De verloren vader



 

DE VERLOREN VADER

 

korte verhalen, foto-art

 

Michiel Hanon

 

 

 

 

 

DE VERLOREN VADER

Copyright 2023 Michiel Hanon Boeken

Auteur / foto-artist: Michiel Hanon

https://sites.google.com/view/michiel-hanon

michielmichiel2009@live.nl

 

Omslagontwerp: Michiel Hanon

 

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd door middel van druk, fotokopieën, geautomatiseerde gegevensbestanden of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. 



INHOUD

 

 

REIS DOOR DE WOESTIJN

DE VRIENDSCHAP

COMPOUND    

HET PRIVILEGE

DE VERLOREN VADER

        

      

REIS DOOR DE WOESTIJN              .

 

Mensen komen elkaar tegen. Ze moeten iets met elkaar. Dit zou je een verhouding kunnen noemen. Verhoudingen zijn er altijd. In verschillende tijden, tussen verschillende mensen. Overal waar mensen samen zijn, zijn intermenselijke verhoudingen, of er nu een onderlinge band is of niet. Je hebt bijvoorbeeld de ouder – kind verhouding, of werkgever – werknemer. Of als vriend, collega, buurman, klant of toehoorder heb je een verhouding. Tegelijkertijd zijn verhoudingen veranderlijk, in de loop van de tijd. Kijk maar naar een werkgever, ouder, geliefde, nu vergeleken met die in de tijd van bijvoorbeeld schrijfster Jane Austen. Klassen of kasten kunnen in de loop der tijd vervagen. Verschillen kunnen verkleinen, maar wel blijven bestaan.

 

Je kunt een plek hebben met daarop meerdere mensen. Althans met meer dan één. Dan ontstaat er een verhouding. Hoeveel varianten er daar ook van zijn, de mensen kunnen elkaar in principe zien en horen. Ze praten of zijn stil, al naar gelang hun verhouding. Het kunnen twee onbekenden zijn, die elkaar ergens tegenkomen. Als er wordt gesproken, verstaan ze elkaar misschien niet.

 

Mensen zijn in hun leven vaak op zoek naar een liefdesverhouding. Meestal met één ander. Soms gaat dit vanzelf, het overkomt hen. In andere gevallen besteden zij daar veel tijd aan, zoeken zij lang, soms zonder de liefde ooit te vinden. Of zonder de liefde ooit opnieuw te vinden, als ze deze eerder gekend hebben. Ook in deze verhouding kan in de loop der tijd verandering optreden. Wat is er anders in de verhouding als het een man en een vrouw betreft die al dertig jaar samen zijn? En wat kan er in de loop der tijd zijn veranderd in hun verhouding?

 

In de nacht was de jonge man door twee andere mannen geboeid en in een geblindeerde bestelbus naar een bepaalde plek gebracht. Daar aangekomen werden zijn handboeien afgedaan en moest hij uitstappen. Het busje reed weg. De man zag niets en besloot aan de kant van de weg te gaan zitten, en te wachten tot het licht zou worden. Dan zou hij wel ergens heen kunnen lopen. Het was niet koud. Toen dat zo ver was, ontdekte de man dat hij midden in een woestijnlandschap zat. Duinen, zandheuvels zover het oog reikte. Ook ontwaarde hij niet veel verderop een vrouw van ongeveer zijn leeftijd, die hetzelfde leek te zijn overkomen. Ook zij zat aan de kant van de weg. Aan de overkant.

 

“Hé, hallo daar. Ik verwacht niet iemand op deze locatie, hier ‘in the middle of nowhere’. Maar goed, leuk. Wie ben jij? Ik ben Mira”, begon de vrouw. “Ik heet John. Misschien handig dat we samen zijn, we kunnen elkaar helpen. Want ik weet niet waar we zijn. De weg heeft twee kanten. Het lijkt alsof beide in het oneindige eindigen. Het is windstil, dus de windrichting hoeft voor de keuze niet bepalend te zijn. Maar wat denk jij? Deze kant opgaan, of die kant? Wat zullen we doen? Heb jij water bij je? Ikzelf heb niets”.

 

Mira zei dat ze geen water bij zich had. John vervolgde: “Laten we maar een kant op gaan lopen, misschien komt er een auto langs die ons meeneemt. Dan zien we wel verder. Laten we deze kant opgaan”. Mira resoluut: “Nee, ik wil die andere kant op. Dat lijkt me beter”. John wat geïrriteerd daarop: “Waarom die kant? Wat is dat voor logica?”. Mira: “Dat voelt zo. Ik ga die kant op”. John: “Het lijkt me niet goed om verschillende richtingen op te gaan. We moeten bij elkaar blijven. Het zal snel warmer worden. We kunnen het lot laten bepalen waar we heen gaan. Ik gooi een muntstuk op. Oké?”. Mira: “Nou, laten we dat dan maar doen. Ik geloof wel in het lot”. Het geldstuk bepaalde de richting en ze gingen op weg.

 

“Vertel eens wat over jezelf”, begon John. “Tja, wat zal ik zeggen. Ik ben een actieve vrouw, vind ik zelf. Ik hou van tennissen en van tuinieren. En jij?”. “Ja, wat wil je weten? Ik ben best tevreden met mijn leven. Ik hou van Formule 1 en voetbal. Dat zul jij wel niets vinden. Maar dat maakt niet uit”. Even later vervolgde John: “Dit wordt een lange weg om te gaan, denk ik. Maar we hebben geen andere opties. Laten we steeds maar doorlopen. Misschien vinden we ergens onderweg een plek om te eten en te drinken. Een nederzetting die we nu nog niet kunnen zien. Een weg moet toch ergens heen gaan? Laten we daar maar van uitgaan. Samen zijn we sterk, kunnen we elkaar in deze temperatuur moed inpraten”.

 

De twee vervolgden hun weg, ze liepen uren achtereen. Het was al snel steeds heter geworden, en nergens een beetje schaduw. Een enkele keer passeerde een auto, maar die reed door zonder snelheid te minderen. De wandelaars kregen steeds meer dorst. Nog geen nederzetting in de verte te bekennen, alleen maar zandheuvels en een hete zon. Mira en John bleven gelukkig wel met elkaar aan de praat. Eerst over de situatie waarin zij waren beland, maar daarna ging het gesprek steeds meer over henzelf, en waren ze, naarmate de tijd vorderde, steeds meer bereid persoonlijke informatie te delen. Ze leken het goed met elkaar te kunnen vinden.

 

Nog wat later kwamen voorzichtig wat complimenten voor de ander op gang. “Ik vind je wel leuk om te zien. Dus laten we elkaar niet uit het oog verliezen”, probeerde John. Ook kwam het onderwerp internetdaten aan de orde. John weer: “Heb jij daar ervaring mee?”. Mira: “Ja, die heb ik. Om eerlijk te zijn, je lijkt me een sympathieke vent, John. Maar als ik een eerste date met jou zou hebben gehad, zou ik niet op je vallen, denk ik. Toen ik je voor het eerst zag, voelde ik me fysiek niet tot je aangetrokken. Ik weet niet waarom. Ik zou in die situatie ook niet hebben geweten of dat nog zou kunnen veranderen, zeg ik je eerlijk”. Ook van de hobby’s van John zou Mira bij een eerste date een punt hebben gemaakt, wist ze stellig te vermelden.

 

John mijmerde wat verder over dit onderwerp: “Een date kan leuk, prettig, positief verlopen, maar er is meestal toch niet een echte ‘klik’, dus wordt het steeds niets. Alles draait om die vroege klik, die is kennelijk allesbepalend. Vroeger werd nog wel eens gezegd, dat liefde kon groeien. Nu moet deze klik er direct zijn. Maar deze is ‘onwillekeurig’, in de zin dat hij los van de wil staat. Hij is er of hij is er niet. Men heeft er geen vat op”.

 

“Wat ik zei over de klik, geldt ook, als het ooit zover komt, voor de fase van verliefdheid. Dat gevoel van verliefdheid is ook ‘onwillekeurig’. Het is iets dat niet door jou kan worden bepaald, hoe graag je het ook zou willen. Je kunt het nog verder doortrekken naar het stadium van houden van, als je dit mag meemaken. Er zijn dan drie fasen waarin de ‘onwillekeur’ regeert. Maar misschien is er in ons leven nog veel meer ‘onwillekeurig’, zoals de drang om ons te willen vermenigvuldigen. We denken dat we ervoor kiezen om kinderen te krijgen, maar wordt deze wens ons niet door de natuur ingegeven?

 

“Omgekeerd kun je je afvragen of er alleen maar ‘onwillekeurigheid’ is in het strooien met kliks door Cupido. Ikzelf denk van niet. Daarin is zeker ook ‘willekeur’ aanwezig, in de zin dat jouw wil een rol  speelt. Een beperkte rol, dat wel. ‘Soort zoekt soort’ is een ongeschreven regel bij de partnerkeuze”. John gaf aan goed over dit onderwerp te hebben nagedacht. Maar hij vroeg zich af of Mira het wel met hem eens zou zijn, en zijn redenering zou begrijpen. Want het was wel een complexe filosofie.

 

“Niet op zoek zijn, is de eerlijkste motivatie om iemand te ontmoeten. Iets aangaan met iemand die je toevallig ontmoet, dat lijkt toch het beste. Wat je van een relatie verwacht, komt in dat geval pas later aan de orde. Dan heb je inmiddels een positief beeld van iemand die voor een relatie in aanmerking komt. Bij het daten staat het eigenbelang te veel voorop. Een flink eisenpakket en het nodige egoïsme spelen mee. Er wordt vanaf het begin geen genoegen genomen met ‘onder je niveau’ iets aangaan”, repliceerde Mira.

 

Goed op gang gekomen door de interesse van Mira, vervolgde John: “In een datingsituatie ga je elkaar de hele tijd beoordelen, en dat is fnuikend. Je nam je van tevoren voor om soepel te zijn, want je wil toch heel graag een leuke partner vinden, maar je gaat uiteindelijk aan deze persoon toch hoge eisen stellen. Je vergelijkt de date met een ideaalbeeld waaraan niemand voldoet. Er is dan geen sprake meer van een natuurlijke ontmoeting. Je neemt je bij het daten misschien voor dat ‘niet geschoten altijd mis is’, maar het steeds mislukken daarvan gaat aan je knagen”.

 

“Ik heb, zoals je hebt begrepen, een hekel aan daten gekregen. Dat vind ik niks. Het wordt nooit wat. Je zoekt naar allerlei redenen om niet met elkaar door te gaan.  Als dit een date was geweest, was ik er al lang mee gestopt”, concludeerde Mira na een tijdje. Hiermee werd door Mira en John het onderwerp internetdaten afgesloten. Inmiddels waren ook al allerlei persoonlijke vragen gesteld en beantwoord. “Heb je een man of vriend? Heb je kinderen?”. “Nee ik ben alleen, en jij? ”, reageerde Mira. “Ik ook, ik ben alleen, zonder kinderen. Wel een vriendin gehad, een tijd geleden. Maar dat is uit”.

 

Even later werden de twee toch weer geconfronteerd met de situatie waarin zij verkeerden. “Maar al deze informatie over een eventuele liefdesverhouding doet er nu toch even niet toe. We zijn daar niet voor hier. Of zijn we dat wel?. We moeten een uitweg uit deze situatie zien te vinden. Als je samen op weg bent, stel je niet teveel vragen. Dan ga je gewoon, je hebt elkaar nodig, en misschien constateer je na een tijdje wel dat je bij elkaar hoort. Zo werkt dat als je elkaar ‘in het wild’ tegenkomt. Laten we die weg bewandelen”, zei Mira. Het persoonlijke gesprek stokte daarmee soms even, zeker voor Mira, maar na een tijdje hadden beiden toch weer alle tijd en aandacht voor elkaar. Ze konden elkaar niet ontlopen. Elkaar even niet zien, speelde niet mee. Het was geen issue wie later met wie contact zou opnemen, zoals bij het daten.

 

“Je veroudert snel in dit warme klimaat”, merkte John na nog weer een paar uur lopen op. Het leek erop dat de heetste tijd van de dag was bereikt. “Er komen hier nauwelijks auto’s langs, en de voertuigen die voorbij komen stoppen niet. We lopen nu al lange tijd en er lijkt geen eind aan te komen”. Mira en John praatten nog verder door, het klikte nog steeds goed tussen hen. 

 

“Ik zie nog steeds niets aan de horizon. Maar wat is dat daar? Wat komt daar aansnellen over die zandheuvel? Dat lijkt wel een man te paard! Ja hoor, hij heeft ons gezien. Deze ruiter komt naar ons toe. Dat is onze redding. Hij gaat ons helpen!”, riep John verrukt uit. “Hallo daar, wat doen jullie langs deze weg? Zijn jullie verdwaald? Ik zie een mooie vrouw. Hey schoonheid, hoe is het met jou? Is dat je vriend? Die man is niet goed genoeg voor jou, dat zie ik zo al. Hij is niet knap genoeg voor zo’n aantrekkelijke vrouw”, was de merkwaardige begroeting van de man op het paard.

 

En hij vervolgde: “Wil je niet met mij meekomen, schone dame? Ik neem je mee naar mijn oase, dan word je mijn vrouw. Ik beloof je rijkdom. En bedienden om je te serveren en te wassen, en om al je andere wensen te vervullen. Wat dacht je daarvan?”.

 

Mira dacht: “Daar voel ik wel wat voor. Hij is een mooie man, en lijkt mij een geschikte vader te kunnen zijn. Zou hij inderdaad rijk zijn? Zal ik mij hier thuis voelen?”. Het leek alsof in Mira een ‘onwillekeurige’ natuurlijke drang tot het ontvangen van goede genen werd opgeroepen. Ze gaf de ruiter te kennen dat ze serieus over zijn voorstel nadacht.

 

John gaf al direct aan: “Je bent gek als je dit doet! Gebruik je verstand. Hij beschouwt je als zijn bezit, als jullie eenmaal getrouwd zijn. Dan kijkt hij op je neer. Dat kan nooit goed gaan. Hij komt uit een andere cultuur. Trap er niet in. Wat is er mis met mij? Je hebt me al wat leren kennen. Bij mij weet je wat je hebt. Verlaat me niet. Laat me niet aan mijn lot over”.

 

John vergeleek zich met deze toch wel knappe en sportieve verschijning en hij voelde flinke jaloezie opkomen. En ook een zekere agressie. Zou hij deze man proberen te overmeesteren? Vooralsnog beperkte hij zich tot verbale tegenwerpingen naar de ruiter. Hij zou zijn nieuwe vriendin niet zomaar prijsgeven. Zou hij proberen het paard af te pakken? Dan kon hij zich met Mira achterop sneller verplaatsen. Maar John vroeg zich af of dat bij deze atletische persoon wel zou lukken. En zou hij, als dat zou slagen, niet daarna een hele stam achter zich aan krijgen? Dat zou zijn dood kunnen betekenen, en hij had ook nooit zelf op een paard gezeten. Dat berijden zou daarom ook niet lukken. John hield het dus maar bij wat verbale agressie, waar de ruiter overigens niet erg van onder de indruk leek.

 

“Nou, bij nader inzien toch maar niet. Ik zie dat eigenlijk toch niet zo zitten. Maar bedankt voor het aanbod”, zei Mira tot grote opluchting van John na een tijdje tegen de man te paard. “Kunt u ons wel helpen? We lopen hier al uren zonder water langs de weg”. “Oh nee, daar heb ik geen tijd voor, ik moet weer verder”, riep de man te paard resoluut. Deze gaf het na nog wat pogingen en wat afwijzingen van Mira op, en verdween in de verte.

 

De twee liepen verder. Een impulsieve dwaling van de vrouw was net op tijd afgewend. Ze kregen steeds meer dorst. Zagen ze daar in de verte een oase? De twee begonnen sneller te lopen, maar het bleek een fata morgana te zijn. Dat was een grote teleurstelling.

 

 Wat verderop ontwaarde John na enige tijd ineens een mooie vrouw, die, net als Mira eerder, aan de kant van de weg zat. Hij liep naar haar toe en vroeg hoe ze heette. “Maria”, zei ze. Ze stond op en leek te zijn gecharmeerd van de verschijning van John. Misschien was ze ook met een busje gebracht, en was het de bedoeling om hem, na een lange wandelbeproeving, de mooiste vrouw die er te vinden was te presenteren. John had het ineens niet meer warm, en de dorst was verdwenen, want hij had alleen nog maar aandacht voor zijn Maria.

 

Maria vroeg hem: “Ga je met me mee? Dan hebben wij het goed samen. Laat die andere vrouw maar alleen gaan, die is toch niets voor jou”. John was Mira even helemaal vergeten. “Ik beloof je goede seks en mooie kinderen. Wil je mijn volle borsten zien?”. John leek even van de wereld. Was dit echt? Overkwam hem dit? Dat hij zo ver van huis zoiets moois aan mocht treffen. Ze was mooier dan Mira, en waarom zou hij met Mira verder gaan? Ze waren al zo lang onderweg en ze konden goed praten, maar waar leidde dat nou eigenlijk toe? In dubbel opzicht een moeilijke weg naar iets onzekers. Daar had John ineens geen zin in.

 

Nee, Maria, die was het, die zou hem geluk brengen. Hij wist het. Maria opende haar blouse en toonde haar prachtige boezem. Wat zou hij in de toekomst daar nog vaak naar gaan verlangen. Maar net op het moment dat John deze prachtige borsten wilde aanraken, hoorde hij de stem van Mira: “Hoe gaat het ermee? Je doet zo raar. Is het de hitte? Kan ik je ondersteunen?”. Maria was verdwenen. John draaide zich naar Mira en vertelde maar niet wat hij had gezien. Of beter, wat hij had dacht te hebben gezien. Hij schaamde zich er een beetje voor. Samen liepen ze maar weer verder. En John was wel weer tevreden met Mira’s gezelschap.

 

John dacht voor zichzelf: “Ik lijk met Mira een liefdesverhouding te krijgen. Wat is hier het geval? Is het puur toeval dat wij elkaar op deze locatie hebben ontmoet, een gelukstreffer? Was het gearrangeerd door de mannen in het busje, die hiermee aantonen verlichte koppelaars te zijn? Of komen eigenlijk velen als partner voor mij in aanmerking, maar zijn Mira en ik gewoon naar elkaar aan het toegroeien?”. Hij moest het antwoord hierop schuldig blijven.

 

“Zou Mira een nieuwe vriendin van mij uiteindelijk accepteren, als Mira en ik elkaar goed zouden hebben leren kennen?”, overdacht John tijdens het lopen. Hij zou onderweg tenslotte nog zo’n mooie vrouw tegen kunnen komen. En dan in het echt. Zou Mira deze tweede vrouw kunnen inpassen in hun leven samen, om op deze wijze hun relatie in stand te houden? Misschien zouden de twee vrouwen wel vriendinnen kunnen worden. “Nee, meestal lukt zoiets niet”, corrigeerde hij zichzelf snel. Dan zou hij een keuze moeten maken, een beslissing moeten nemen. Een beslissing die bepalend zou zijn voor de rest van zijn leven. Maar dat was nu niet aan de orde, en hij hoopte nooit in zo’n situatie te belanden. Wie dan leeft, dan zorgt. Nu moesten Mira en hij deze tocht eerst maar zien te overleven.

 

Overal om hen heen was zand, niets kon hen meer van elkaar afleiden. In de levensversnellende hitte praatten Mira en John verder over hun leven, hun werk,  hobby's, eigenschappen, verlangens en eigenaardigheden. Ze leerden elkaar steeds beter kennen. En elkaar steeds meer waarderen. Het gevaar van de man op het paard was geweken en vergeten. Ze gingen samen verder, op weg naar een plaats waar ze konden rusten, en waar ze iets konden eten en drinken. Een enkele auto reed hen nog voorbij, maar die nam de twee niet mee.

 

Een eeuwigheid leek inmiddels verstreken. Na weer lang lopen zagen ze een dorpje, althans leken ze dit te kunnen zien. Maar was dat niet weer zo'n fata morgana? Ze waren voorzichtig geworden met hun conclusies. De twee liepen verder in de hoop dat het nu echte bebouwing was. Met hun laatste krachten bewogen de wandelaars zich voort, en moedigden elkaar aan om sterk te blijven, om door te gaan, om niet op te geven. Maar het dorp leek groter te worden, steeds meer toch echt te bestaan. En ze liepen maar verder en verder tot ze zeker waren dat het echt was. Dit keer geen fata morgana. Ze wisten het nu zeker.

 

Het was een echte nederzetting, waar ze al snel een restaurant aantroffen. Klein, maar het was een gelegenheid, waar, zo te zien, echt wat te krijgen was. Iets te eten en te drinken. Voor de deur werden de twee al snel omringd door aantrekkelijke bewoners, leeftijdsgenoten, die als gretige partnerzoekers zeer in hen geïnteresseerd leken. In zowel John als Mira. Maar deze hadden alleen nog maar oog voor elkaar. Ze strompelden op hun laatste krachten bij het etablissement naar binnen, en namen tegenover elkaar plaats aan een tweepersoons tafeltje aan het raam. Binnen was het een aangename temperatuur.

 

Ze zagen dat er een serveerster aanwezig was. Deze kwam na enige tijd naar hen toe, en vroeg waar ze hen mee kon helpen. De wijn, de grote karaf water en het brood waar ze om vroegen, werden na korte tijd gebracht. Zagen ze aan de overkant van de straat niet de man die onderweg te paard naar hen toe was gekomen hand in hand met een vrouw lopen? Ze dachten van wel. John vroeg de serveerster of ze hier misschien ook konden overnachten. Dat was mogelijk. De twee waren supergelukkig. Ze deden zich tegoed aan het eten en drinken, en gingen na afloop naar de kamer waar ze konden gaan slapen. Daar waren ze wel aan toe.

 

Het zou hun eerste nacht samen worden, maar ze hadden al een lange relatie, ervoeren ze. Ze waren ouder geworden, hadden fata morgana’s gezien, het gevaar van overspel overwonnen. Er waren vreemde gedachten geweest, die gelukkig weer waren verdwenen. Ze hadden elkaar goed leren kennen. ‘In elkaars ooghoeken’, als het ware, omdat ze niet met daten bezig waren geweest. Deze reis over de weg door de woestijn was toch de meest natuurlijke geworden. En ze zouden niet meer van elkaar weggaan. Dat wisten ze nu zeker. Hoewel ze lange tijd niet zonder elkaar waren geweest, wisten beiden dat ze elkaar direct zouden missen, als ze nu nog weer elk hun eigen weg zouden gaan.

 

De twee beseften dat het altijd een lange tijd zou duren om iemand echt te leren kennen. Dat zouden ze nooit meer hoeven te doen, want ze hadden elkaar, en dat zou nooit meer met een ander herhaald kunnen worden. Aan één woord hadden ze genoeg om te weten wat de ander bedoelde. Ze accepteerden elkaars kleine mankementen. Pas aan het eind van de lange weg kon men de partner totaal accepteren zoals deze was. Want de ander had ook zoveel goeds, dat zouden ze nooit willen missen. Dat hadden ze onderweg geleerd. Na lange tijd samen bekeken ze hun partner met andere ogen. Maar niet fysiek, want het lichaam van de ander leek door het constante samenzijn even weinig als het eigen lichaam te zijn verouderd. Of ze nu naar elkaar waren toegegroeid of niet, ze ervoeren dat ze bij elkaar pasten, misschien wel voor elkaar voorbestemd waren.

 

De avond was inmiddels gevallen, het was buiten flink afgekoeld. De twee keken uit het raam van hun kamer, de kamer boven het restaurant die was gehuurd. Zag John hier nu zo’n busje door de straat rijden, waarin hij lang geleden plaats moest nemen en door mannen werd geblinddoekt? Hij twijfelde. Het bracht John weer bij de vraag die hij eerder niet kon beantwoorden. Was het een toevalstreffer geweest dat hij en Mira elkaar in de woestijn hadden ontmoet, was het gearrangeerd door de mannen in het busje, of waren ze gewoon naar elkaar toegegroeid? Hij kon nog steeds geen antwoord op deze vraag geven. Als hij Mira tijdens een date had leren kennen, zou alleen een toevalstreffer mogelijk zijn geweest. Waarschijnlijk zou hij dan haar geschiktheid als partner hebben genegeerd. Maar het maakte allemaal niet meer uit. Het had kennelijk zo moeten zijn. Zij hadden een begerenswaardige verhouding. Partnertrouw zou altijd een geheimzinnig fenomeen blijven. Ze zouden samen blijven zo lang hun gezondheid dat toeliet.

 

“Als we hier morgen vertrekken, hebben we geen muntstuk nodig om te bepalen waar we heengaan”, lachte John. “We zijn het daarover met elkaar eens”. Mira beaamde dit direct.

 

 



DE VRIENDSCHAP                           

 

Bert haalde samen met Ron de koffers uit de achterbak van de auto van Ron. Zij zouden enkele dagen met vrienden Dolf en Ger hun dertigjarige vriendschap in een zomerhuisje in de bossen gaan vieren. Pas toen de datum van dit jubileum naderbij kwam, realiseerden de vrienden zich dat dit toch wel iets speciaals was. Deze mijlpaal konden ze niet zomaar voorbij laten gaan. Zoals altijd waren het Dolf en Bert die de initiatieven namen, en het verblijf organiseerden. De vier kwamen al jaren op gezette tijden bij elkaar, maar het was voornamelijk een vriendschap als groep. Binnen de groep hadden leden in de praktijk maar incidenteel contact met elkaar.

 

Bert had er uiteindelijk niet zoveel zin in gehad om mee te gaan, mede omdat geen rekening was gehouden met zijn opgegeven voorkeursdata. Maar hij begreep dat hij niet kon achterblijven. Als je deel wilde uitmaken van een vriendengroep, moest je daar ook iets voor over hebben. Dan moest je ook wel eens iets doen waar je geen zin in had, of als het je minder goed uitkwam.

 

De vrienden kwamen in de loop van de middag in duo’s aan bij het gehuurde huisje, omdat de gewoonte was ontstaan dat vrienden die bij elkaar in de buurt woonden, met elkaar meereden. Dolf en Ger kwamen als laatsten het terrein op. Bert hielp mee bij het uit de auto halen van de koffers van dit tweetal, en deelde met Dolf een ervaring die hij had met zijn toneelgroep. Maar omdat er iets tussenkwam, moest Bert deze ervaring later afmaken. Hij merkte echter dat Dolf toen niet wist waar hij het over had. Dolf bleek dus bij het dragen van de koffers niet te hebben geluisterd. Bert begreep dat hij beter even had kunnen wachten met zijn verhaal. Hij had beter een rustiger moment kunnen uitkiezen, dan zou daarvoor meer aandacht zijn geweest. Bert besloot zijn ervaring later met Dolf te delen, maar dit kwam er uiteindelijk niet meer van.

 

Toen de koffers naar het slaapvertrek waren gebracht, was de borreltijd aangebroken. De vier haalden een stoel van binnen en vormden een kring op het terrasje voor het huisje. Het was gelukkig mooi weer. Het gesprek ging al snel over de politiek van dat moment, en over de stokpaardjes van de leden, voornamelijk van Dolf en Ron.

 

Op zeker moment kwam het gesprek op het hebben van huisdieren. Vroeger had Dolf wel katten gehad, maar tegenwoordig zou hij geen huisdier meer willen hebben. Zeker geen hond, deze moest ook nog eens regelmatig worden uitgelaten. Sommige hondenbezitters hadden maar een rare relatie met hun huisdier, vond Dolf. Hij refereerde aan zijn buurvrouw, deze had ook een hond. De dame moest naar zijn mening iets van Asperger hebben. Ze groette hem namelijk nooit, terwijl hij wél altijd netjes even knikte. Het was bij een contact tussen hen altijd eenrichtingverkeer. Deze vrouw was volgens Dolf geen sociaal mens.

 

Na enige tijd lekker in het middagzonnetje te hebben geborreld en gepraat, vroeg Ger: “Waar gaan we vanavond eigenlijk eten?”, waarbij hij alleen Dolf aankeek. De vier hadden altijd de gewoonte om ergens in een restaurant te gaan dineren, ook nu waren ze daar maar van uitgegaan. Dolf gaf aan vooraf wat te hebben gegoogeld. Er waren in de buurt enkele mogelijkheden, waarbij de uitdrukkelijke voorkeur van Ger werd gevolgd.

 

Na terugkomst van het bezoek aan het restaurant was het inmiddels donker geworden. De vier mannen namen in de zitkamer van het huisje plaats. Met een glas wijn of bier. Niet lang nadat een gesprek over de bekende onderwerpen weer op gang was gekomen, was er ineens dicht bij het huisje een flinke ontploffing te horen. De mannen schrokken op. Dolf stond direct van zijn stoel op, en ging in de houding staan. Hij zei met luide stem: “Majoor, verzamel uw mannen. We moeten op onderzoek uit!”.

 

Het gedrag van Dolf was te verklaren uit het feit dat de vrienden allen oud-militairen waren. Ze hadden vroeger in verschillende onderdelen van de landmacht gediend, maar hadden niet onder direct bevel van elkaar gestaan. Bert was sergeant geweest, Ger had het tot luitenant gebracht, de derde man, Ron, had de rang van majoor bereikt, en Dolf, tenslotte, had het tot kolonel geschopt. 

 

De mannen hadden in hun werkzame leven dus verschillende rangen ingenomen, maar van een verschil in intellectuele capaciteiten was nooit iets te merken geweest. Wel hadden de vrienden allen verschillende liefhebberijen. Bert was een grote liefhebber van amateurtoneel, Ger kon je met de muziek van André Rieu wakker maken, Ron speelde in zijn vrije tijd graag golf, en Dolf hield voornamelijk van een klassiek concert. Aan deze hobby’s werd nooit gezamenlijk tijd besteed.

 

Bert vroeg zich wel eens af waarom deze mannen vrienden waren geworden. Ze hadden elkaar ooit ontmoet bij een burgerlijke (niet-militaire) driedaagse cursus communicatie. “Wat had hen aan elkaar gebonden? Ieder moest er toch een voordeel in hebben gezien?”, peinsde hij dan. Welke dat voordeel was bleef voor hem onduidelijk.

 

Kolonel Dolf had na het horen van de harde knal het bevel over zijn ondergeschikten dus op zich genomen. Hij had ineens een pistool in zijn hand. Onduidelijk was waar hij dit wapen zo snel vandaan kon halen. Ook de andere mannen stonden snel van hun stoel op. Het leek alsof de oud-militairen weer helemaal in functie waren. Majoor Ron riep: “Luitenant en sergeant, volg mij. Dit is een bevel!”. Hij opende de deur van het vertrek voor kolonel Dolf en marcheerde met zijn mannen achter de bevelhebber aan. De militairen verlieten het huisje en liepen het donkere bos in, in de richting die de kolonel aangaf. Op zoek naar waar de ontploffing vandaan kwam.

 

Er volgde niet veel later nog een tweede ontploffing. De vier liepen in de goede richting, want het volume van het geluid van de knal nam toe. Na nog wat lopen kwamen de militairen bij een open plek in het bos. Daar moesten de ontploffingen vandaan komen. Er volgde nog een derde ontploffing. Luid en duidelijk, maar tegelijk was het geluid van gejoel en gelach van jongeren te horen.

 

De mannen bleken bij een soort zomerkamp voor jongeren te zijn aangekomen. Het waren jonge mensen die zwaar vuurwerk aan het afsteken waren. Ze hadden de oudere mannen al snel in de gaten. De jongeren wenkten om naar hen toe komen. “Het is hier gezellig, kom erbij. Waar komen jullie vandaan?”, werd al snel gevraagd.

 

Dolf was ineens weer burger, hij wist net op tijd zijn pistool in zijn jas te steken. En de vier mannen leken plotseling niet meer in rangorde te verschillen. Één van de jongeren zei: “Kom bij ons bij het kampvuur zitten”. De mannen mengden zich tussen de jonge mensen en namen op de grond plaats. Ze kregen een flesje bier aangereikt. De oud-militairen repten maar niet over het vuurwerk. Ze hadden vroeger ook wel van dit soort kattenkwaad uitgehaald.

 

Het leek Bert even alsof het weer jaren terug was, toen ze met z’n vieren ook nog zo met elkaar op vakantie gingen. Één op één met ouderen sprekend, waren de jongeren benieuwd hoe de mannen hier verzeild waren geraakt, en – nadat ze het een en ander over hen te weten waren gekomen - toonden zij hun bewondering voor hun lange vriendschap. Bert hoorde zichzelf een mooi verhaal vertellen over de kenmerken van een goede vriendschap. Deze was toch gebaseerd op onderling vertrouwen, wederzijdse steun, oprechte interesse in elkaar, en eerlijkheid en openheid.

 

De jongeren wilden ook weten wat hun militaire achtergrond was, en ze vonden het grappig dat mannen met verschillende rangen bevriend met elkaar konden zijn. Daar hadden ze tot heden een ander beeld bij gehad. Bert hoorde zichzelf over het werken voor



defensie zeggen, dat het in dit werk belangrijk was om voor je land en je medemens op te komen.

 

De jongelui vroegen ook naar de huidige bezigheden van Dolf, Ron, Ger en Bert. Ja, dat amateurtoneel van Bert vond de jongere met wie Bert in gesprek was erg boeiend. Hij wilde er meer over weten. Het verwonderde Bert dat deze jongere zich zo in het leuke van het amateurtoneel kon verplaatsen.

 

Bert deed als acteur aan amateurtoneel, en hield zich ook bezig met het regisseren van amateur toneelstukken. Niet zo nu en dan eens, maar een groot deel van zijn tijd. Zijn vrienden wisten dat. Hij vond het leuk om zich als acteur in een ander mens te verplaatsen. En als regisseur kon hij ervan genieten om een stukje van de wereld, een sociale interactie, naar zijn hand te zetten. Iets laten verlopen zoals hij dat wilde. Hij vroeg zich daarbij steeds af: “Waarom doen mensen wat ze doen?”. Deze activiteit gaf hem een zekere macht. Een macht over mensen. In bescheiden mate en in verzonnen situaties, dat wel. Bert lééfde in de door hemzelf gecreëerde wereld, en beschouwde deze activiteit meer als een manier van leven dan als een liefhebberij. Maar de vrienden hadden nooit naar een voorstelling willen komen. Ze toonden geen belangstelling, omdat het overduidelijk geen deel uitmaakte van hun belevingswereld.

 

Bert besefte deze avond dat vreemden misschien meer interesse in jouw liefhebberijen tonen dan de mensen die je als jouw vrienden beschouwt. Hij vond het dan ook jammer dat deze oude vrienden, eveneens rond het kampvuur gezeten, de vragen over het amateurtoneel niet hadden gehoord, omdat ze met andere jongeren in gesprek waren. Hij dacht: “Je leert meer van elkaar als er vreemden bij zijn. Zij kunnen onbevooroordeeld ergens over vragen. In het bijzijn van vreemden leer je over wat er in je vrienden omgaat”.

 

Het was een gezellig samenzijn geweest, de ouderen en de jongeren. Later keerden de vrienden terug naar het huisje. Al spoedig waren de gespreksonderwerpen weer met name over wat Dolf en Ron bezighield, en de politiek van dat moment. Toch werd er door de vrienden nog even stilgestaan bij dit geweldige jubileum, en werd het glas daarop geheven.

 

Tenslotte speelden de mannen die avond bij de nodige biertjes nog een stratego toernooi. Dat deden zij op initiatief van Dolf. Niet eerder hadden de vrienden dit spel, een op oorlog gebaseerd bordspel dat zij nog wel kenden uit hun jeugd, met elkaar gespeeld. De kolonel had vooraf flink opgeschept dat hij wel de beste strategie zou verzinnen. Er werd door een ieder fanatiek gespeeld, waarbij de vroegere militaire functie van de mannen de kop weer opstak. Het toernooi werd uiteindelijk door Ger gewonnen. Toen bleek dat de luitenant een betere strategie had bedacht dan de kolonel, scheelde het niet veel of Dolf had de stukken van het bord gesmeten. Een lagere in rang kon dit toernooi toch nooit winnen, tierde hij. Ron lette goed op dat de aangeschoten kolonel niet ineens weer een pistool in de hand zou hebben. Dat gebeurde gelukkig niet, maar Dolf trok zich na zijn nederlaag wél direct terug in het slaapvertrek, om zich die avond niet meer te laten zien.

 

De volgende dag werd niet meer over het stratego toernooi gerept, en werd er een fietstocht gemaakt met meegenomen en gehuurde fietsen. Onderweg trad onenigheid op over de snelheid van fietsen en over de te volgen route. Bert zag dat Dolf en Ron dit wilden bepalen, en ook waar onderweg iets zou worden gedronken. Maar zo ging het eigenlijk altijd. En er werd tijdens het rijden veel gekletst, in plaats van genoten van de natuur. Behalve door Bert, die het liefst rustig achteraan reed, en om zich heen keek.

 

Die avond kwam Stephen, de zoon van Ron, een tijdje bij de groep in het huisje langs. Al claxonnerend reed hij in zijn mooie auto de toegangsweg op. Stephen was erg commercieel. Een harde, erg geschikt voor het werk van autoverkoper. Dit was ook zijn beroep, waar hij direct breed over uitweidde. Hij trok in de groep direct alle aandacht naar zich toe. Stephen vond het wel leuk om tussen die oudere mannetjes te verkeren. Hij zei een idee te hebben voor een spel om die avond met de groep te spelen. De één zou de juiste vragen aan een ander moeten stellen, met als doelstelling om hem geïnteresseerd te maken om een auto aan te verkopen. Een nieuwere, grotere of sportievere auto, afhankelijk van behoefte die bij de “klant” zou worden gedetecteerd.

 

“En jullie hebben nog het voordeel dat jullie elkaar goed kennen, dat heb ik niet bij een klant”, zei Stephen. De vrienden wilden dit spel wel spelen. “Zou er naar mijn hobby worden gevraagd, als het mijn beurt is?”, dacht Bert, “Dat kan toch niet anders?”. “Ik geef wel aan wie aan wie moet proberen een auto te verkopen. Laten we beginnen met Dolf en Bert. Dolf steek als verkoper van wal. Hoe zou jij dat bij Bert aanpakken?”, begon Stephen enthousiast.

 

Er werd door deze vriend diep nagedacht. Na een poosje kwam hij met: “Hoe is het met je broer? Bezoek je hem nog wel eens? Woont hij ver weg? Bevalt je huidige auto nog goed?”. Bert had niet het gevoel dat hij met deze vragen zich bewust werd van de voordelen van de aanschaf van een andere auto, en gaf maar aan dat hij er geen behoefte aan had.

 

Stephen liet Ger het nog eens proberen bij Ron. Dit verliep nauwelijks beter. “Jullie moeten de kennis over elkaar gebruiken. Kennis is macht. Jullie weten toch wel meer over elkaars leven te noemen?! Iedere hobby of activiteit kan leiden tot een behoefte aan een nieuwe auto”. Daarna had het gezelschap er wel genoeg van, het spel lukte niet goed.

 

Het door Stephen bedachte spel leverde dan wel niet op wat hij had gehoopt, zijn aanwezigheid zorgde wél voor andere dan gebruikelijke gespreksstof bij de mannen. Zonder hem zou de manier van omgaan met elkaar binnen de groep niet zo expliciet zijn gemaakt. Stephen wond er geen doekjes om, toen hij vertelde wat hij van deze vriendengroep vond: “Ik kan wel merken dat Bert, Ger en Dolf, net als pa, een militaire achtergrond hebben, jullie beschouwen elkaar nog steeds niet als elkaars gelijken. Dat zie ik in hoe jullie met elkaar omgaan, en ik hoorde ook hoe jullie je gisterenavond na het horen van vuurwerk hebben gedragen. Jullie zijn te weinig gericht op wat de anderen bezighoudt. Maar misschien treedt dit wel in iedere vriendengroep op. Ik merk het bij mijn eigen vriendenclub ook, en wij zijn geen militairen”. Een uurtje later vertrok Stephen weer, verbaasd over het gebrek aan invoelingsvermogen van de oudere heren.

 

Bert werd zich pas die avond goed bewust van de ongelijkheid in de groep, en dat ieder vooral met zichzelf bezig was. En hij snapte nu waarom hij eigenlijk geen zin had gehad om naar het jubileum te komen. Hij begon nu iedere eerdere ontmoeting tussen de mannen door deze bril te zien, en zich er steeds meer aan te ergeren. Bert zag in dat vroeger, toen ze allen nog werkten, een desinteresse in elkaar waarschijnlijk minder opviel, omdat ieder het druk had met werk en andere activiteiten. Hij herinnerde zich dat hij toen wel eens kwaad kon worden als hij werd genegeerd. Toen was hij nog niet bewust van dit soort sociale processen. Dat kon hij nu allemaal beter plaatsen.

 

Toen de mannen naar het slaapvertrek waren vertrokken, en Bert de slaap niet kon vatten, overdacht hij ook: “Dieren en kleine kinderen zijn egocentrisch en egoïstisch. Van oudere kinderen en volwassenen wordt gezegd dat ze dat niet of minder zijn. Maar is het niet zo dat ouderen hebben geleerd om die ik-gerichtheid te verdoezelen, en zijn ze eigenlijk niet nog net zo egocentrisch en egoïstisch? Verder zie je toch ook dat, als we iets voor een ander doen, we er eigenlijk altijd iets voor terug willen krijgen”.

 

Bert werd er zich dus meer van bewust dat er toch altijd een impliciete hiërarchie in hun vriendengroep aanwezig was geweest. Hij was niet alleen de laagste in militaire rang, maar beschouwde zich ook de onderste in de sociale pikorde. Zijn mening werd niet gevraagd. En de enkele keer dat hij zijn wens kenbaar kon maken, werd deze niet gehonoreerd. De desinteresse van de anderen in zijn hobby zou ook wel met deze hiërarchie te maken hebben. Bert vroeg zich af waar die sociale pikorde toch uit voortkwam. “Is het welbespraaktheid van de leiders? Dominantie? Charisma? Maar heeft niet iedere groep een sociale pikorde?”.

 

Hij vroeg zich verder nog af hoe hij dit in de vastgeroeste verhoudingen van de groep kon veranderen. Hoe zou hij de andere drie van zijn bezwaren bewust kunnen maken, zonder er een geforceerde opdracht van te maken? Het werd een beetje een obsessie voor Bert. Hij kreeg het onderwerp niet meer uit zijn gedachten, en bleef wakker liggen. Hij nam zich voor de anderen er op enig moment mee te confronteren. Bert bedacht dat het moeilijk was om echte interesse van de vrienden te verwachten, maar uit beleefdheid kon ieder dit toch wél wat meer doen?

 

Maar even later overwoog Bert weer: “Als er geen echte interesse is, is het dan erg dat het niet uit beleefdheid wordt gevraagd? Wat zou de “belangstelling” dan voorstellen? Het is dan zo nietszeggend als routinematig likejes geven bij posts van vrienden en familie op de sociale media”. 

 

Bert zou geen verlaagd tarief meer toepassen op entreekaartjes van toneelstukken voor deze vrienden. Maar dat zou zijn bezwaren niet aan het licht brengen, want ze kochten toch al geen kaartjes. Met dit dilemma voor ogen viel Bert uiteindelijk in slaap.

 

De volgende morgen maakte Bert een wandeling met Ron. Toen Bert iets over wat hem dwarszat bij Ron liet doorschemeren, werd door Ron de schuld van het slechte humeur van Bert direct geschoven naar het asociale gedrag van Ger, de één na laagste in de pikorde en in militaire rang. “Je baalde gisteren natuurlijk van Ger. Dat was duidelijk te merken!”, zo vulde Ron het probleem van Bert direct in. Er was binnen de groep namelijk al langer irritatie over het gedrag van Ger. Deze man was lui en passief, kleurloos, verwend en niet empathisch. Ger organiseerde nooit iets, en voegde ook nimmer iets leuks toe aan de groep. Maar hij hoorde er nou eenmaal bij. Ron dacht dus dat de kritiek van Bert alleen op deze vriend van toepassing was. Dat van Ger speelde wel mee bij Bert, maar was niet het belangrijke struikelblok.

 

Er werd met deze reactie van Ron, het verleggen van de aandacht naar Ger, dus eigenlijk ontkend dat Dolf en Ron niet sociaal waren. Daar dacht Bert dus wel een beetje anders over, maar hij liet het nu maar voor wat het was. Was wat Bert hem duidelijk wilde maken een blinde vlek van Ron? Vond Ron zichzelf echt een sociaal mens, met oog voor wat de ander bezighield?

 

De vrienden hadden altijd al de gewoonte gehad om negatieve eigenschappen van een vriend te bespreken als deze vriend op dat moment afwezig was. Dat betrof dan niet alleen Ger. Bert wist dat er bij zijn afwezigheid ook over hem gesproken zou worden. Dat kon niet anders. De negatieve kenmerken van elkaar wisten de vrienden zich dan juist wel goed te kunnen  herinneren.

 

Door dit contact met Ron, en mede door het lopen door het bos dat hem rust bracht, nam de emotie van Bert wel weer wat af. Zijn bezwaren schoven meer naar de achtergrond. Bert besefte dat hij niet zomaar een dertigjarige gewoonte in omgang met elkaar zou kunnen veranderen. Hij zou zijn vriendenclub toch niet willen missen, besefte hij. “We kennen elkaar al zo lang, we hebben zoveel meegemaakt, zoveel herinneringen, en het contact brengt ook veel leuks. Als je op leeftijd komt, moet je zuinig op je vriendschappen zijn. Ook al zijn ze niet perfect. Is het eigenlijk erg als vrienden niet naar het wel en wee van je grote hobby vragen? Is het dan geen vriendschap meer? Uiteindelijk, als het wordt gevraagd, dan helpen we elkaar. Dat wel”, overdacht Bert. Nee, Bert wist ook wel dat hij niet het onmogelijke kon eisen. Zo nu en dan wat ongevraagde aandacht voor zijn activiteiten was goed genoeg. Dat zou bij hem al wonderen doen.

 

Bert was zich ervan bewust dat er vroeger in de groep meer plezier werd gemaakt, dat er toen meer werd gelachen. Nu was men serieuzer, en dan kwam men in het gesprek al gauw op de politiek, op het doornemen van de toestand in de wereld. En op gezondheid, want dat ging steeds belangrijker in het leven worden. Dat had allemaal met ouder worden te maken. Dus vriendschappen moesten mee veranderen. Dat begreep Bert wel.

 

Die middag, niet lang voor het vertrek van de vrienden naar huis, kwam een jongere van het eerder bezochte kamp iets terugbrengen dat kennelijk door één van hen was verloren. Het betrof de sleutels van een busje voor gehandicaptenvervoer. Dolf was blij, hij was de sleutels inderdaad kwijt. “Ja, daar had Dolf wel eens van verteld. Dat is waar ook. Hij doet dat als bijna dagelijks vrijwilligerswerk”. Bert realiseerde zich dat hij daar zelf te weinig naar vroeg. Eigenlijk helemaal niet. Hij had kritiek op de anderen, maar moest natuurlijk niet hetzelfde verwijt krijgen. Ook nu werd weer eens duidelijk dat men zijn vrienden via vreemden leerde kennen.

 

Zou Bert, door hier niet naar te gaan vragen, Dolf voor zijn desinteresse met gelijke munt gaan terugbetalen? “Wie kaatst, kan de bal verwachten. Boontje komt om zijn loontje. Eigen schuld, dikke bult. Zoiets”. Dan zou alles bij het oude blijven. En onbesproken. Een verstokte omgang tussen verstokte ouderen. Al dertig jaar. Niet optimaal, maar wie maalde daarom? Of zou Bert toch nog maar eens het goede voorbeeld geven?

 



COMPOUND

 

I.

 

Het was nacht. George was door onbekenden van zijn bed gelicht en geblindeerd meegevoerd. Hij werd in een auto geduwd, welke met onbekende bestemming vertrok. Onderweg kreeg George enkele polsbandjes omgelegd. Deze zaten strak om de arm, zonder slotjes, en waren er -  zoals een door justitie aangelegde enkelband – niet meer zonder gereedschap af te halen.

 

Het voertuig had de bewoonde wereld verlaten en reed inmiddels door dichtbegroeide wouden. De auto bleef doorrijden tot de kennelijke bestemming was bereikt, een soort compound, welke een op natuurlijke wijze afgescheiden gebied in het onherbergzame woud leek te vormen. Pas nadat George uit het voertuig was gehaald en een entreegebouwtje was binnengeleid, en het voertuig waarmee hij was gebracht weer was vertrokken, werd hem de blinddoek door een man in een zwart pak afgedaan.

 

Vervolgens kreeg George van deze man nog een schriftelijke instructie uitgereikt, met de opdracht deze aandachtig te lezen. Hij werd daarna door het donker naar een ander gebouw op het hem onbekende terrein geleid. De man in het zwart gaf aan dat dit gedurende zijn verblijf zijn woning zou zijn. Hij zou er alles vinden wat hij nodig had.

 

In deze woning aangekomen, begon George allereerst maar zijn instructie te lezen. Er stond uitgebreid beschreven hoe hij zich diende te gedragen. Het was bijvoorbeeld streng verboden om te proberen  bandjes van zijn pols te verwijderen. Het was ook verboden te trachten deze compound te verlaten. Het zou een verblijf voor nog onbepaalde tijd betreffen. George zou de volgende morgen nadere informatie en instructies over zijn taken krijgen. Hij besloot daarna zich naar zijn slaapkamer te begeven. Zijn bed voelde aangenaam aan, en George viel na enige tijd in slaap.

 

II.

 

De volgende ochtend werd George niet direct door iemand opgevangen, zoals hij uit de instructie had begrepen. Hij merkte dat het hem vrij stond wat over het terrein rond te lopen, hoewel hij wél het gevoel had dat hij op één of andere manier in de gaten werd gehouden. Door daarbij goed om zich heen te kijken, kwam George, naast hetgeen hij las in de instructie, meer te weten over waar hij was terechtgekomen.

 

Er waren gebouwtjes met privévertrekken, welke in grootte en luxe verschilden, en er was een gemeenschappelijke lokaliteit, een restaurant, annex vergader- en ontspanningsruimte. Zoals hij al uit de instructie had opgemaakt, was er geen particulier bezit in deze compound, een woning werd voor gebruik toegewezen. Dit gold ook voor andere zaken, zoals diverse werkhulpmiddelen. Er was een uitgestrekte moestuin.

 

George merkte dat polsbandjes van in de compound aanwezigen verschilden in aantal, kleur en dikte, en dat deze samen voor iemand zijn of haar status aangaf. De status van mensen verschilde dan ook. Hij constateerde dat hijzelf kennelijk hoge waarde bandjes omgelegd had gekregen, waardoor zijn status in de compound aanzienlijk te noemen was.

 

Niemand behoefde zijn of haar status te “veroveren”, deze was onmiddellijk zichtbaar, zoals bij medewerkers van defensie of politie. De instructie had aangegeven dat iemands status gedurende het gehele verblijf constant bleef. Er was geen sprake van promotie of degradatie. Iemands status was vast.

 

De gebruikte criteria bij het toekennen van bandjes waren niet bekend, en het was verboden onderling te spreken over de eigen of andermans persoonlijke achtergrond, zoals opleidingen, banen, verrichte heldendaden, dan wel crimineel gedrag, etc. Voor ieder was het dus duister waarom de één een hogere status had dan de ander.

 

Het was George duidelijk geworden dat er in de compound, naarmate het inwonertal was toegenomen, een leefgemeenschap was ontstaan, die zichzelf kon onderhouden, waarbij de hiërarchische leiding werd bepaald door de totale waarde van iemands bandjes.

 

Het grondgebied van de compound waar George terecht was gekomen, leek een op natuurlijke wijze afgescheiden terrein, maar nader onderzoek leerde hem dat er wel een, weliswaar begroeide, hoge muur omheen stond.

 

III.

 

Na zijn rondwandeling betrad George de gemeenschappelijke ruimte. Hij zag een andere man, van wie hij later vernam dat deze ook die nacht daarvóór de compound was binnengebracht, naar hem toekomen. Deze man leek het standsverschil tussen de twee te veronachtzamen, door zich verbaal en in gedrag onterecht belangrijker dan George te achten, terwijl de polsbandjes van de twee duidelijk anders aangaf. De man overtrad hiermee de regels. Zonder dat George iets behoefde te doen, doken direct twee stevige mannen in het zwart op, die de overtreder afvoerden. Naar hij later van medebewoners begreep, mogelijk naar een isoleercel.

 

Vrij snel na deze gebeurtenis kwam een bewoner met hogere bandjes naar George toe, die hem nog wat nadere informatie en instructies gaf, en die hem ook een functie toekende. Hij werd hoofd ontwikkeling en toekenning van woningen. Dit hield in dat George verantwoordelijk was voor de bouw van woningen voor nieuwe bewoners, waarbij grootte en luxe werden bepaald door zijn of haar bandjes, en voor de toekenning van de juiste woning aan deze nieuwkomers.

 

George ging daarna terug naar zijn eigen woning en overdacht wat de bedoeling van zijn verblijf in deze compound zou kunnen zijn. “Welke zijn de criteria voor die bandjes? Is er hierbij wat anders relevant dan het eeuwige ‘goed en kwaad’, of het onderscheid ‘democraat versus autocraat’?”, ging er door George heen, “Louter de hoogte van de genoten opleiding en/of de bereikte maatschappelijke positie, lijken in ieder geval niet het criterium. Een laag opgeleide ‘dagelijkse, trouwe vrijwilliger’ is hier wellicht beter bedeeld dan een hoog opgeleide ‘redelijk sociaal’ persoon. De macht ligt waarschijnlijk niet bij degene die ‘het geluk’ voor wat betreft sociale vaardigheden, welbespraaktheid, intelligentie, dominante persoonlijkheid, mazzel, geboorte, of een ‘kruiwagen’ aan zijn of haar zijde heeft. Zou het dan met name ‘levenswijsheid’ zijn?”.

 

George bedacht dat er een soort Hogere Macht achter dit hele project zou moeten zitten, Een macht – door George de HM genoemd – die het reilen en zeilen op de compound bepaalde. De HM die de normen en waarden in de kleine samenleving voorschreef door middel van de door hem bepaalde criteria voor het toekennen van bandjes. De HM die via de mannen in zwarte pakken de orde handhaafde.

 

George liet nog verder zijn gedachten over deze hogere macht de vrije loop. De HM zou naar zijn verwachting in ieder geval ontevreden zijn over een standsverschil door geboorte, zoals wij die in onze “oude” samenleving vooral vroeger kenden. Het voorrecht van het van adel zijn, bijvoorbeeld. Maar de HM zou teleurgesteld kunnen zijn over het er niet genoeg op vooruitgaan, nadat in de samenleving dit standsverschil naar de achtergrond verdween. Afgunst, verwendheid en egoïsme kwamen onder de bevolking tenslotte des te meer bovendrijven. Naar George besefte, waren beschaafde mensen in de traditionele wereld te onmachtig en te krachteloos. Dat zou de HM mogelijk willen veranderen.

 



De HM moest hebben begrepen dat de mensheid niet langs een natuurlijke ontwikkelingslijn naar een betere samenleving zou uitgroeien. Er moest dus worden ingegrepen, anders ging het helemaal verkeerd, en stond de toekomst van de planeet Aarde op het spel. George kreeg steeds meer de overtuiging dat deze ontwikkelingen tot de vorming van deze compound hadden geleid.

 

Kennelijk had de HM bedacht dat met deze werkwijze, te beginnen binnen deze compound, een betere leefgemeenschap voor mensen zou ontstaan, en dat de aanwezigheid van de mannen in het zwart in de toekomst onnodig zou worden, omdat de mensen nu op de goede manier hiërarchisch gerangschikt zouden zijn.

 

IV.

 

De beschouwende George verbleef nu al een tijdje in deze compound, en voerde de hem opgedragen taken naar eer en geweten uit. Hij vroeg zich af of de opzet van deze samenleving wel goed om kon gaan met bepaalde ontwikkelingen daarin. Hoe ging deze leefgemeenschap bijvoorbeeld om met ontstane vriendschappen en relaties? Hoe konden de regels rond het bandjessysteem hierin gehandhaafd blijven? Er speelde tussen mensen toch iets van “soort zoekt soort”? Hoe kon de HM voorkomen dat vrienden en geliefden elkaar toch gingen vertellen over hun achtergrond? George wist nog geen antwoord op deze vragen.

 

En, zouden er in loop der tijd nog andere dingen gaan veranderen? Zouden de mensen met de hoogste bandjes zich, misschien onbewust, na verloop van tijd niet als bevoorrechten gaan gedragen? Zou het voor hen niet vanzelfsprekend worden dat zij bij de nieuwe elite behoorden? Zou dit niet het ontstaan van wrevel bij de anderen  versnellen, mede omdat de criteria voor ieder onduidelijk waren?

 

George zag dat er in de leefgemeenschap inderdaad langzamerhand een ontwikkeling plaatsvond. Net zoals hij in de traditionele maatschappij, naarmate de bevolking daarin toenam, meer asociaal gedrag naar voren zag komen, nam het verzet tegen de bandjeshiërarchie binnen de compound toe, naarmate er meer mensen binnenkwamen.

 

Hij zag het verzet tegen de leiding zich organiseren in (illegale) subgroepjes. George nam bijvoorbeeld waar dat twee mannen met lage bandjes - een man die naar hij meende eerder professor was, en een man van wie hij vermoedde dat hij daarvoor het beroep van  loodgieter had - de krachten bundelden, zonder dat mannen in het zwart optraden. De eerste begreep niet waarom hij geen “welverdiende” hogere status had gekregen, de tweede was behoorlijk mondig, duidelijk niet meer opgegroeid in een wereld waarin standsverschil vanzelfsprekend was.

 

George zag gebeuren dat deze mannen, maar ook anderen, probeerden met (verboden) ondervragingen de criteria van anderen te achterhalen. Zo ook trachtten mensen bij gevormde vriendschappen uit hun ingeschatte overeenkomsten deze criteria af te leiden. George werd ook door dit soort overtreders benaderd, maar hij weigerde om de regels niet na te leven.

 

Het kwam George over dat er bij subgroepen een afkeer ontstond van de “onbekende leider” die kennelijk over de gemeenschap heerste, zoals ook in de “oude” maatschappij inmiddels een weerzin tegen overheid, wetenschap en media te bespeuren was. Want steeds meer mensen vermoedden dat er een hogere macht in het spel was. Het wakkerde bij velen sterke gevoelens van onrechtvaardigheid, wantrouwen en ongenoegen aan. Maar, als mensen dachten dat een elite de compound bestierde, was er dan niet sprake van een soort complotdenken? George vroeg zich af of deze term hier wel aan de orde was.

 

Het leek er volgens George na enige tijd op dat de HM de gang van zaken in de compound niet gunstig vond verlopen, en maatregelen wilde nemen. Het was duidelijk merkbaar dat het aantal mannen in het zwart was uitgebreid en dat deze met meer wapens beter waren voorbereid op hardere acties. De sfeer werd killer, en de compound leek een soort politiestaat te worden, waarin alles wat eigenlijk niet te inspecteren viel, door mannen in het zwart werd gecontroleerd.

 

Het duurde niet lang of de gespannen sfeer binnen de compound kwam tot een uitbarsting. Tijdens een soort revolutie werden massaal bandjes afgeknipt van eigen en andermans polsen. Sommige hoger geplaatsten deden het bij zichzelf om te voorkomen dat zij door een uitzinnige massa gelyncht werden. George deed hier echter niet aan mee, hij hield zich afzijdig. Maar de compound was inmiddels één grote chaos geworden. Niemand hield zich meer aan de gestelde regels. Een complete staat van anarchie was bereikt.

 

V.

 

Maar dat duurde onverwacht toch niet lang. Er volgde een natuurramp, in de vorm van een zware aardbeving. Het resort werd grotendeels verwoest. Gelukkig waren er overlevenden. George was één van hen. Deze besloten het dorp weer op te bouwen en een gemeenschap te vormen. De bewoners waren ondanks de bandjesproblematiek gewend geraakt aan het leven in een kleine gemeenschap die zichzelf kon onderhouden.

 

Maar het moest wél een gemeenschap worden die gestoeld was op de normen en waarden in onze traditionele maatschappij. Een samenleving zonder bandjes, met natuurlijk leiderschap en mogen doen waar je goed in was. De menselijke onvolmaaktheid moest daarbij maar geaccepteerd worden. Hopelijk zou dit een democratie kunnen worden. George stond de vorming van een dergelijke “staatsvorm” voor, daarom overwoog hij zich vanaf nu hierbij actief op te stellen. Maar George had hier wél een hard hoofd in. Hij was bang dat er weldra een sterke man zou opstaan, die zou proberen om met beloften en leugens de andere bewoners mee te krijgen, en uit eigenbelang de touwtjes in handen te nemen.

 

Overlevenden, waaronder George, blikten wat later terug op wat er gedurende wat langere tijd leek te zijn gebeurd. Was de bandjeshiërarchie inderdaad een experiment van een hogere macht geweest? Een experiment om te kijken of mensen op Aarde met andere criteria beter met elkaar konden omgaan? Als dat was gelukt, zou de hogere macht, aan de hand van de geschikt bevonden criteria, door middel van bijvoorbeeld genetische manipulatie van de mens een verbetering van de totale maatschappij tot stand hebben willen brengen.

 

Maar de overlevenden vreesden dat de hogere macht zijn opzet als niet geslaagd zou beschouwen. Zou deze macht het dan hierbij laten, of op enig moment een nieuwe poging tot het vormen van een betere mensheid wagen? En zou deze compound daar dan weer als locatie voor worden gebruikt?

 

VI.

 

George werd wakker. Hij had vreemd gedroomd. Hij kon zich een aantal flarden van deze droom herinneren. Er speelde iets met een hogere macht. George besefte dat hijzelf als droomleider deze macht moest zijn geweest. Hij herinnerde zich verder iets van criteria en polsbandjes. Die criteria waren niet bekend. Nu hij weer wakker was, moest het volgens hem om sociabiliteit hebben gedraaid.

 

Droomde George dit omdat hij zichzelf in het leven zo belangrijk en goed vond, hetgeen hij niet objectief aannemelijk kon maken? Moest hij zich door middel van een verworven hoog polsbandje voor anderen een hoge status toemeten? Was hij dan zo geweldig sociabel? “Het was wel mooi dat ik als droomleider mijzelf als mens deze status kon toekennen”, glimlachte George.

 

George zou zich zo’n experiment goed kunnen voorstellen. Maar helaas, hij geloofde niet in een hogere macht. Als deze zou bestaan, dan zou hij vast wel pogingen hebben ondernomen om de mensheid te verbeteren. Hijzelf had inmiddels ook een aardige afkeer van het huidige leven gekregen. Voor hem werd steeds meer duidelijk dat de mens geen sociaal wezen was. Hij zag deze eigenlijk als een mislukking.

 

“We zullen het ermee moeten doen zolang de Aarde bestaat”, overdacht George, “We zullen ons steeds opnieuw moeten inspannen om mensen zich sociaal te laten gedragen. Naarmate de bevolking toeneemt, zal dat alleen maar moeilijker worden. Maar we zullen eeuwig hoop op verbetering moeten houden. Het is om doodmoe van te worden. Want met de mens zoals deze is gevormd wordt het nooit wat. Maar gelukkig worden oudere generaties opgevolgd door jongere. Deze zijn nog positief ingesteld, en geloven in de mogelijkheid van verbetering”.

 



HET PRIVILEGE

 

I.

 

Paul was vrijgezel en had een matig betaalde job. Hij ging vaak naar de sportschool om met een getraind lichaam indruk bij de dames te kunnen maken. Ook in de sportschool zelf probeerde hij hen te imponeren. Paul had al langere tijd de gewoonte om een gokje te wagen in de Staatsloterij. Hij hoopte natuurlijk eens een flinke prijs te winnen. Hij had al bedacht dat hij dan een dure sportauto zou aanschaffen, en dat hij er andere decadente dingen van zou kunnen bekostigen.

 

Paul had een tijd geleden een helderziende ontmoet, meneer De Koning, aan wie hij vertelde wie hij was, en wat hij wilde doen met zijn leven. Deze helderziende had hem aangegeven dat hij vóór zijn veertigste verjaardag flink rijk zou worden. Paul was niet spiritueel, maar het zou wat zijn als De Koning gelijk zou krijgen! Nu enige jaren later de tijd ging dringen - Paul was net negenendertig jaar oud geworden - vond hij dat hij met grote bedragen moest gaan gokken. “Je moet het geluk ook een beetje helpen”, dacht Paul. Hij bleef nog wel meedoen in de Staatsloterij, maar ging ook op dagelijkse basis met flinke geleende bedragen gokken in legale en illegale casino’s.

 

Kort vóór zijn veertigste verjaardag won Paul inderdaad een groot geldbedrag. Niet in de Staatsloterij, maar in het illegale gokcircuit. Om dit te vieren kwam bij hem thuis de whiskyfles op tafel, en werd Paul in zijn eentje zwaar dronken. Nu kon hij zijn dure sportauto gaan kopen, er opvallend mee naar de sportschool rijden, en met een paar meiden die hij daar tegenkwam de bloemetjes lekker buiten gaan zetten.

 

II.

 

Een ogenblik later bleek Paul zich te bevinden in een zeer luxe resort. Hij kon er met een drankje luieren bij het mooie zwembad, waar zich ook diverse aantrekkelijke vrouwen bevonden. Dames die gewillig door Paul in één van de sportauto’s meegevraagd konden worden om wat rond te rijden. Er konden binnen of op het terras de lekkerste gerechten worden besteld, en de gratis hotelkamers waren van alle luxe voorzien. Men zei dat het er altijd mooi weer was. Paul was erg verrukt hierover, het was precies wat hij altijd had gewild. Hij kon er de hele dag de playboy uithangen. En het leek een verblijf van onbeperkte duur te worden!

 

Maar al snel bleek dat hij concurrentie had van andere, in de sportschool getrainde mannen, die ook in de gunst van de mooie vrouwen wilden komen. Paul had het gevoel dat hij de hele dag tegen hen moest opboksen. Het werd hem al snel duidelijk dat er in dit resort veel onderlinge afgunst en jaloezie heerste, en dat er geen echte vriendschappen ontstonden.

 

En er bleek al gauw nog iets anders. Regelmatig doken mannen in zwarte pakken op, die kennelijk in het resort de dienst uitmaakten. Paul moest volgens hun instructies steeds strijden met twee andere mannen van rond zijn leeftijd. Het ging om uitputtende fysieke challenges. Alleen de winnaar van een dergelijke battle mocht in het resort blijven, de andere twee werden door de mannen in het zwart afgevoerd. Naar onbekende bestemming.

 

Paul wist een paar keer te winnen, en hij mocht dus langer in deze luxe omgeving blijven. Om een goede prestatie neer te zetten, ging hij steeds vaker naar de sportschool in het resort, om fanatiek te trainen.

 

Maar na enige tijd vond Paul het verblijf daar niet meer zo leuk, vanwege dit steeds moeten strijden. De proeven waren uitputtend. Het leek er in het begin zo leuk, maar het was er eigenlijk een “survival of the fittest”. Hij kwam tot de conclusie dat men op deze locatie toch “niets voor niets” kreeg. Het resort was bestemd voor de besten, de fysiek besten wel te verstaan. Maar daarnaast ging Paul zich ook vervelen, en zich ergeren aan de  oppervlakkige gesprekjes met de meiden en kerels om hem heen. Toen Paul opnieuw de strijd met twee andere mannen moest aangaan, had hij er genoeg van. Hij zorgde ervoor dat hij dit keer verloor. Paul werd direct afgevoerd.

 

III.

 

Paul werd op de bank van zijn woonkamer wakker met een vreselijke kater. O ja, dat was waar ook, hij had flink gewonnen. Daar was hij zo dronken van geworden. Nu herinnerde hij het zich weer. Maar hij keek ineens anders naar zijn gewonnen geldbedrag en wat hij ermee zou doen. Paul was eigenlijk wel tevreden met het leventje dat hij leidde, en hij nam zich voor om nooit meer te gokken. Het geleende geld zou hij direct terugbetalen. Hij besloot ook geen sportauto aan te schaffen, maar iets nuttigs met zijn geld te gaan doen. Zijn huis op laten knappen, bijvoorbeeld.

 

De tijd erna werd Paul een stuk minder fanatiek in de sportschool. Daar viel hem ineens een andere vrouw op dan de meiden die tot dan toe zijn blik vingen. Een bescheiden, niet opvallende, maar vriendelijk ogende vrouw die ook zo nu en dan in de sportschool kwam trainen. Paul besloot haar de keer daarop aan te spreken. Hij besefte: “Een keer ergens geluk in hebben is mooi, maar het betekent in bepaalde gevallen niet dat je er geen werk van hoeft te maken. Bijvoorbeeld, als je het geluk hebt een leuke vrouw tegen te komen. Dan moet je je ervoor inzetten om dat geluk tot een succes te maken. En bij een ontwikkelde vrouw moet je niet met een gespierd lichaam en oppervlakkige praatjes aankomen”.

 

Paul ging na enige tijd toch nog eens opnieuw naar de helderziende die hem eerder een grote rijkdom had voorspeld, omdat hij steeds terugkerende dromen had over een soort paradijs, waarin hij vertoefde, maar waar hij ook moest strijden, en mannen in zwarte pakken zag optreden. Paul had het idee dat hij een tijd op reis was geweest. Hij vertelde de heer De Koning over deze dromen. Het viel Paul overigens op dat de helderziende ook een zwart pak aan had, terwijl het zomer was. De vorige keer dat



hij De Koning ontmoette, was het winter, en Paul had er toen niet op gelet wat deze voor kleding droeg.

 

Het relaas van Paul aangehoord hebbende, gaf de helderziende aan dat hij wist dat deze man bij hem terug zou komen. De Koning vertelde vervolgens waar de dromen volgens hem op gebaseerd waren: “Wij mensen worden bestuurd door Goden. Zij houden ervan om te gokken. Dat is voor hen een tijdverdrijf. Deze Goden beschouwen gokken als hun privilege, iets waar wij mensen ons niet mee bezig moeten houden. Het ligt in hun macht om mensen dit wel eens duidelijk te maken. Daartoe hebben zij hun middelen. Ze vinden het ook leuk om mensen in een soort hanengevecht met elkaar te laten strijden, en op de uitslag daarvan te gokken. Zoals gezegd vinden Goden dit hun privilege. Het trachten meer geluk dan anderen in het leven te hebben, is niet iets dat aan mensen zelf kan worden overgelaten. De Goden bepalen wie wat toekomt”.

 

De helderziende was ervan overtuigd dat De Goden hem dit in zijn dromen duidelijk hebben willen maken. Paul nam daarop afscheid, hij moest nog lang nadenken over wat De Koning hem had verteld. Feit was wel dat deze dromen niet meer terugkwamen.

 

Paul hield woord, hij besteedde zijn nieuwe rijkdom aan het verbeteren van zijn woning. De vriendschap met de door hem in de sportschool benaderde vrouw mondde uit in een relatie, en met een deel van het gewonnen geld maakten de twee een mooie vakantiereis. In zijn oude, maar fijne auto.

 



DE VERLOREN VADER

 

Sven was in de twintig. Hij was student, had nog geen vaste vriendin en woonde op kamers. Sven was vanaf zijn geboorte alleen door zijn moeder opgevoed, zijn biologische vader had hij nooit gekend. Omdat zijn moeder na zijn geboorte geen vaste relatie met een andere man had gekregen, had hij ook nooit een stiefvader gehad. Vanaf een bepaalde leeftijd had Sven natuurlijk wel aan zijn moeder gevraagd waar zijn papa was. Zijn moeder had aanvankelijk verteld dat zijn papa op een lange reis was, en dat ze niet wist wanneer hij terug zou komen. Toen Sven wat ouder was, werd hem verteld hoe de vork echt in de steel zat. Omdat dit antwoord als erg definitief overkwam, was Sven er daarna van uitgegaan dat hij zijn vader nooit zou leren kennen.

 

Uit het niets kreeg Sven echter een brief van een onbekende man toegestuurd. Een man, Leopold, die beweerde dat hij zijn vader was. De naam Leopold, als behorend bij zijn biologische vader, had zijn moeder inderdaad wel eens laten vallen. De inhoud van de brief las Sven daarom met grote interesse.

 

Hoewel zijn vader nooit iets van zich had laten horen, wist hij kennelijk waar zijn zoon op kamers woonde. Deze Leopold gaf in de brief niet aan waarom hij ineens contact wilde, maar hij stelde Sven voor om elkaar te ontmoeten op een door hem aangeboden datum en plaats. Sven vond de plaats wel een vreemde. Het zou gaan om een verlaten schuur aan de rand van een bos, welk bouwsel zich op enige kilometers afstand van zijn studentenstad zou bevinden. De vader gaf aan dat deze plaats te maken had met zijn slecht ter been zijn. Er stond wél een korte routebeschrijving bij. Verder was er niet veel uit deze brief op te maken, ook een adres of telefoonnummer ontbrak. Hij kon dus zelf geen contact met zijn vader opnemen.

 

Sven moest deze plotselinge informatie wel even op zich laten inwerken. Waarom wilde zijn vader ineens contact met hem? Hoe kwam hij aan Svens adres? Zou hij op dit voorstel ingaan? Zijn nieuwsgierigheid en wens om zijn biologische vader te leren kennen wonnen het uiteindelijk. Hij besloot op de gevraagde tijd naar de vreemde plek te gaan. Binnen in het schuurtje trof hij flink wat rommel aan, het rook er naar sterke drank en het kwam op hem over dat de ruimte dienst deed als een hangplek voor jongeren. Maar er was nóg iemand aanwezig. Geen Leopold, maar wél een jongedame van ongeveer zijn leeftijd. En korte tijd later trad er nog een derde jongeman binnen.

 

De twee, zij stelden zich voor als Louise en Gerben, bleken eenzelfde brief van Leopold te hebben ontvangen. Net als Sven woonden zij hier niet al te ver vandaan. Zij kwamen al snel tot de conclusie dat zij halfbroer en halfzus van elkaar waren. Ook Louise en Gerben, die elkaar nooit eerder hadden gezien, waren alleen door hun moeders opgevoed, en hadden hun vader nooit gekend. En ook zij hadden nooit een stiefvader gehad.

 

De drie jongeren kwamen tot de conclusie dat zij alle drie voortgekomen waren uit een erg korte relatie van Leopold met hun moeder. Verder begrepen zij dat de vader wist dat hij de vrouwen zwanger had gemaakt, maar dat hij steeds al vóór de geboorte was vertrokken, waarna hij met geen van hen ooit contact had opgenomen. Maar kennelijk had hij wél deze vrouwen en hun kind op afstand gevolgd of opgespoord. Leopold wist tenminste waar ze woonden.

 

Sven, Louise en Gerben - ze verschilden niet meer dan een jaar in leeftijd, waarbij het meisje de middelste was en Sven de oudste – hadden elkaar veel over hun leven te vertellen. Maar ook werd al snel duidelijk dat Leopold zelf niet zou komen opdagen. Toen Sven de verlaten schuur aan een nadere inspectie onderwierp, zag hij in een hoek een brief liggen. Het was een nieuwe brief van Leopold, die schreef dat hij hoopte dat zijn drie kinderen elkaar inmiddels op deze locatie hadden ontmoet. Hij richtte zich in deze brief daarom tot Sven, Louise en Gerben, en zei blij te zijn dat ze nu van elkaars bestaan afwisten. Hij verontschuldigde zich voor zijn afwezigheid, zijn been deed hem erg zeer. Maar hij bood zijn kinderen opties, waaruit door hen gezamenlijk gekozen kon worden.

 

Leopold schreef: “Jullie hebben twee opties. Óf jullie gaan voor het zekere, en leert elkaar kennen, maar niet mij, óf jullie gaan samen op zoek naar mij, dat is de onzekere weg. Deze laatste weg kan iets opleveren, maar misschien ook niet. Laat me jullie keuze weten”. In de brief werd verder wat informatie aan de kinderen gegeven, waaruit zij konden opmaken dat ze dezelfde vader hadden. Er stond een anoniem e-mailadres bij, waar zij hun vader konden bereiken. De drie kinderen gaven elkaar in ieder geval ook hun eigen e-mailadressen. Zij konden elkaar nu altijd mailen.

 

Waar zouden zij voor kiezen? Er was hierover in eerste instantie verschil van mening. Maar allen waren in het begin boos op vader, omdat hij nooit om hen had gegeven, en ook nu flikte hij dit weer. Maar na verloop van tijd bedachten de twee hardliners zich, en waren zij toch benieuwd wat hun vader met de tweede optie bedoelde. Hun nieuwsgierigheid won het. De hoop op meer kennis, op verbetering van hun situatie, zegevierde.

 

De jongeren bespraken hoe sterk de drang naar het vinden van hun biologische vader was. De drie overwogen dat er meerdere redenen waren waarom zij verder op zoek wilden gaan naar hun ontbrekende ouder. Het kon hen helpen bij het vormen van een vollediger beeld van de eigen identiteit en afkomst. Verder waren ze nieuwsgierig hoe hij er uit zag, wat zijn interesses waren. Zouden zij iets van zichzelf in hem herkennen? Ze verlangden ook naar een diepere band met beide ouders en wilden weten waarom de ontbrekende ouder afwezig was geweest. Tenslotte wilden ze een uitgebreidere familie en hadden ze de wens om grootouders, ooms, tantes, neven en nichten aan de kant van de vader te leren kennen.

 

De kinderen besloten dus naar hun vader op zoek te gaan. Dat zou wel weer een puzzel worden, want deze man zou het hen niet gemakkelijk maken, dachten ze. Afgesproken werd dat Sven dit de vader in een e-mail zou doorgeven. Met toestemming van Louise en Gerben gaf hij ook het e-mailadres van de anderen.

 

De drie kinderen kregen daarna van Leopold elk schriftelijk de opdracht om hun levensverhaal te schrijven, en de relatie met hun moeder. En de relaties die hun moeder na hem had gehad. De kinderen bedachten dat dit in ieder geval ook interessant voor elkaar zou zijn. Verder moesten ze omschrijven hoe dankbaar ze waren als ze hun vader gingen leren kennen. Deze verhalen moesten de drie naar hem opsturen. Hij zou deze daarna beoordelen. De vader gaf nog aan dat zij afhankelijk van elkaar waren, want alle verhalen moesten naar zijn oordeel goed zijn. Zo geschiedde. Kennelijk voldeden de drie verhalen in zijn ogen, want hij wilde overgaan naar de volgende fase.

 

Sven had met zijn halfbroer en halfzus afgesproken dat ieder aan hun moeder zou vragen of zij een foto van hun vader hadden. Bij geen van hen was deze aanwezig. De relatie was kort geweest en er was toen nog geen smartphone, waar je makkelijk foto’s mee kunt maken. De jongeren wisten alleen een voornaam uit brieven die werden ontvangen. De moeders konden allen bevestigen dat hij Leopold heette. Dat wisten ze nog. Verder had de briefschrijver de nodige informatie over kind en moeder. Wat dat betreft was er geen twijfel over de persoon van hun vader.

 

Daarnaast zouden de jongeren aan hun moeder vragen of zij elkaar ook nog wilden treffen. Maar de vrouwen gaven naar hun kind aan daar geen behoefte toe te voelen. Zij waren echter blij voor hun kind dat er waarschijnlijk een mogelijkheid was om de vader te leren kennen. De moeders merkten nog op dat hun relatie met de man van erg korte duur was geweest, en zij waren ook slecht over hem te spreken. Hij werd een controlerende en jaloerse egoïst met een alcoholprobleem genoemd, een man ook met een woedeprobleem. Daarin verschilden de vrouwen niet van mening.

 

Nadat de kinderen naar de vader hadden aangegeven voor de onzekere weg te kiezen, stuurde deze hen eerst foto van zichzelf. Sven, Louise en Gerben lieten deze foto natuurlijk aan hun moeder zien. Maar de moeders zeiden allen dat hij het niet was. Deze man was niet de Leopold die zij kort hadden gekend. Sven verbaasde zich over deze onverwachte ontwikkeling, en overlegde met Gerben en Louise hoe nu verder te handelen. Na enig nadenken besloten de kinderen om toch door te zetten, omdat ze via deze man – als hij niet hun vader zou blijken te zijn - hun echte vader wilden leren kennen. Ze hoopten dat de onbekende man hen naar hem zou kunnen leiden. Want duidelijk was dat hij veel over hun vader wist.

 

Sven gaf vervolgens naar de onbekende man aan dat de drie kinderen hem wilden ontmoeten. De man stond er op dat dit weer in het schuurtje zou plaatsvinden. Na een datum en tijd te hebben doorgekregen, kwam het dit keer wél tot een ontmoeting van de vier mensen. De kinderen waren er natuurlijk op voorbereid dat de man vreemde antwoorden op hun vragen zou kunnen geven. Sven, Louise en Gerben hadden afgesproken om niet te laten merken dat ze vermoedden dat hij niet hun echte vader was. Ze waren van plan hem te laten praten, en probeerden er achter te komen wat hem bewoog, en of hij misschien zijn echte identiteit zou prijsgeven. De jongeren stelden om de beurt vragen, waarna de man na enig nadenken antwoord gaf.

 

“Waarom spreken we in dit schuurtje af? Ben je echt slecht ter been?”.

 

“Ik woon hier in de buurt en loop hier nog wel eens langs. Het leek me een rustige plek, en ik ben niet zo van het café”.

 

“Waarom heb je nooit contact opgenomen?”.

 

“Ik had het druk en moest vaak naar het buitenland”.

 

“Waarom kwam je niet op de eerste afspraak?”.

 

“Ik vond dat jullie eerst elkaar moesten ontmoeten”.

 

“Waarom liet je ons een levensverhaal schrijven? Je kunt ons toch tijdens ontmoetingen leren kennen?”.

 

“Dan kon ik me beter op dit gesprek voorbereiden”.

 

“Waarom wil je dit contact nu wél?”.

 

“Ik ben het vaderschap gaan missen”.

 

“Hoe komt het dat je toch veel van onze moeders en ons weet?”.

 

“Sorry, ik had beter niet met jullie drieën tegelijk kunnen afspreken, maar met ieder afzonderlijk. Dit is me allemaal een beetje te veel. Ik kan me moeilijk concentreren, zo. Ik wil het gesprek nu beëindigen en later met jullie één op één praten”.

 

De man stapte op en verliet het schuurtje, de drie kinderen wat verbouwereerd achterlatend. Maar ze waren ook weer niet erg verbaasd over deze reactie. Zonder de onbekende man daarin te betrekken, was er weer een keuze voor de kinderen aangebroken. Zouden ze kiezen voor het zekere (we laten het hierbij) of voor het onzekere (we houden deze man aan het lijntje, we spelen het spel mee en proberen de weg naar vader te vinden)? Ze overlegden weer een tijdje met elkaar en besloten uiteindelijk toch weer voor het laatste te kiezen.

 

De drie spraken af dat ze inderdaad beter afzonderlijk met deze man konden praten. Dat leek minder bedreigend voor hem. Sven zou dat als eerste doen. Hij arrangeerde vervolgens weer een afspraak op de bekende plaats. De onbekende kon in ieder geval niet zijn afgeschrikt omdat de moeders hem niet van de foto herkenden, want daar hadden ze niet over gesproken. De man ging er kennelijk van uit dat de jongeren zijn foto aan de moeders hadden getoond, en dat zij niet hadden aangegeven dat hij niet de


vader kon zijn. Hij zou daarom gedacht hebben voor vader te kunnen doorgaan.

 

Sven wilde de man dit keer gaan dwingen om hem bekend te maken waar hij zijn echte vader kon vinden. Als dat niet goedschiks kon, dan maar kwaadschiks. Sven nam een vuurwapen mee, dat hij op de zwarte markt had aangeschaft. De plaats van ontmoeting was toch afgelegen, dat kwam nu wel goed uit. Dit vertelde hij maar niet aan Louise en Gerben. Maar de man kwam op deze afspraak niet opdagen. Teleurgesteld ging Sven weer naar huis.

 

De volgende dag las Sven in de krant die in zijn studentenhuis rondging, dat een man in de buurt was opgepakt wegens moord op een andere man, van wie een foto in de krant stond afgedrukt. De dader was een bekende van de politie en had een psychiatrisch verleden. Ook zijn foto was bij het artikel geplaatst. Sven herkende bij het zien van de foto van de dader direct de man die zich voor zijn vader had uitgegeven. De foto van de andere man moest die van zijn vader zijn. En inderdaad, zijn moeder herkende met enige moeite deze man als zijn vader. Sven nam direct contact op met Louise en Gerben, wiens moeders het verhaal van Sven bevestigden.

 

Na dit bericht in de krant leerden de kinderen in de tijd daarna met behulp van politierapporten met onder andere verslaglegging van ondervragingen van de dader, die Simon heette, nog het nodige over beiden. Leopold en Simon kenden elkaar van een interne opname in een kliniek voor alcoholverslaving. Leopold had Simon tijdens deze opname verteld dat hij drie kinderen bij drie verschillende vrouwen had, dat hij nooit contact met de kinderen had gezocht, maar dat hij dat in de naaste toekomst wilde gaan doen. Hij had moeders en kinderen kunnen opsporen.

 

Simon was hier erg geïnteresseerd in geweest. In de loop der tijd, ook na het beëindigen van de opname in de kliniek, bleven de twee contact met elkaar onderhouden. Zij kwamen regelmatig samen in een verlaten schuurtje, waar de fles drank al snel toch weer tevoorschijn kwam. Het drinken van alcohol was een activiteit die hen samenbond. Simon wist zo in de loop der tijd alle informatie die Leopold over moeders en kinderen had van hem te kunnen ontfutselen.

 

Simon had zelf graag kinderen willen hebben, terwijl hij niet in staat was enige relatie met een vrouw aan te gaan, laat staan te onderhouden. Leopold kon ook geen relatie vasthouden, zijn relaties waren allemaal erg kortstondig geweest, maar hij had wél de gelegenheid gehad om voor nageslacht te zorgen, ook al waren het ongelukjes geweest. In feite was Simon hierom jaloers op Leopold.

 

Simon had twijfel gevoeld of Leopold daadwerkelijk contact met zijn kinderen zou gaan leggen. Hij was bang dat Leopold dat niet zou aandurven. Simon had medelijden met de kinderen en wilde ze samenbrengen, omdat hij vond dat ze daar recht op hadden. Maar Simon wilde ook de plaats van de vader innemen. Een gestoord idee natuurlijk, vonden Sven, Louise en Gerben, toen ze deze informatie vernamen. Simon had het idee dat er een zekere fysieke gelijkenis tussen Leopold en hemzelf was. Misschien omdat hij zich teveel met Leopold was gaan identificeren.

 

Omdat hij inmiddels veel feitenkennis over moeders en kinderen had vergaard, het zelfs drie kinderen betrof (“Wat wil een mens nog meer”), Leopold nooit met één van hen contact had gelegd, en hij de moeders ook maar kort had gekend, durfde Simon het aan om daadwerkelijk de identiteit van Leopold aan te nemen. Maar dan moest de echte Leopold, een eenzame man zonder andere contacten dan Simon, wel uit het zicht verdwijnen. Simon had hiermee kennelijk nog gewacht tot het moment dat de door hem opgestuurde foto van zichzelf naar zijn idee geen vraagtekens had opgeworpen.

 

Het bracht Simon er tenslotte toe om Leopold tijdens een avond met veel drank in het schuurtje met een mes om het leven te brengen. Simon verstopte het dode lichaam in de bosrijke omgeving. Maar een eenzame wandelaar met hond had hem gezien, en het verdacht gevonden dat iemand op dat uur van de dag in het bos aan het graven was. De wandelaar had de politie gebeld.

 

Het was voor Sven een vreemde zoektocht geworden, waarbij het initiatief na enige tijd werd omgekeerd. Van vader zoekt kind naar kind zoekt vader. Het schoot door Sven heen wat Simon hem, Louise of Gerben misschien later zou hebben aangedaan, indien er iets was gebeurd wat deze gestoorde man niet zou hebben gezind. Een levende vader had het Sven niet opgeleverd, maar hij had er wel een halfzus en halfbroer bij gekregen. De drie spraken af zo nu en dan gezamenlijk bij elkaar thuis op bezoek te komen. Een gewoonte die hopelijk lang stand zou houden.

 

Moesten Sven, Louise en Gerben rouwen om iemand die ze nooit hadden gekend? Het voelde voor Sven erg vreemd. Hij was zo dicht bij zijn vader geweest. Op de plek waar hij Louise en Gerben had leren kennen was zijn vader vermoord. En hij besefte dat, toen de kinderen in datzelfde schuurtje samen kwamen, hun vader waarschijnlijk nog in leven was geweest, en gewoon was om op deze plek te gaan drinken.

 

Sven was er voor zichzelf van overtuigd dat zijn vader op een dag contact met hem zou hebben gelegd. Hij zou Leopold hebben vergeven dat hij niet eerder in zijn leven was getreden. Sven wist ook dat zijn moeder daar moeite mee zou hebben gehad, maar hij bedacht ook dat hij ook haar ertoe had kunnen bewegen deze man te vergeven, omdat dat voor haar zoon het beste was.

 

Voor Sven was het duidelijk dat het hoofdstuk vader nog niet helemaal was afgesloten. Hij nam zich voor om Simon in de toekomst in de gevangenis of psychiatrische instelling te gaan opzoeken, om meer over zijn vader te weten te komen. Wat was hij voor een man? Wat waren zijn bezigheden? Had hij het nog over andere familieleden gehad? Had hij werk? Simon was de enige die hem hier iets meer over kon vertellen. Er bestond een dun lijntje naar de verloren vader.