze kenden elkaars ideeën en standpunten, maar dat stond het steeds opnieuw ventileren van de eigen stokpaardjes niet in de weg. Dat veranderde niet, zo ging het altijd. Ze wisten van elkaar dat ze hun eigen weg moesten gaan, maar als het nodig was, stonden ze wel voor elkaar klaar. Misschien alleen op momenten dat hun liefhebberijen samenvielen was er sprake van een oprechte belangstelling voor de ander. Maar dat was dan weer eigenlijk eigenbelang. In sommige opzichten leek het daarom wel alsof ze elkaar niet kenden, alsof het vreemden van elkaar waren.

 

Simons had, net als zijn vrienden, voor zijn pensionering werk op academisch niveau gedaan, maar had, met uitzondering van tussenpozen, altijd in zijn vrije tijd geschilderd. Nu deed hij dagelijks aan dit creatieve werk, hij beschouwde zich kunstschilder. Dat wisten de anderen, maar daar vroeg niemand naar. Zelfs niet als er even naar een gespreksonderwerp werd gezocht. Duidelijk was dat wat hij maakte buiten de belevingswereld van de anderen stond. Simons stoorde zich soms een tijdje aan dit negeren van zijn passie, en hij gaf wel eens hints waar zijn kenbare frustratie op was gebaseerd. Simons merkte dan al gauw dat zijn opmerkingen bij hen het ene oor in gingen, en het andere weer uit. Als deze dat ene oor al bereikten. Het was zeker niet zo dat Simons naar een regelmatige belangstelling verlangde, maar zo nu en dan wat interesse zou bij hem wonderen doen. Hij was zich er terdege van bewust dat het leven niet om hem draaide.

 

Simons stopte bij hun gesprekken uiteindelijk maar met het delen van ervaringen die belangrijk voor hem waren. Er zou toch geen reactie komen. “Het leven is een feest, maar je moet zelf de slingers ophangen”, hoort men wel eens zeggen. Maar Simons hing in het bijzijn van de anderen geen slingers meer op, de kamer moest daarom leeg hebben geoogd. Zou zijn zwijgen hen niet opvallen? De “desinteresse” van de anderen werd hier eigenlijk alleen maar mee versterkt, ze werden nu nog minder “uitgedaagd”. Er konden door hen verkeerde conclusies uit zijn geestelijke afwezigheid worden getrokken. In ieder geval was er nimmer het besef dat ze bij Simons te weinig belangstelling toonden voor wat voor hem belangrijk was.

 

Doordat ze zich moesten verdiepen in het schilderij van de rechtszaak, had het er bij Van Ommeren, Gaastra en De Wit toch toe geleid dat er bij hen wat meer interesse in de schilderkunst was gewekt. Maar Simons, de creatieve vriend van hen, bleef in kunstzinnig opzicht buiten hun blikveld vallen. Hij bleef gewoon doorschilderen, en zou nooit om waardering vragen, laat staan om promotie van zijn werk. Maar hij zou wel naar een beetje belangstelling verlangen. Simons zou bij het grote publiek onbekend blijven.

 

Simons dacht er wel eens over na waar hij dan wél zijn echte gelijkgestemden zou kunnen vinden. Moest hij zich bij anderen aansluiten? Bij mensen die meer kunstminnend waren, of bij een groepje mede-kunstenaars? Dan zou hij waarschijnlijk ook kritischer benaderd worden, en te horen krijgen waar hij zich nog kon verbeteren, etc. Daar vond hij zich inmiddels te oud voor. En zo’n lange vriendschap als met Van Ommeren, Gaastra en De Wit zou hij nooit meer kunnen krijgen. Maar Simons bleef hopen op de gelukkige ontmoeting met die ene onbaatzuchtige kunstliefhebber die hem zekere naamsbekendheid bij het publiek zou geven. Daar fantaseerde hij wel eens over.

 

Simons dacht nog wel eens terug aan de rechtszaak. Die Bram de Groot was, indien hij toch een vervalser zou blijken te zijn, een asociaal iemand die alleen met zijn eigenbelang bezig was geweest. Maar hij had tenminste een kunstminnende vriend die zijn vakmanschap zag, en die hem door dik en dun steunde. Dat was toch ware vriendschap. En hun wederzijdse waardering had hen beiden ook nog wat opgeleverd!

 

Er waren ook zoveel kunstenaars in het land. Hoe zou je in die grote groep kunnen opvallen? Moest Simons dan iets geks verzinnen om bekend mee te worden? Iets waarmee hij in de publiciteit zou komen? Het vervalsen van een arrivé, bijvoorbeeld? En dan een deal sluiten met een onbekende galeriehouder, of zo? Deze vervalsing moest dan uitkomen, maar hopelijk niet te bewijzen zijn. Ook hierover kwam er bij Simons wel eens een fantasie op.



VERBINDING

 

je leven begint ergens op een plek

en je eindigt ook weer hier of daar                      

 

van vertrek tot eind, een leven lang                              

smelt je samen met wat leeft en staat                 

tot andere gedachten, nieuwe gedaanten

 

ook als je eindigt op gelijke spot                          

en je doodskist in dezelfde kamer pronkt                     

als waar je het levenslicht zag

 

dan nog is dat ergens anders

 

 



HET HORLOGE

 

Twee vrienden waren een dag naar de sauna. Het was een groot wellnesscentrum met diverse sauna’s en baden binnen en buiten. Tussen de middag wilden ze een paar boterhammen opeten, die in hun opbergkastje lagen. Ze zagen dat er twee kastjes verder een deur van een locker openstond. Ze keken in het kastje, het bleek in gebruik en niet goed afgesloten. Het oog van één van de vrienden viel op een groot, gouden herenhorloge, dat volgens de ander wel tienduizend euro waard was. Ze overlegden even en haalden het horloge uit het kastje. Er was verder niemand in de kleedruimte aanwezig. Zouden ze het in hun eigen locker stoppen? Na enig overleg besloten ze dit niet te doen. Als de eigenaar van het horloge terug zou komen en de diefstal zou ontdekken, zou hij naar de receptie gaan, waar een medewerker waarschijnlijk alle lockers in deze hoek van de kleedruimte zou openen. Maar ze besloten ook om het horloge wél mee te nemen. In de badjas van  één van hen, van Alex. De vrienden gingen vervolgens het saunacomplex weer in. Lopend op het buitenterrein kwam het plan op om het horloge later te verkopen en de opbrengst samen te delen. Dat was het meest eerlijk.

 

De vrienden besloten gewoon weer een sauna in te duiken. Badjassen werden altijd buiten een saunacabine opgehangen. Er waren zoveel badjassen in het complex, dat er hier niet in zakken gezocht zou gaan worden. Men had daarbij geen badjas van een bepaalde kleur voor ogen, het sieraad zou in elke kunnen zitten. En mocht het toch worden gevonden, de kans was nihil, dan was het pech. Toen de vrienden de sauna uit kwamen, bleek de badjas van Alex toch te zijn verdwenen. Het was een dure badjas, dus deze kon gewoon door een kenner van mooie badjassen zijn weggenomen. Er werd wel eens vaker wat gestolen, dus dit was wel dikke pech. Het was ook nog mogelijk dat deze per ongeluk was meegenomen.

 

Wat moesten ze doen? Het hele complex doorlopen en op zoek gaan naar de badjas van Alex? Dat was bij een handdoek ook wel eens eerder nodig geweest. Deze werd toen weer teruggevonden. Als de badjas per ongeluk was meegenomen, dan werd hij later misschien op de oude plek teruggehangen, of zou deze bij de receptie kunnen worden afgegeven. Dat was zeker mogelijk als een eerlijk persoon het dure horloge in de zak zou aantreffen. Dan waren ze het kwijt, want de vrienden konden natuurlijk niet brutaal naar de receptie lopen om aan te geven dat de badjas van Alex was meegenomen. Ze zouden in de val kunnen lopen, als het horloge was ontdekt. Het enige wat gedaan kon worden, was het saunacomplex doorlopen en badjassen controleren. Zo geschiedde. Maar het leverde niets op. Het was helaas, pindakaas. Het verlies moest geaccepteerd worden, en dat deden ze. Alex had thuis nog wel een onopvallende, goedkope badjas, die kon hij beter naar zo’n complex meenemen. Een dure badjes werd eerder gestolen. Maar voor nu was het te laat.

 

Ondertussen wilde de bezitter van het horloge, Aad, even zijn telefoon in de locker gaan checken. Daar aangekomen zag hij dat het deurtje open stond, en ook dat zijn horloge was verdwenen. Hij baalde. Wat moest hij doen? Hij liep naar de receptie om de diefstal aan te geven, en hij eiste ook dat alle kastjes zouden worden opengemaakt. Hij liet zich ontvallen dat hij zijn kastje niet goed had afgesloten. De receptie weigerde nu, want het was volgens de receptioniste zijn eigen schuld.

 

Aad liep daarna boos door naar het restaurant om van daar een scherp mes mee te nemen. Vervolgens ging hij weer naar de receptioniste die hij dreigde met het steekwapen. Het was op dat moment erg rustig bij de receptie, en Aad sprak zachtjes dat ze niemand anders mocht waarschuwen. Ze moest met hem meelopen. Het door Aad geëiste openen van alle kastjes in dezelfde hoek leverde echter niets op. De man ploegde alle kastjes door en trof geen horloge aan. Wat nu? Hij kon moeilijk alle kastjes in de sauna geheel uitvlooien, en hij besefte ook wel dat de dader het in zijn badjas had kunnen steken, of direct uit de sauna had kunnen vertrekken.

 

Aad begreep dat hij geen enkel aanknopingspunt had om het horloge terug te krijgen. Om zijn schade te compenseren, zou hij op dat moment alleen nog van alle kastjes in de sauna kunnen controleren of de deurtjes goed waren afgesloten. Misschien was iemand, net als hijzelf, dat vergeten. Dan zou hij alle waardevolle dingen daaruit halen. Dat zou zijn wraak zijn. Als er iets van je wordt gestolen, jat je gewoon iets van een ander terug, was zijn devies. Toen de receptioniste was weggeglipt, wachtte Aad in iedere hoek van de kleedruimtes zijn kans af, en controleerde hij, als er even niemand was, iedere locker.

 

De receptioniste had aan Aad gezien dat hij het even niet meer wist, toen het openen van de lockers in zijn hoek niets had opgeleverd. Ze hoopte dat hij het zou opgeven en ze liep voorzichtig terug richting de receptie. De man reageerde inderdaad niet en kwam gelukkig ook niet achter haar aan. Nog nauwelijks bijgekomen van de schrik was zij van plan het direct aan de bedrijfsleider te melden, die er zeker voor zou zorgen dat deze man op de zwarte lijst zou komen. Hij zou nooit meer het saunacomplex mogen betreden.

 

Toen ze bijna bij de deur van de kleedruimte was aangekomen, werd de receptioniste aangesproken door een blonde vrouw in roze badjas. Deze onbekende vrouw stelde zich voor als Maria. Maria zei op indringende toon tegen de receptioniste: “U mag deze man niet op de zwarte lijst laten zetten, u voorkomt hiermee een nieuwe cyclus. Het leven is opgebouwd uit cycli. U mag een levenscyclus niet verstoren, niet doorbreken, ook niet als uw persoonlijke belang u daartoe zou nopen. Vergeef hem deze misstap, hij was ten einde raad. De mens is nou eenmaal verre van perfect. Fouten worden steeds opnieuw gemaakt, mensen leren daar niet van. Dat zal nooit veranderen. De mensheid evolueert niet. Dat moeten we accepteren, want dat tegen willen gaan is verloren energie. De schade is beperkt, de tijd wist alle herinnering”.

 

De receptioniste reageerde hier geïrriteerd op. “Wat heeft u met mijn cyclus te maken? “ riep ze naar Maria. “Nee, u begrijpt het niet, maar het is ook moeilijk uit te leggen”, continueerde Maria rustig. “Ik kom uit de vorige cyclus, en kan het weten. Het leven moet cyclisch blijven, dat mag men niet verstoren. Hij is het wiel waarmee wij onvolmaakten voortbewegen. Als deze man niet meer binnen mag komen, gebeurt die verstoring wél, en wordt ook uw lot bezegeld. Dan bent u de verstoorder van de cyclus, en zal het kwaad zich tot u richten. Als hij later weer naar deze sauna kan komen, zal er geen haan naar het voorval met het mes kraaien”.

 

Maria vertrouwde haar nog toe: “Het dubio waarin u nu even verkeert, zal in de toekomst, in een nieuwe cyclus, blijven terugkomen. Dat is niet te vermijden, we moeten dat accepteren. Maar het zal ook dan weer goed komen. Bedenk dat, en neem de juiste beslissing.”

 

Hoewel ze er niet veel van begreep, gaf de overtuigende toon van Maria de receptioniste het vertrouwen dat ze niet meer bang voor de man hoefde te zijn. Maria zou haar op één of andere manier beschermen. Misschien had deze vrouw wel gelijk, en kon ze beter haar mond houden. Daar kwam bij dat de man, die  ze wel kende als een regelmatige saunabezoeker, anders misschien later wraak op haar zou nemen. Ze dacht dat Maria daar misschien op had gedoeld. Maria liep vervolgens het saunacomplex weer in, en de receptioniste ging door de klapdeur terug naar haar desk.

 

Guido kwam op gezette tijden in deze sauna. Hij had al eens tijdens een saunabezoek een mooie handdoek achterover gedrukt. Dat was niet moeilijk. Hij hield wel van mooie spullen, maar gaf er liever geen geld aan uit. Als hij zag dat iemand bijvoorbeeld een stoomcabine in dook, en zijn of haar handdoek daarbuiten ophing, wist hij dat deze persoon er minimaal een paar minuten in zou verblijven. Tijd genoeg om iets mee te nemen. Hij zou zijn nieuwe bezit natuurlijk naar zijn locker moeten brengen en het daarin opbergen, want de eigenaar zou wel in het complex op zoek gaan. Ervan uitgaande dat iemand deze mogelijk per ongeluk had meegenomen. Deze handdoek kon Guido dan thuis of in een andere sauna gebruiken.

 

Deze dag bezocht Guido opnieuw deze sauna. Hij was niet echt op zoek naar een mooie badjas, maar hij zag net buiten een sauna een erg mooi, duur exemplaar hangen. Hij bedacht zich geen moment, en nam de jas mee naar de kleedruimte. Natuurlijk checkte Guido vóór het opbergen even wat er in zakken zat. In één zak trof hij een herenhorloge aan. Als kenner van sieraden zag hij dat het een nepartikel was. De waarde was misschien honderd euro. Hij vond het niet de moeite waard om dit ergens te verkopen, het zou op de zwarte markt nauwelijks iets opleveren. Guido stak het wél in zijn eigen badjas, om het weer in het saunacomplex mee te nemen. Hij bedacht dat hij er bij een saunavriend, van wie hij wist dat hij deze dag ook aanwezig was, wel een grap mee kon uithalen.

 

Guido spoorde deze saunavriend, Jan, vrij makkelijk op, want ieder wist wel ongeveer van een andere bekende aldaar, welke sauna-onderdelen door hem of haar in welke volgorde werden bezocht. Toen Guido zag dat deze Jan een sauna in dook, stopte hij het nephorloge in zijn badjas, en verheugde zich al over de latere reactie van zijn saunavriend. Guido zou ervoor zorgen dat hij Jan later weer tegen zou komen. Deze zou hem natuurlijk uitgelaten meedelen wat hem was overkomen. Een duur horloge rijker, wie wilde dat nou niet?! In de sauna was een kleinigheidje al reden tot een gesprek of roddel, laat staan zoiets bijzonders. Guido was ook erg benieuwd wat Jan ermee zou doen. Het horloge naar de receptie brengen of het houden?

 

Jan kwam uit de sauna. Na enige tijd merkte hij dat er iets zwaars in zijn jaszak zat. Het was een horloge. Hoe was deze daarin gekomen? Iemand moest zijn badjas voor de zijne hebben aangezien. Jan bekeek het horloge aandachtig, en zag dat het een nephorloge was. Maar hij kwam al snel op een idee wat hij er mee kon doen. En hij zou niets tegen zijn saunavriendjes zeggen, want die klepten toch alles maar door. Hij besloot wat eerder naar huis te gaan om te vermijden dat de eigenaar hem zou traceren. Deze zou wel een badjes hebben die op de zijne leek.

 

Het was beslist niet zo dat ieder in de sauna asociaal gedrag vertoonde. Verre van dat. Maria zag - net als in de vorige cyclus - mensen die netjes aansloten in de rij, keurig op hun beurt wachtten, anderen de weg wezen, of elkaar behulpzaam waren. Zij kwam mensen tegen die het naar hun zin hadden, vrolijk waren, en grapjes maakten. Maria maakte mee dat iemand achter een ander aanliep om deze persoon er op te attenderen dat er een polsbandje was verloren. En zo meer. Ze was ervan overtuigd dat dit soort ervaringen de mensheid troost kon bieden. Nee, troost moest bieden, om het zo door egoïsme geïnfiltreerde leven aan te kunnen.

 

De volgende dag belde Jan een kennis van hem. Deze kennis, Aat, was iemand die een beetje van de onderwereld deel uitmaakte, en Jan in het verleden een loer had gedraaid. Hij was door deze kennis een keer behoorlijk opgelicht. Daar moest hij nog eens wraak op nemen. Jan wist dat deze kennis weinig verstand van sieraden had. Hij zou bij Aat voorwenden dat hij een echt klokje in de aanbieding had. Jan zei tegen hem: “Aat, ik heb iets moois voor je. Een mooi horloge. Hij is echt. Van de vrachtwagen gevallen. Wel zeker tienduizend waard. Je mag hem van mij hebben voor vijftienhonderd. Lijkt het je wat? Ja? Kunnen we om twee uur voor het Escher museum in Den Haag afspreken?”. Aat: “Ik heb wel interesse. Dat lukt wel, dan rij ik daarna direct door naar de sauna. Ik heb gereserveerd”.

 



ANDERE AMBIANCE      

 

Lawaai jaagt verandering aan.

Je huid wordt dunner, rimpels richten zich op in laagjes.

Cellen groeien wel, maar gaan trager voeding inslaan,

herstellen minder snel.

Je ervaart verlies van daadkracht.

 

De straatkeien van de stad doen je lijf eerder slijten,

versnellen de afstand met je jong zijn.

De hele dag hoor je piepende wielen van een sneltram.       

Hectiek slaat aan op het lichaam,

ieder etmaal opnieuw.

 

Voetstappen op het bospad maken je niet grijzer,

in beslotenheid van dempende stammen telt tijd niet mee.

Je cellen komen tot kalmte in de natuurlijke balans,

tonen respect voor wat niet verandert

onder door de wind heen en weer wiegende bomen.

 

In het bos veer je mee met de jaargetijden.

Hoewel de inbreng beperkt blijft,

krijg je een aangenaam uitstel van bestaan.

Maar de kringloop van je eigen leven

is toch veel te snel verstreken.

 

 



MET ANDERE WOORDEN      

 

Ronald, begin veertig, had zijn middelbare schooltijd goed doorlopen. Mede door een inspirerende leraar Nederlands had hij nog enige tijd het plan gehad om Nederlands te gaan studeren, maar hij was psycholoog geworden. Ronald had voor zichzelf het idee dat hij de Nederlandse taal behoorlijk beheerste, wat wel van belang was, want hij moest regelmatig rapportages schrijven.

 

Ronald groeide op in een tijd van steeds sneller wordende communicatie. Er werden de hele dag door e-mails en wat later ook apps verzonden. Hij ontving die dag een zoveelste appje op zijn smartphone:

 

“Hai Ron, sup? idd mss even w88 met bricht tog? Gtg Bff Jan”.

 

Zijn vrienden namen niet de tijd om lange berichten te lezen en op te stellen. Ronald was er zelf ook aan gewend geraakt zijn chattaal af te korten. Zo begrepen ze het wel voldoende van elkaar. Maar de nauwkeurigheid schoot er nog wel eens bij in. Soms moest om uitleg worden gevraagd, omdat het bericht niet werd begrepen. Een e-mail opstellen en versturen werd al te lastig, te traag bevonden. Met elkaar bellen zou sneller gaan, maar vreemd genoeg bleef dat meestal achterwege. Men hield het bij korte, soms wat onduidelijke teksten sturen.

 

De onderlinge communicatie verliep een groot deel van de dag op deze wijze. Ronald besefte wel eens, hoe sneller de verzending kon geschieden, hoe korter het taalgebruik werd. Hij had hier voor zichzelf vraagtekens bij geplaatst, maar kon zich toch ook niet aan deze gang van zaken onttrekken.

 

Ronald ervoer ook de drukte van het leven. Je moest altijd maar aanstaan, bereikbaar zijn. Als er een piepje klonk, moest hij direct op zijn telefoon kijken en reageren. Men was niet meer gewend ergens op te wachten, er werd direct antwoord of actie verwacht. Althans zo voelde dat. Ook baalde hij wel eens van al dat geklets en die shaming op social media. En ook van al dat fake news en cancelgedrag, van die ophitsing door anonieme gasten. En van die dwaze complottheorieën waarmee werd rondgestrooid.

 

Deze dag werd het hem allemaal wat te veel, hij wilde even rust. Ronald besloot een wandeling in het nabijgelegen park te maken. Het was nog vroeg en was er nu nog verlaten. Ronald stopte ergens op het wandelpad om snel zijn telefoon te checken. Daardoor keek hij even niet om zich heen. Drie seconden later voelde hij flinke pijn aan zijn hiel. Hij was aangereden door een kinderwagen. “Sorry, sorry! “ riep de jonge moeder die er achter liep hem toe. Deze onmogelijk lijkende botsing op een stil wandelpad bleek te zijn veroorzaakt door het ook door haar lopen turen op een smartphone. Dit zou niet zijn gebeurd in de tijd van het geschreven woord.

 

Ronald schrok hevig van deze botsing en trachtte een nieuwe aanvaring met de kinderwagen te voorkomen, waardoor hij struikelde en zijn evenwicht verloor. Hij belandde ongelukkigerwijs met zijn hoofd op het stenen pad. Hij was knock-out. Toen Ronald weer wakker werd, lag hij in een ziekenhuis. Kort na zijn ontwaken kreeg hij bezoek van een onbekende man van in de vijftig. Was hij de dokter? Te zien aan het kostuum dat de man droeg, driedelig grijs, dacht Ronald van niet. De man stelde zich voor als De Koning. Hij zei te constateren dat Ronald zich te druk had gemaakt, en dat een ontwenningskuur op zijn plaats was. Een afkickprogramma werd dringend nodig geacht. Nadat De Koning zich ervan had vergewist dat Ronald weer oké was, verzocht hij de ongelukkige om met hem mee te gaan.

 

Buiten gekomen vroeg De Koning Ronald plaats te nemen in zijn auto. De twee reden naar een groot kantoorpand, wat verderop in het centrum van de stad. Binnengekomen door de draaideur en nadat de receptie was gepasseerd, werd de lift naar de dertiende etage genomen, en werd Ronald verzocht plaats te nemen achter een bureau in kamer dertien. De Koning grapte nog dat als hij het verblijf in kamer 1313 – men kon dit een dubbel ongeluksgetal noemen -  zou overleven, hij alles in zijn leven aan zou kunnen. Lachend verliet De Koning de kamer.

 

Ronald bekeek wat hij in deze ruimte aantrof. Dat was niet veel. Tegen de wand stond één hoge stalen grijze kast. Hij was gaan zitten op een bureaustoel achter een donkergekleurd oud type stalen bureau, zwaar en saai, met daarop slechts een ouderwetse lichtgrijze telefoon en een grote ronde doos, die leek op een asbak. Toen hij naar buiten keek, zag hij beneden kaalgeslagen stukken grond. Gebouwen die er naar hij wist al lang stonden, waren nog niet te zien. Het kwam op Ronald over alsof hij terug was geplaatst in de tijd. Een tijd zonder internet, ja mogelijk zonder computer en zelfs faxapparaat.

 

Na enige tijd kwam een man van in de dertig, in jasje-dasje kleding, de kamer binnengelopen. Hij heette Ronald welkom, en zei Karel te heten. Karel was een collega van zijn afdeling. De chef had gevraagd hem een beetje wegwijs te maken. Karel gaf aan dat Ronald als ambtenaar in tijdelijke dienst op het ministerie was geplaatst. Zijn taakomschrijving omvatte het opstellen van brieven, nota’s en notities, die met een zogeheten minuut “de lijn in” zouden gaan naar de functionaris die de brief zou ondertekenen, of aan wie de nota of notitie was gericht. Voor deze documenten bestond een standaard, en op de minuut zou worden aangegeven welke personen of afdelingen paraaf of medeparaaf moesten geven. De hogere functionarissen hadden een eigen kleur inkt in de pen, zodat snel kon worden gezien of hij of zij had geparafeerd of van wie een opmerking in de marge afkomstig was.

 

Om er goed in te komen, moest Ronald eerst maar een kort briefje schrijven. Daarna kon een nota of notitie worden opgemaakt. Ronald vroeg Karel wat het verschil was tussen een nota en een notitie. Karel zei daarop een duidelijk antwoord schuldig te moeten blijven, maar een nota was wel langer en belangrijker dan een notitie.

 

Als er iets uitgetypt moest worden, kon Ronald dat aan de afdelingssecretaresse vragen. Deze zat aan het eind van de gang, naast de kamer van de afdelingschef. Zij moest ook bijhouden waar een stuk zich in de lijn bevond. Als er een langer stuk moest worden uitgetypt, werd het door de secretaresse meestal naar de typekamer gebracht. Daar zat een batterij jongedames te typen. Na afloop werd het stuk dan ook nog door twee van hen gecollationeerd. Het getypte werd met het origineel vergeleken en op typefouten nagelopen.

 

Karel wilde Ronald er nog even voor waarschuwen dat hij tijdelijk in een te grote kamer zat. Dit was een drietraveeënkamer, maar hij had, gelet op zijn rang, slechts recht op een tweetraveeënkamer. Karel wees naar de ramen die in drie vensters waren ondergebracht. Hijzelf had ook maar twee traveeën. Verder zag hij dat er een te luxe asbak op zijn bureau stond. “Dat is een model asbak voor schaal 13 en hoger. Die zal wel een keer worden omgewisseld”, vermoedde Karel.

 

Enige tijd vóór afloop van zijn tijdelijk dienstverband zou er volgens Karel een beoordelingsgesprek gaan plaatsvinden, onder leiding van De Koning. Als dat goed verliep, zou Ronald in vaste dienst komen, en zat hij verder gebeiteld. Om tussentijds een idee te krijgen hoe men over hem dacht, waren ook functioneringsgesprekken mogelijk. Maar in de praktijk vonden deze nooit plaats. Men had het veel te druk met andere dingen.

 

Ronald zei Karel dat hij toch graag zijn chef wilde spreken. Karel gaf daarop aan dat de deur bij de heer Van Dam niet zomaar open stond. Hij moest eerst een afspraak maken bij Annie, de secretaresse. Van Dam was een nukkige oudere man, die binnenkort met pensioen zou gaan. “Een echte ouderwetse chef, een Pietje Precies”, waarschuwde Karel. “Hij bestudeert ieder concept nauwgezet, en de kans dat hij zomaar een paraaf op je stuk zet, is zeer klein. Meestal moet je dat eerst een paar keer overdoen. Pas dan gaat het document verder de lijn in”, gaf Karel als zinvolle inlichting.

 

Karel bracht vervolgens naar voren dat het wel genoeg informatie voor nu was. Ronald moest maar wat stukken gaan doorlezen, welke hij ongetwijfeld in de kast zou vinden. De volgende dag zou Karel wel een rondje met hem langs de afdeling maken. Het was nu vier uur, hij moest er vandoor. Karel gaf naar Ronald nog even aan dat het een drukke dag was geweest. Vele dossiers hadden zijn aandacht vereist, en de boog kon niet altijd gespannen zijn. Het was overigens naar zijn ervaring van belang om overal goed de tijd voor te nemen. Na bestudering van een dossier was het raadzaam het weer enige tijd in de kast te leggen. Sommige problemen losten zich namelijk vanzelf op. Maar het was allemaal veel drukker dan vroeger geworden, verkondigde Karel met een grote zucht. Daarop vertrok hij.

 

Ronald opende nieuwsgierig de grote stalen kast. Hierin stonden vele ordners en er lagen grote stapels met mappen. Mappen met brieven, nota’s en notities, voorzien van een minuut, waarop allerlei aanwijzingen en parafen in diverse kleuren. Hij begreep er niets van. Moest hij ook zoiets maken?

 

Toen het vijf uur in de middag was geworden, kwam De Koning onverwacht bij hem binnenlopen. Hij vroeg of Ronald al een beetje gewend was. De Koning gaf aan dat hij een medewerker van de personeelsafdeling van het ministerie was, en dat hij Ronald naar zijn avondverblijf zou begeleiden. De dienst zat er voor vandaag op. De Koning vroeg Ronald met hem mee te lopen.

 

Buiten kantooruren werd Ronald geacht te verblijven in de onder het gebouw aanwezige atoomschuilkelder, waar ook de regeringsnoodzetel was gehuisvest. Hij werd een kleine kamer zonder ramen binnengeleid. Er stonden slechts een bed en een bureautje. Op het bureautje lagen een boek: “Schrijfwijzer, handboek voor duidelijk taalgebruik” en een bundel met gedichten. Geen telefoon, televisie of radio te bekennen.

 

De Koning droeg hem op de Schrijfwijzer aandachtig te bestuderen. Hij behoorde foutloos Nederlands te kunnen schrijven. Zaken als zinsopbouw, woordgebruik, leestekens, en spelling kwamen in het boek aan de orde. Ronald moest op het ministerie liefst in lange, wollige zinnen schrijven. Verder diende hij zich te verdiepen in de juiste aanhef van brieven, zoals "Geachte heer/mevrouw", “Weledelgestrenge Heer” of "Excellentie". Ook kennis omtrent de juiste titulatuur was essentieel. Ter verstrooiing kon Ronald zich bezighouden met poëzie. Daarvoor diende het tweede boek. Het ging er om te leren ieder woordje in een gedicht goed tot je door te laten dringen, en af te wegen. Zo diende hij bij zijn geschriften ook te werk te gaan.

 

Bij Ronald kwam even het idee op om het gebouw gewoon te verlaten. Hij dacht dat De Koning wel niet ineens ergens zou opduiken om dat te beletten. Maar hij voelde aan dat hij hier een leerproces moest doorlopen, en dit goed moest afronden. Ronald besloot te blijven, en zich voorlopig aan de in het ministerie geldende regels te onderwerpen.

 

De Koning zou Ronald de volgende morgen wel ophalen om hem weer naar kantoor te brengen. Daarna moest hij zijn weg zelf maar vinden. Na het vertrek van De Koning was het oorverdovend stil in de bunker. Ronald kreeg de indruk dat hij op deze wijze moest afkicken van zijn internet- en smartphoneverslaving. Hij deed deze avond vervolgens wat hem was opgedragen.

 

Het was Ronald duidelijk dat hij er op kantoor grotendeels alleen voor stond, behalve enkele key-moments. Toen hij de volgende ochtend weer naar zijn kantoorkamer was gebracht, zag hij dat zijn luxe asbak was verdwenen, en was omgewisseld voor een eenvoudig glazen exemplaar.

 

Na enige tijd kwam Karel weer zijn kamer binnenstappen. Hij gaf aan dat Ronald van de chef een aanbiedingsbrief bij een reeds bestaande prospectus over communicatie binnen de overheid aan een collega-staatssecretaris moest opstellen, en de lijn in moest


doen tot en met de staatssecretaris. Met medeparaaf van de juridische en de financiële afdeling. De chefs van die andere afdelingen zouden de brief dan aan een behandelend ambtenaar geven, die na bestudering aan de eigen leidinggevende zou adviseren of dit stuk al dan niet een medeparaaf kon krijgen. Duidelijk was dat er in dit geval niets inhoudelijks in de brief hoefde te komen. Maar er moesten wel een paar indirecte, wollige alinea’s met lange zinnen in komen. Om het mooi te maken.

 

Karel was goed gemutst die ochtend, viel Ronald op. Hij vertelde dat er nu een timmerman op de veertiende etage bij een hoekkamer bezig was. Hij kende de collega die op die kamer werkte. De collega was onlangs bevorderd en hij had nu recht op een grotere kamer. Een kamer met een travee erbij. De man had naar zijn chef aangegeven dat hij prima tevreden was met zijn kamer, en dat hij niet wilde verhuizen naar een grotere. Toen deze collega deze morgen op zijn werk kwam, was men bezig zijn kamer groter te maken, door er een stuk loze gang bij te trekken. Er was op dat moment op de verdieping geen grotere kamer voor de man beschikbaar, dus had men deze oplossing gevonden. Hoewel Karel inmiddels aardig gewend was aan het reilen en zeilen op een ministerie, vond hij dit toch wel een aparte gang van zaken.

 

Na het vertrek van Karel boog Ronald zich over zijn aanbiedingsbrief. Hij deed zijn best er – na het doorbladeren van de prospectus – met de pen een mooi, lang verhaal van te maken. Daarna liep hij ermee naar Annie, een al wat oudere secretaresse, met wie hij kennis maakte. Zij begon direct een heel verhaal dat zij deze week zelf tweeëntwintig keer een stuk opnieuw had moeten uittypen. De typekamer had het te druk gehad om haar te helpen. Van Annie kreeg hij vervolgens nog een hele klaagzang te horen over wat er allemaal fout ging op het ministerie, en welk een werkdruk haar werd opgelegd. Ze wist niet of ze vandaag nog de brief van Ronald kon uittypen.

 

Het viel Ronald op dat mensen zo’n grote drukte konden ervaren, terwijl ze nog in een internetloos tijdperk leefden. Het werd hem duidelijk dat werkstress ervaren maar een relatief begrip was. Naast Karel en Annie hoorde Ronald ook andere ambtenaren klagen over de werkdruk. Hij besefte dat het dus vroeger ook niet ideaal was. Drukte werd toen eveneens ervaren. Hoe kon dat? “Passen we ons aan aan een steeds stressvoller wordend leven? Zit daar niet een grens aan? En betalen we daar niet ook een prijs voor?”, peinsde Ronald.

 

Toen ze haar verhaal kwijt was, legde Annie Ronald de gang van zaken bij het de lijn in sturen van een document uit. Annie had bakjes in en uit op haar bureau staan. Op de vijftiende etage was de registratuur, waar het document eerst een nummer kreeg, en waar het archief was gehuisvest. Iedere keer als het stuk voor paraaf of medeparaaf verder ging, verliep dat via Annie, en maakte ze een aantekening waar het zich bevond. Je had lange en korte lijnen. Een medeparaaf was een paraaf buiten de eigen hiërarchische lijn.

 

Alles verliep op voorgeschreven wijze en volgorde. Soms kwamen stukken na lange tijd onherkenbaar terug, met vele strepen en onleesbare opmerkingen. Dan moest het worden aangepast door de behandelend ambtenaar. Uiteindelijk werd, als alle parafen waren verkregen en de netbrief was opgemaakt en ondertekend, de brief verstuurd via de postkamer, waar ook inkomende documenten binnenkwamen.

 

Op dat moment kwam er een oudere vrouw langs op de kamer van Annie. Ze hield een aantal documenten stevig tegen de borst geklemd, en vroeg of meneer Van Dam aanwezig was. Nee, dat was niet het geval, waarna de vrouw zonder verder iets te zeggen rechtsomkeert maakte. Annie legde naar Ronald uit dat deze dame, mevrouw Bleekemolen, rondliep met vertrouwelijke, geheime stukken, die ze alleen aan gescreende personen wilde overhandigen. Het betrof geclassificeerde informatie, die werd ingedeeld in verschillende categorieën, waarbij elke categorie aangaf hoe gevoelig de informatie was.

 

Toen Ronald zijn aanbiedingsbrief de lijn in had gedaan, en hij van Annie nog een klaagverhaal had aangehoord over medewerkers die de hele dag op het werk aan het roken waren, waar ze veel last van zei te hebben, ging hij terug naar zijn bureau, maar wist hij niet wat verder te doen. Ronald had van Karel gehoord dat hij was geplaatst in tijdelijke dienst, en wilde voorkomen dat hij daarna in vaste dienst zou komen. Dat wist hij nu al. Hij zou binnenkort een notitie aan de staatssecretaris concipiëren met het verzoek hem te ontslaan. Hij moest er niet aan denken hier nog lang te moeten werken.

 

Na korte tijd zag Ronald dat een wat oude man in driedelig pak langs de kamers sloop en overal een blik naar binnen wierp. Dit moest zijn chef, meneer Van Dam, zijn. Karel had hem er al op geattendeerd dat deze chef regelmatig controleerde of je wel aan het werk was. Deze man was kennelijk op de hoogte van Ronalds aanwezigheid, maar vond het niet nodig om hem even te verwelkomen. Ronald nam zich daarom voor op korte termijn bij Annie een “audiëntie” bij meneer Van Dam aan te vragen. Want daar kwam een onderhoud met zijn directe chef wel een beetje op neer.

 

Tussen de middag kon er worden gegeten in het restaurant. Men kon uit van alles kiezen en het op een plateau leggen, om het daarna af te rekenen bij één der vier kassa’s, waarachter een medewerkster van het restaurant had plaatsgenomen. Ronald had gehoord dat ambtenaren van zijn afdeling meestal aan dezelfde tafel zaten. Maar meneer Van Dam, Karel of Annie trof hij er niet aan. Ieder had kennelijk zo zijn eigen lunchgewoonten. Ronald ontdekte dat er erg veel mensen op dit kantoor werkten. Wat verderop zag hij ineens zijn slechtziende buurvrouw, mevrouw Dupuis, aan een tafel zitten. Werkte zijn hier ergens op een afdeling? Ze was nu veel jonger dan hij haar kende, maar kennelijk was haar visus ook op deze leeftijd al beperkt. Ronald besloot om maar niet naar haar toe te lopen. Ze zou hem op deze afstand ook wel niet niet hebben herkend.

 

Na een aantal dagen werd Ronald door Annie bij meneer Van Dam geroepen. Hij klopte op de dichte deur van zijn viertraveeënkamer, en trad nadat hij niets had gehoord maar naar binnen. De heer Van Dam keek vooralsnog niet op van het document dat voor hem op het bureau lag. Ronald maakte uit een armgebaar op dat hij vóór hem mocht plaatsnemen. Na nog enig tijd verder turen op het papier gaf Van Dam langzaam sprekend puntsgewijs aan wat er niet goed was aan de conceptbrief van Ronald. Want dat was het stuk dat Van Dam voor zich had liggen. Het kwam er kort gezegd op neer dat het over moest, met inachtneming van zijn aanwijzingen. Sommige woorden moesten anders, enkele zinnen moesten verplaatst. Van Dam pakte de stukken en de map weer bij elkaar en gaf deze via een uitgestrekte arm terug aan Ronald. Dat was het voor nu.

 

Zijn aanbiedingsbrief was niet ver gekomen. Als Ronald een nieuwe versie de lijn in zou doen, zou deze na paraaf van Van Dam nog verderop in de keten voortijdig voor nieuwe aanpassingen bij hem terug kunnen keren. De kans daarop was ook groot. Die avond ging Ronald daarom nog serieuzer studeren in zijn Schrijfwijzer. Zijn idee dat hij de Nederlandse taal goed beheerste, had een flinke knauw gekregen. Ronalds schrijfkwaliteit moest beter, dat was hem duidelijk. Zijn brief moest de weg naar de staatssecretaris zien te bereiken. Iedere verkregen paraaf zou aanvoelen als een kleine overwinning.

 

Ronald wist nu zeker dat hij hier zo kort mogelijk moest zien te blijven, want hij had het idee dat hij het schrijven van de Nederlandse taal voor in zijn eigen tijd van leven nu wel voldoende onder de knie had. Hij maakte een nieuwe conceptbrief, die hij weer de lijn in stuurde. Tegelijk schreef hij zijn ontslagnotitie aan de staatssecretaris, met benodigde paraaf van Van Dam, de plaatsvervangend directeur, de directeur, de plaatsvervangend directeur-generaal, de directeur-generaal en de staatssecretaris zelf, en te beginnen met medeparaaf van De Koning. Met het verzoek om niet voor een vast dienstverband in aanmerking te komen, en het voorstel tot onmiddellijk ontslag wegens ongeschiktheid op grond van het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal. Toen de notitie af was, deed Ronald ook deze de lange lijn in. Hij vreesde hier nog een flinke tijd mee bezig te zijn. Dat klopte, het concept kwam nog drie keer voor tussentijdse aanpassingen retour.

 

Een paar dagen later werd Ronald door de secretaresse van de directeur-generaal bij haar chef geroepen. Dit was een erg hooggeplaatste ambtenaar in een kamer met veel traveeën op een andere verdieping dan zijn afdeling. Op de vijftiende. Toen hij daar werd binnengeroepen zat zijn eigen directeur daar ook. Deze was in gesprek met de plaatsvervangend directeur-generaal. De dg zelf was telefonisch in gesprek. Toen dat gesprek was afgelopen, richtte de dg zich tot zijn gezelschap, zonder het einde van dit gesprek af te wachten. Ronald merkte dat een hoger geplaatste binnen deze strenge hiërarchie geen rekening hield met een gesprek dat een lager geplaatste op dat moment even aan het voeren was. Ook al betrof het een directeur. Toch geen kleine jongen, zou je zeggen.

 

De dg zei dat hij de staatssecretaris aan de lijn had gehad en dat deze akkoord was met het ontslag van de medewerker. De dg richtte zich daarbij tot zijn directeur. Ronald wist dat het over hem ging, maar de dg communiceerde alleen met zijn meerdere. Zijn flink hoger geplaatste, want tussen hem en de directeur zaten nog de plaatsvervangend directeur en de afdelingschef, de heer Van Dam. Deze laatste twee waren nu niet aanwezig. Ronald begreep de boodschap en vond het een eer even bij deze hoge functionarissen aanwezig te mogen zijn. Er werden tussen hen ongetwijfeld verder ook erg belangrijke onderwerpen besproken.

 

Ronald begreep dat hij de kamer van de dg mocht verlaten. Terug in zijn eigen kamer werd hij opgewacht door De Koning. Deze wist kennelijk al van deze uitkomst, en begeleidde Ronald naar de uitgang van het gebouw. De twee namen afscheid. Ronald stond weer buiten.

 

Op  straat was er druk avondspitsverkeer. Veel auto’s en mensen met smartphones in hun hand. Het voelde alsof hij weer in vrijheid was gesteld, alsof hij weer terug mocht naar het hectische leven van nu, met internet en mobiele telefoon. Hij liep naar een nabijgelegen parkje om zijn berichten te checken, want hij had alweer snel genoeg van al die drukte en dat onpersoonlijke verkeer. Dat was hij een beetje ontwend geraakt. Ronald nam plaats op een bankje, pakte zijn smartphone en zag dat hij tientallen ongelezen appjes had. Hij las zijn laatst binnengekomen bericht: “Ron, w8 gwn nog ff naar Tim, suc6 ttyl bf4l Jan”. Met dat nalezen van berichten was hij nog wel even mee bezig, besefte Ronald.

 

Maar er knaagde iets aan hem. Was hij zo wel goed bezig? Al die afkortingen en haast. Kon men de moeite niet opbrengen om een bericht in gewoon en goed Nederlands te zenden? Hij twijfelde of hij nog wel aan dat appgedoe mee moest doen. Het was toch grotendeels flauwekul wat er werd rondgestuurd. En wat was er mis met een belletje? Dat was toch veel sneller en handiger?

 

Ronald besefte weer eens dat hoe sneller de verzending bij schriftelijke communicatie mogelijk was, hoe korter de taal. Daar moest iets aan gebeuren. Misschien kon hij hier een artikel over schrijven, om een voorbeeld voor anderen te zijn. Hij zou ieder willen adviseren om voor zichzelf een soort tijdstraf in te voeren, voordat een bericht werd verzonden. Dat zou je ertoe kunnen bewegen om goede zinnen te produceren.

 

Of je zou jezelf moeten verplichten om je bericht vóór verzending eerst goed te collationeren. Het vergelijken van wat je wilt mededelen met wat je hebt opgeschreven. Dan zou je zien dat je nogal eens een  onduidelijke of onleesbare tekst had gemaakt, en zou je hier eerst verbetering in moeten brengen. Je zou dan vanzelf wel vanaf de start betere zinnen gaan opstellen, was het idee van Ronald. Daarenboven was het ongewenst om een appje direct te beantwoorden. “Neem de tijd, laat het even bezinken. Dan geef je daarna vast een betere reactie. En misschien was een antwoord wel helemaal niet nodig”, overdacht Ronald.

 

Hij voelde aan zijn hoofd. Waarom had hij ineens zo’n hoofdpijn? Ronald liep langzaam terug richting huis. Daar bijna aangekomen passeerde aan de overkant van de straat net mevrouw Dupuis, zoals altijd met haar blindenstok in de hand en zonneklep op het hoofd. Hij had deze oude vrouw een paar keer geholpen met activiteiten waarvoor een computer en internetverbinding nodig waren. Beide had ze niet, en hij kende haar ook als een volstrekte digibeet. Ze vond zichzelf te oud om dit nog te veranderen.

 

Dan werd het leven toch wel steeds lastiger in deze gedigitaliseerde tijd. Je kon toch eigenlijk niet meer zonder computer of smartphone, realiseerde Ronald zich. Hij negeerde haar nu maar, ze had hem vast ook niet zien lopen. Maar Ronald nam zich wél voor om binnenkort weer eens bij haar langs te gaan, om te vragen of hij haar nog met iets kon helpen.

 

 



TIJDGENOTEN

 

1970, Central Park, Bethesda Fountain, The Lake.

Twee jonge meiden, beiden met lange haren,

zittend aan de rand van het water.

Een zwart-wit foto van achteren gemaakt.

 

Twee Nederlandse studenten op rondtocht.

Greyhound, Fillmore East - Las Vegas - Fillmore West - Vermont.

Mijn reisgenoot, van wie al lang niet meer is vernomen.

Sportfiets, Amersfoort – Soesterberg - Amersfoort.

 

2023, Den Haag, appartement, huiskamer.

Laptop, analoge foto opgenomen in diapresentatie.

Twee jonge meiden, enigszins egaal,

zittend aan de rand van water.

 

Een eenzijdige, dagelijkse terugblik

naar twee tijdgenoten zonder gezicht.

Nu duizenden belevenissen verder,

en zij al drieënvijftig jaar zonder enig besef.