DE MONTERE SPORTER
korte verhalen, foto-art
Michiel Hanon
DE MONTERE SPORTER
Copyright 2025 Michiel Hanon Boeken
Auteur / foto-artist: Michiel Hanon
https://sites.google.com/view/michiel-hanon
michielmichiel2009@live.nl
Omslagontwerp: Michiel Hanon
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd door middel van druk, fotokopieën, geautomatiseerde gegevensbestanden of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
INHOUD
LEVENSLANG
VARUN
HET EVENBEELD
HET APPARTEMENT
WERELDTUINKABOUTERDAG
DE MONTERE SPORTER
BTW
LEVENSLANG
Sabine, een jongedame van achtentwintig jaar oud, kwam in een Frans georiënteerd restaurant van de badplaats te werken. Ze was aantrekkelijk om te zien, maar was nog nooit verliefd geweest op een jongeman, laat staan dat zij een serieuze relatie had gehad. Ze leerde natuurlijk al snel andere personeelsleden van de eetgelegenheid kennen, waaronder leeftijdgenoot David, de kok. Ze kreeg aanwijzingen van Robert, de eigenaar van het restaurant. Hij was een aantal jaren ouder dan Sabine.
Het restaurant beschikte ook over een aangrenzende feestzaal, waar regelmatig bruiloften en partijen werden gehouden. Ook huurde een dansschool deze zaal bepaalde avonden voor lessen. Verder werd iedere vrijdagavond door de dansschool op deze locatie een dansfeest georganiseerd. Er was overeengekomen dat het personeel van het restaurant gratis toegang tot deze feesten had. Sabine maakte hier al direct dankbaar gebruik van. Op een van deze dansfeesten leerde zij kok David beter kennen. Het klikte goed tussen de twee.
Op andere momenten dat Sabine en David elkaar zagen, tijdens de uren dat zij in het restaurant aan het werk waren, werd er niet over andere zaken dan het werk gesproken. Maar toen de volgende vrijdagavond was aangebroken, zochten de twee elkaar al snel op de dansvloer weer op, en praatten zij honderduit over van alles. Het duurde niet lang of Sabine werd verliefd op David. Voor het eerst in haar leven voelde zij duidelijk kriebels in haar buik. De affectie bleek wederzijds te zijn.
Na weer een week niet-werkgerelateerde radiostilte tussen de twee restaurantmedewerkers, vroeg David op het volgende dansfeest of Sabine met hem een relatie wilde aangaan. Sabine, die tot dat moment alleen maar meer verliefdheid voor de leuke kok ging voelen, bevestigde deze vraag direct. Ze lieten hun relatie daarop bij het stadhuis registreren.
Sabine en David stopten daarna hun wekelijkse bezoek aan de dansfeesten. Ze hadden nu dagelijks de gelegenheid om met elkaar om te gaan, dus ook privé tijdens werkuren, als daar tenminste de tijd voor was. Sabine had de liefde gevonden. Voor haar het ideale begin van de rest van haar leven.
De twee geliefden hadden het goed samen, althans dat gevoel had Sabine. Toch merkte ze dat David zich na enkele weken enigszins ging terugtrekken, dat hij meer afstand van haar ging nemen. Sabine zag nog geen aanleiding hem hiernaar te vragen. Maar op een dag verscheen de kok niet op het werk, terwijl zijzelf en Robert daarover niet waren geïnformeerd. De eigenaar moest in alle haast een andere kok inhuren.
Later op die avond werd de ongeruste Sabine door de politie op de hoogte gesteld dat ooggetuigen een man de zee hadden zien inlopen. Uit gevonden kleding was gebleken dat het David moest zijn die mogelijk zelfmoord had gepleegd. Er was een reddingsactie opgestart, maar een persoon of lichaam was nog niet gevonden.
Sabine was uiteraard zeer verdrietig en in grote onzekerheid over het lot van David. Ze vroeg zich voortdurend af waarom hij zich van het leven had willen beroven. Want dat hij met deze opzet de zee in was gegaan, vreesde zij wel. Maar hoewel ze aan David had gemerkt dat hem iets dwarszat, hadden ze het toch goed samen.
In de periode daarna werd het lijk van David niet gevonden. De zoekactie was inmiddels opgegeven, en enige tijd daarna werd officieel in de registers aangetekend dat David was overleden. In het restaurant kwam een andere kok te werken.
Sabine was zo goed en kwaad als het ging door blijven werken. Ze kreeg gelukkig steun van collega’s en vrienden. Na verloop van tijd knapte ze op; het leven ging tenslotte verder. Sabine kon weer een relatie aangaan, en ze besloot opnieuw de op vrijdagavond te houden dansfeesten te bezoeken.
De eerstvolgende keer dat Sabine zo’n feest bezocht, danste zij met restauranteigenaar Robert. En ook met Marco. Marco was onlangs aan het personeel toegevoegd als nieuwe ober. Sabine merkte dat Robert andere dan zakelijke interesse in haar toonde. Hij verontschuldigde zich daar een beetje voor, omdat hij wel wist dat zijn serveerster veel van de overleden David had gehouden. Maar hij wilde Sabine een goede toekomst bieden; zij moest niet lang meer relatieloos door het leven gaan. Hoewel Robert wat ouder was dan Sabine, zouden zij een goed koppel kunnen vormen.
Maar Sabine danste die avond dus ook met Marco. Hij was wat jonger dan Sabine, en dat kon zij aan zijn gedrag ook wel merken. Hij was duidelijk nog wat jongensachtig en had nog niet zoveel levenservaring. Marco was in de ogen van Sabine een beetje “een broekie”. Maar deze ober was zeker wél een aardige en goede jongeman. Sabine werd wat verrast toen ook Marco een relationele interesse in haar ging vertonen.
Sabine had sinds deze dansavond dus het idee dat er inmiddels twee mannen waren die haar het hof wilden maken. Ze was niet verliefd op een van hen, maar ze wilde toch niet lang zonder relatie door het leven gaan. Het was goed om een relatie te hebben, en ze besefte dat het zoals vroeger toch nooit meer zou worden.
Ze besloot op de avances van Robert in te gaan. Hij was dan wel wat ouder, maar ook rustig, vriendelijk, verstandig en zeker ook niet onvermogend. Dat laatste was toch wel prettig. Bij deze beslissing had de serveerster zich veel minder door het hart en meer door haar ratio laten leiden dan eerder bij David.
Sabine en Robert stonden op het punt om hun relatie op het stadhuis te laten registreren. De avond ervoor gebeurde er echter iets heel bijzonders. Bij Sabine thuis werd aangebeld. David stond bij haar voor de deur! Sabine schrok enorm. Hij leefde dus toch nog! Ze was in verwarring, maar ook erg blij.
Na van de schrik te zijn bekomen, legde de wat verwilderd uitziende David uit wat hem was overkomen. Hij had zich die dag inderdaad van het leven willen beroven. Maar hij werd nog net op tijd door een visser gered. David had deze man op het hart gedrukt om zijn redding niet openbaar te maken, want – nu zijn zelfmoordpoging was mislukt – had hij besloten zich schuil te houden. David wilde niet terug naar Sabine en het restaurant. Hij wilde een nieuw leven beginnen. Een geheim leven, samen met een andere vrouw.
Sabine fronste haar wenkbrauwen. Een andere vrouw, hoe zat dat? Dat was helemaal nieuw voor haar! En ook buiten hun relatie om. De twee zouden buiten de openbaarheid door het leven moeten gaan.
David begreep dat hij nog een en ander had uit te leggen. Hij moest toegeven dat hij had ondervonden dat hij bij Sabine toch niet echt gelukkig was. David had de verkeerde beslissing genomen om met haar een relatie aan te gaan. Sabine was niet zijn ideale vrouw, hetgeen ook bleek uit het feit dat hij kort na de registratie van hun relatie een andere vrouw ontmoette. Een vrouw op wie hij echt verliefd was geworden. Dat had hij Sabine niet verteld.
David wist dat hij nooit met die andere vrouw een geaccepteerde relatie zou kunnen aangaan. Aangezien hij ook Sabine niets wilde aandoen, zag hij geen andere uitweg. Hij kon maar beter zichzelf in zee laten verdrinken.
David was dus een tijd ondergedoken geweest. Maar het leven van iemand die zich schuilhield was erg zwaar gebleken, en dat ondervond ook die andere vriendin van hem. Zij kon dit leven uiteindelijk niet meer aan. En David merkte dat hij Sabine toch ook wel miste. Daarom was hij teruggekomen. Alles was wat hem betreft weer bij het oude. Ze zouden voor de buitenwereld wel een verklaring bedenken over wat er in de tussentijd zou zijn gebeurd.
Maar zo bleek het toch niet in elkaar te zitten. Want Sabine schrok op van haar zitbank thuis. Ze had wat te veel wijn gedronken en bleek aan het fantaseren te zijn geslagen. David was niet bij haar verschenen; hij was echt dood. Opnieuw voelde zij zich erg verdrietig. Ze was duidelijk nog niet over het gemis van David heen. En dat terwijl zij de volgende dag haar relatie met een andere man zou laten registreren. Een man waar zij veel minder van hield dan van David! Sabine overwoog of de verschijning van David op dat moment bij haar zo had moeten zijn. Was dit een waarschuwing?
Wellicht zijn er door de lezer bij het bovenstaande een aantal vraagtekens geplaatst. Er wordt gesproken over het laten registreren van een relatie. Wat behelsde dat? En had David zelfmoord gepleegd omdat hij niet met de vrouw waar hij van hield een relatie kon hebben? Hadden Sabine en hij niet uit elkaar kunnen gaan?
De personages leefden echter in een land waarin scheiding niet mogelijk was, ook niet als men in een ongehuwde relatie zat. Partnerkeuze was irreversibel zolang de partner in leven was. Als deze partner was overleden, mocht men wél een nieuwe relatie aangaan. Als twee mensen elkaar als partner beschouwden, waren deze verplicht de relatie aan te geven, om deze te laten registreren. Het hebben van een relatie had in dit land essentiële voordelen: minder belasting betalen, voorrang krijgen bij een huurwoning, diverse vergunningen krijgen, toegang tot kindercrèches mogelijk maken, en dergelijke.
Het aantal mogelijkheden om een partner te vinden was in dit land beperkt. In fantasie kon men samen zijn met een ander om elkaar beter te leren kennen. Om te bezien of men met die ander een relatie kon aangaan. Dat gebeurde dan ook op grote schaal. Het leven in een fantasiewereld werd daarom ook commercieel uitgebaat. Er waren veel coaches en trainers die begeleiding gaven bij het fantaseren over een mogelijke partner.
Maar was Sabine al wel toe aan het fantaseren over een nieuwe relatievrije man? Sabine kon na de dood van David alleen nog fantaseren over haar eerste liefde, in zijn ideale gedaante van toen. David zou in haar gedachten nooit ouder worden, nooit meer bij haar iets verkeerd kunnen doen, en verveling en sleetsheid zouden nimmer in hun relatie optreden. Zij zou hem op den duur gaan idealiseren. Maar was relatieloos voortleven met deze fantasieën dan het beste dat zij kon doen?
In dit verhaal was Sabine zich bij aankomst als serveerster in het restaurant nog niet zo bewust van het belang van het maken van de juiste partnerkeuze. Sinds David werd vermist, drong dit meer tot haar door. Als zij wederom een relatie zou aangaan, zou dat vele voordelen hebben. Maar ook risico’s. Ze zou zich normaal gesproken voor de rest van haar leven gaan verbinden met iemand die ze misschien nog niet genoeg kende om deze belangrijke beslissing te nemen.
Sabine vertelde Robert de volgende morgen niet over wat ze de vorige avond had ervaren. Ze bracht wél aan hem over dat er een verschil was tussen hoe ze in haar eerste en een mogelijk latere relatie stond. Het verschil tussen David en hem. Sabine was nu niet echt verliefd. Ook vroeg zij Robert of zij zijn eerste liefde was. De restauranteigenaar antwoordde daarop dat dat niet het geval was. Hij had eerder een partner gehad, maar zij was een paar jaar geleden verongelukt. Robert had veel van haar gehouden.
Toen Sabine dit had aangehoord, zag zij af van een verbintenis met Robert, omdat ze wist dat zij nooit zijn eerste vrouw kon vervangen. Ze begreep inmiddels hoe belangrijk die eerste liefde in iemands leven was. Robert zou nooit kunnen opwegen tegen David, ondanks de voordelen die een relatie haar gaf. Weer kwam bij Sabine de vraag op of David voor haar was verschenen om haar op andere gedachten te brengen.
Er was in dit land – zoals in het bovenstaande is te lezen - naast het fantaseren nog één andere mogelijkheid om - indien men geen geregistreerde partner had - samen met een andere single te zijn, en om elkaar beter te leren kennen: bij het dansen. Daarom probeerde men elkaar regelmatig tijdens deze gelegenheid beter te leren kennen, en was het ook mogelijk iemand het hof te maken. Het lag voor de hand dat dansscholen in dit land floreerden.
Er was nog een man die interesse in Sabine had getoond: Marco. Hij was iemand die nog geen relatieregistratie had. Sabine besloot het dansfeest op de komende vrijdagavond weer te bezoeken. Ze was benieuwd of Marco daar nog naartoe zou gaan. Dat bleek het geval. Sabine danste die avond met hem.
Sabine stelde Marco dezelfde vraag die ze eerder Robert had voorgelegd. Zij was voor hem wél de eerste liefde. Voordat Sabine haar beslissing kon nemen, wilde zij Marco nog iets voorleggen. Sabine vertelde hem eerlijk over haar situatie. Ook hij zou David niet kunnen vervangen, en ze liet Marco weten dat hij niet te veel van haar mocht verwachten. Marco was dankbaar voor haar eerlijkheid, en hij accepteerde deze omstandigheid. Hij wilde sowieso met haar een relatie hebben.
Dat zou voor Sabine dan maar de doorslag moeten geven; ze diende de knoop toch een keer door te hakken. Ze besloot met de ober door te gaan. De twee lieten hun relatie registreren. Het lot had bepaald dat Sabine niet samen met haar grote liefde de eindstreep van het leven zou halen. Serveerster Sabine had nu een relatie met ober Marco. Tot het einde van haar leven. Sabine had levenslang.
VARUN
Een jong stel, Heleen en Otto, had in het voorjaar een vakantie gepland naar een toeristisch eiland Coraluina, dat het eiland van de Eeuwige vlam werd genoemd. Dit zou de laatste vakantie met z’n tweëen worden. Heleen was bijna zeven maanden zwanger, en nu kon ze nog vliegen.
Een oom van Heleen verhaalde – onder andere als zij als schoolkind bij haar tante en hem kwam logeren - dikwijls over dit eiland. Hij was er in zijn jonge jaren meerdere malen geweest. Dat was natuurlijk in een andere tijd. Toen was het meer een bestemming voor wereldverbeteraars, kunstenaars en avonturiers dan voor toeristen, zoals nu. Het was het eiland waarvan men zei dat het Varun was, het eiland waarop zich een mythe afspeelde. In deze mythe waren de Goden, die teleurgesteld waren geraakt in de mensen, na een offering bereid de Aarde langer voort te laten bestaan.
Misschien dat deze oom Dirk om die reden meermalen naar Coraluina was geweest, en naar de daarop aanwezige zogeheten Vlammenput. Daar brandde de Eeuwige vlam. Volgens de overlevering zouden sinds deze mythe op het eiland ook bijzondere krachten heersen. Er gingen verhalen dat sommige bezoekers van het eiland behekst werden, en zich vreemd gingen gedragen. De oom deed er altijd nogal geheimzinnig over. “Ga er maar nooit heen”, had hij meermalen gezegd.
Oom Dirk vertelde dat er, verscholen in de bossen van het eiland, een groep mensen zou wonen die in de mythe geloofden. Het eiland Coraluina was daarom ook voor bezoekers die in deze dingen waren geïnteresseerd een trekpleister.
Oom Dirk waarschuwde dat het op het tegenwoordige toeristeneiland Coraluina allemaal pais en vree was, maar dat het in een groot deel van de verdere wereld anders was gesteld. Mensen bleven maar oorlog met elkaar voeren. Wat zouden die goden er nu van denken? Hun dreigement gold naar het inzicht van de oom nog steeds. Volgens hem zouden de goden wel weer eens ontevreden over hun schepping kunnen worden. Met voor de mens een daaropvolgende nieuwe bestraffing.
Heleen wist niet of het hiermee te maken had, maar oom Dirk had ook een hele studie gemaakt naar werkende vulkanen, tsunami’s, aardbevingen, grote bosbranden, overstromingen, zware stormen en tornado’s. Ook daar vertelde hij nogal eens over. En met veel passie.
Het was duidelijk dat de oom het belangrijk vond dat de Aarde in de toekomst behouden zou blijven, opdat nieuwe generaties konden voortleven. Geloofde hij soms in die mythe? Vond hij dat de mens de balans van het bestaan teveel verstoorde? Was hij toen al erg bezorgd over de gevolgen van klimaatverandering? Maar deze ongeruste oom had vreemd genoeg en om onduidelijke reden ook een tijd in de gevangenis gezeten; daar repte hij dan weer nooit over.
Oom Dirk was onlangs plotseling overleden. Omdat er in het verleden door hem zoveel over werd verhaald en om haar oom te eren, had het jonge stel, op voorstel van Heleen, dit eiland uitgekozen voor hun vakantie. De mysterieuze toon waarmee de verhalen over Coraluina werden doorgegeven, hadden Heleen niet beangstigd; ze had de vertellingen vooral amusant gevonden.
De vliegreis naar het vakantie-eiland verliep voorspoedig. Alvorens naar het hotel te gaan, werd de huurauto opgehaald, welke vooraf was gereserveerd. Bij de verhuurder aangekomen, bleek de auto door een vergissing ook aan een ander stel, dat in leeftijd vergelijkbaar was, te zijn verhuurd. Deze man en vrouw hadden in hetzelfde vliegtuig gezeten, en spraken gelukkig dezelfde taal als Heleen en Otto.
Tot overmaat van ramp bleek dit de enige overgebleven te huren auto op Coraluina te zijn. Gelukkig won bij beide koppels het verstand het van de teleurstelling dat juist hen dit moest overkomen. Ze besloten dan maar met z’n vieren de auto te huren en de kosten te delen. Beide stellen zouden de wagen toch niet elke dag nodig hebben. En deze oplossing was wel zo voordelig. Het voertuig zou om de beurt worden gebruikt.
De twee anderen, die Elly en Dolf heetten, bleken in hetzelfde hotel te hebben geboekt, dus de onderlinge communicatie over het gebruik van de auto was gemakkelijk. Na het inchecken en het uitpakken van de koffers troffen de duo’s elkaar die dag van aankomst weer bij het zwembad. Ze besloten samen wat te drinken op de vakantie die zij voor de boeg hadden. Er werd over en weer wat kennisgemaakt. Beide koppels waren blij dat zij een sympathiek stel van dezelfde leeftijd hadden ontmoet. Het klikte goed.
De twee stellen wisselden het gebruik van de huurauto af zoals afgesproken. Aan het eind van de middag zochten Heleen, Otto, Elly en Dolf elkaar meestal op om gezellig op het terras van het hotel het verloop van de dag te bespreken, en om elkaar nog wat beter te leren kennen. Ieder genoot inmiddels in ruime mate van het lekkere, luie leventje met zon, zee, strand, zwembad, en met lekker eten en drinken.
Dolf kwam op een gegeven moment op het idee om de volgende dag gezamenlijk met de auto op pad te gaan. Waarom niet? Dat kon tenslotte ook, er het was wel zo leuk om dan eens een wat verdere tocht over het eiland te maken. Dolf en Elly waren al vaker op Coraluina geweest, dus zij kenden de weg. Er kon een stuk door de bergen gereden worden, en ook kon de andere kust van het eiland worden bezocht. Dit vond men een goed plan.
De volgende dag gingen de vakantiegangers op tijd op pad. Met Dolf aan het stuur reden de vier na enige tijd het verlaten deel van het eiland in. Want de toeristen bleven eigenlijk altijd in het kustgebied. Dolf gaf op zeker moment aan even te willen stoppen. Nadat hij de auto aan de kant van de weg had geparkeerd, sommeerde hij Otto ineens om uit te stappen. Elly leek hiervan niet te schrikken, maar Otto en Heleen keken elkaar verbaast aan. Wat was dit nou?
Plotseling bleek Dolf een wapen in de hand te hebben. Te zien was dat het een korte dolk met obsidiaanlemmet was. Dolf herhaalde in krachtige bewoordingen dat hij het meende en dat Otto de auto nu moest verlaten. Deze ging daar maar toe over. Toen Otto uitgestapt was, gaf Dolf direct gas. De drie anderen reden door.
Heleen was direct bang geworden. Wat had dit te betekenen? Ze leek geheel onverwacht te zijn gekidnapt door het andere stel, want Elly werkte hier duidelijk ook aan mee. Heleen vroeg het duo een aantal keren wat hiervan de bedoeling was, maar de twee hielden op iedere vraag van haar de mond stijf gesloten. Elly en Dolf bleven de verdere rit zwijgend en strak voor zich uitkijken.
Er ging van alles door Heleen heen. Was die man door de warmte bevangen, was hij gestoord geraakt? Had het stel problemen waar niet eerder over was gerept, en waar Otto en zij nu in werden meegesleurd? Reden ze misschien naar een bepaalde plek in de bergen? Waarom kon haar man daar niet bij zijn? Gingen de twee losgeld eisen? Was dit alles van tevoren gepland?
Het was Heleen dus geheel onduidelijk wat er ging gebeuren. Otto zou ongetwijfeld hulp gaan zoeken, maar het was een onherbergzame streek, en hij had zijn mobiele telefoon aan Dolf moeten afgeven. De vraag was sowieso of daar in dat gebied wel bereik was. Het zou uren duren voordat Otto lopend weer in de bewoonde wereld was aangekomen.
Heleen prakiseerde er over hoe zij aan het stel zou kunnen ontsnappen. Elly had ook haar telefoon afgepakt. Maar hoe zou zij als zwangere vrouw een sterke man aan kunnen, die ook nog was bewapend? En in een met grote vaart rijdende auto? Dit soort ideeën zette ze maar even uit het hoofd.
Ze wist niet waarom, maar juist nu kwam bij haar tijdens deze onvrijwillige rit de mythe naar boven die ze in haar jonge jaren meermalen van haar oom had gehoord. Ze herinnerde zich dit verhaal nog bijna letterlijk.
Lang geleden, toen de hemel nog sprak en de zee nog luisterde, keken de Goden neer op de Aarde en werden zij vervuld van diepe teleurstelling. De mensen, hun schepping, hadden zich afgekeerd van harmonie. Ze roofden en verbrandden. De rivieren werden vergiftigd, de dieren stierven uit, en de lucht kreunde onder rook en geschreeuw. De mensen op Aarde hadden er in de ogen van de Goden een zootje van gemaakt.
De oppergod, heerser over licht, evenwicht en oordeel, sprak: "De mens is een mislukking. Laat de aarde vergaan. Laat vuur en storm haar zuiveren." Maar de godin van hoop viel hem in de rede: "Bied ze nog één kans. Laat de mens een teken geven van overgave, van zuiverheid. Laat hen een offer brengen uit liefde, niet uit angst."
Zo besloten de Goden dat er één vrouw zou worden gekozen — Eléa, jong en zuiver van hart, die pas bevallen was van een kind, dat de naam Zonnekind droeg. Het jongetje was geboren op de langste dag, Dit kind, zo werd gezegd, had het vuur van vernieuwing én vernietiging in zich.
Enkele uitverkoren mensen kregen een profetie: "Breng het kind en zijn moeder naar het eiland Varun, vóór een grote, door mij nader te bepalen natuurramp zich zal voltrekken. Daar zal het kind geofferd worden in de Vlammenput. Alleen dan zal de Aarde gespaard blijven."
Eléa werd, met tranen in ieders ogen, naar het eiland gebracht. Maar de dagen tikten weg, en de angst voor een grote natuurramp nam toe.
Op de dag van het offer weigerde Eléa op het laatste moment haar kind te laten gaan. In plaats van hem aan het vuur te geven, sprong zij zelf met hem in de Vlammenput, terwijl ze riep: "Als liefde niet genoeg is voor de Goden, laat hen ons samen verteren."
De hemel spleet open. Er viel een stilte. Toen gebeurde het onmogelijke. Het vuur doofde. Een almaar aanzwellende storm zwakte weer af. En uit de as steeg geen rook, maar een bloem van licht. De Goden zwegen — want in Eléa’s daad zagen ze iets wat zij niet hadden verwacht: ware, onvoorwaardelijke liefde.
De oppergod knikte langzaam: "De mens heeft nog een vlam. Laat haar branden."
Sindsdien brandde op Varun een Eeuwige vlam: het Hart van Eléa. En bij tijd en wijle, als een nieuwe natuurramp zich leek te gaan voltrekken, fluisterde de wind haar naam. Een herinnering aan de vrouw die de wereld redde — niet door bloed, maar door liefde. Maar ook op Varun was eeuwigheid misschien niet voor altijd. De schepping was nou eenmaal verre van volmaakt, en, als de mens het te bont maakte, zouden de Goden zich altijd weer kunnen bedenken!
Heleen werd nu nog meer bevangen door een gevoel van angst. Waarom was deze mythe zo dwingend in haar opgekomen? Kort nadat deze vertelling zich in de gedachten van de jonge vrouw had afgespeeld, reed de auto een kamp in dat verscholen lag in een wat vlak, bebost deel van de bergen.
Heleen ontwaardde in het midden van het terrein een met takken omringd gat in de grond, waaruit duidelijk zichtbaar een vlam opsteeg. Iets dat haar direct deed denken aan haar ooms omschrijving van de Vlammenput. De jonge vrouw kon op dat moment totaal niet bevatten wat er voor haar nu komen ging, maar ze had direct spijt dat ze de waarschuwing van haar overleden oom niet serieus had genomen.
HET EVENBEELD
Een mens wordt ongevraagd op de wereld gezet. Hij weet niet goed wat hij daar komt doen, en moet zijn tijd maar zien vol te maken. Is niet veel van wat hij doet terug te leiden tot verveling, tot het dan maar zo prettig mogelijk doorkomen van de tijd dat hij bestaat?
Eduard groeide in een kleine stad op als enigstkind in een gezin waarin beide ouders werkten. Hij kreeg niet te maken met grote problemen, maar enorm liefdevol naar hem waren zijn ouders ook weer niet. Zij hadden weinig tijd om die leuke activiteiten te doen die je met een jong kind behoort te doen, zoals een bezoek brengen aan een pretpark, dierentuin en speeltuin. Eduard werd al snel overdag een aantal uren alleen gelaten. Op de basis- en middelbare school had hij een paar vriendschappen. De jongeman was nogal introvert. Na de middelbare school ging Eduard psychologie studeren. Het was niet al langer een uitgemaakte zaak, maar deze studierichting trok hem uiteindelijk het meest. Hij wilde de mens leren kennen. En je moest toch iets gaan studeren? Eduard kreeg in de universiteitsstad een kamer in een studentenflat, en hij koos ervoor om zich niet bij een studentenvereniging aan te sluiten.
Eduard reisde nog maar sporadisch naar de ouderlijke woning; het liefst bleef hij ook in het weekend maar over in de universiteitsstad. Thuis had hij niet veel te zoeken. De student merkte wel dat zijn ouders ouder werden; hij werd op de spaarzame momenten dat hij bij hen was steeds vaker gevraagd om met klusjes en andere zaken te helpen. Zoals ook andere jongvolwassenen ervoer Eduard dat de rol van “begeleider” langzaam werd omgedraaid.
Hoewel de band niet echt close was, had Eduard ook in zijn studententijd enkele mannelijke studiegenoten waar hij het meest mee optrok. Hij vond het moeilijk om met vrouwelijke studenten om te gaan. Hij zou wel een vriendin willen hebben, en bezocht om die reden soms de bekende studentencafés. Maar de door hem gewenste contacten liepen niet soepel, en meestal was hij toch maar het liefst alleen. Dan verdiepte Eduard zich graag in non-fictie- en studieboeken. Met het studeren verliep het wel goed, maar Eduard vroeg zich nog weleens af wat hij aan het doen was. Wat leverde zo’n studie nu eigenlijk op?
Eduard voelde zich regelmatig eenzaam. Hij had het idee dat hij er in het leven altijd alleen voor stond. Juist toen hij wat somber was gestemd, vernam Eduard dat er in een museum van de stad waar hij studeerde een tentoonstelling van Edward Hopper was. Hij werd altijd al geïntrigeerd door de werken van deze schilder. Eduard was in een andere stad al eens eerder naar een tentoonstelling van hem geweest. Hij besloot op een rustig tijdstip dit museum te bezoeken. Dit zou hem vast goed doen.
In een kleine zaal aangekomen, waar op dat moment niemand anders aanwezig was, kwam een jongeman binnenlopen. Eduard wierp even een blik op deze persoon, en hij verbaasde zich over de grote gelijkenis die er was tussen die andere bezoeker en hemzelf. Hij schrok er zelfs een beetje van. De twee waren ook van ongeveer dezelfde leeftijd. De kleding verschilde natuurlijk, maar qua kledingstijl waren er ook zeker overeenkomsten. Eduard zag dat de ander hem ook had opgemerkt, en aan zijn gezicht kon Eduard zien dat deze de gelijkenis ook was opgevallen. De primaire verrassing sloeg om naar een wederzijdse glimlach. De andere man liep naar Eduard toe. Met: “Het is net of ik mijzelf zie, we lijken wel erg op elkaar!”, begroette hij de student.
De medebezoeker greep de gelegenheid aan om een praatje aan te knopen met de nog wat beduuste Eduard. De jongeman begon over het hebben van een dubbelganger: “Je ziet weleens iemand die lijkt op een bekende van je, toch? Leuk om daar eens over na te denken. Zou iedereen ergens op de wereld een evenbeeld hebben? Heeft deze naast hetzelfde uiterlijk ook overeenkomstige genen? Zou eenieder ergens zo’n dubbelganger hebben, of is dat alleen voor sommige mensen het geval? Voor ons gaat deze vlieger dus op; wij hebben een dubbel. Leuk dat we elkaar ook nog zijn tegengekomen. Geen idee of wij in gedrag en achtergrond ook een gelijkenis hebben, zoals je bij eeneiige tweelingen ziet”, waren gedachten die met Eduard werden gedeeld.
Eduard kwam een beetje los, en ook hij werd wat spraakzamer. Hij merkte dat de ander ook dezelfde stem en manier van praten had. Het vreemde idee kwam bij hem op dat hij misschien een van een tweeling was, en dat zijn ouders afstand van zijn broertje hadden gedaan, omdat zij niet twee kinderen konden grootbrengen. Zo treffend was de gelijkenis. Maar Erik leek hem wel een wat vlotter iemand te zijn.
De twee stelden zich aan elkaar voor. De andere bezoeker heette Erik. Ze bespraken waarom ze deze tentoonstelling bezochten. Beiden bleken in het bijzonder in Hopper te zijn geïnteresseerd. “Dat is dan meteen weer een gelijkenis!”, merkte Eduard op.
Erik gaf aan dat hij weer verder zou gaan. Beiden gaven aan dat ze het prettig hadden gevonden om met elkaar kennisgemaakt te hebben. Kennelijk een beetje voor de grap, en met een lach op het gezicht, merkte Erik nog op: “Als ik je ergens mee kan helpen, als je even een dubbelganger nodig hebt, dan bel je me maar!”
Eduard reageerde spontaan dat hij dan wel wat meer van hem moest weten. Men kon ook weer niet alles aan het toeval overlaten. Onverwacht schreef Erik daarna zijn telefoonnummer en het woord “Erik” op een stukje papier en zei: “Hou het maar bij Erik. Ik verblijf momenteel hier in de buurt. Hier is mijn telefoonnummer. Bel mij als je mij nodig hebt, dan kom ik langs.” Eduard voelde aan dat hij niet te veel moest vragen. Voordat andere bezoekers de kleine zaal betraden, was Erik alweer verdwenen. Tijdens het verdere museumbezoek trof Eduard zijn dubbelganger niet meer aan. Geruime tijd hierna was Eduard nog vol van de onverwachte ontmoeting die hij zojuist had gehad.
Een paar dagen na zijn bezoek aan de tentoonstelling was het bijzondere treffen van Erik nog niet uit de gedachten van Eduard verdwenen. Omdat hij zich nog steeds niet zo goed voelde, besloot hij het door zijn dubbel gegeven telefoonnummer te bellen. Zou deze hem wat steun kunnen bieden? Op een of andere manier voelde het alsof hij Erik in vertrouwen kon nemen, alsof zijn evenbeeld ook zijn beste vriend was.
Het was inderdaad Erik die opnam, en het was alsof Eduard zichzelf hoorde spreken. Na het uitwisselen van wat algemeenheden kwamen als vanzelf allerlei levensvragen aan de orde. Na enige tijd durfde Eduard ook naar voren te brengen dat hij zo’n moeite had om om te gaan met vrouwen, en dat hij wel een leuke vriendin zou willen hebben. Erik luisterde aandachtig en gaf Eduard wat tips om hierin verbetering te brengen.
Ook wat minder serieuze onderwerpen kwamen aan bod. Onder andere dat Erik wel in naam van Eduard een mondeling tentamen zou kunnen doen; dan behoefde de student daarvoor niet te leren, en kon hij wat vaker de kroeg ingaan om een leuke meid te scoren. Het begon als een grap, maar de twee bedachten later dat het ook uitvoerbaar was. Waarom zouden ze dit niet eens proberen? Erik had aangegeven dat het boek waar het tentamen over ging hem wel interesseerde. Hij bood aan het met plezier te gaan lezen. Aan het eind van het telefoongesprek werden daadwerkelijk afspraken gemaakt om deze samenwerking te concretiseren.
Erik legde het mondeling tentamen voor Eduard af, en de examinator had de persoonsverwisseling niet door. Maar helaas kreeg Erik een onvoldoende. Toen Eduard daar bericht over kreeg, was deze hier nogal boos over. Hij was niet gewend om voor een tentamen te zakken, en Erik had kennelijk weinig zijn best gedaan. Als hij dat had geweten! Dit zou hij niet nog eens doen. Eduard belde Erik om hem te vertellen dat hij het tentamen had verprutst, en dat hij Erik niet meer behoefde te zien. De dubbelganger verontschuldigde zich en begreep dat Eduard even klaar met hem was. Eduard deed later het tentamen “opnieuw”, en nu slaagde hij wél, omdat het goed was voorbereid.
Er gingen jaren voorbij waarin Eduard voornamelijk bezig was met studeren. Met Erik had hij geen contact meer gezocht, en ook zijn evenbeeld had niet van zich laten horen. Het ging eigenlijk wel goed met de student. Na zijn afstuderen kreeg Eduard al vrij snel een baan als gevangenispsycholoog. Enkele jaren na de start met deze baan leerde hij op het werk een sociaal werkster wat beter kennen, Marije. Ze konden goed met elkaar overweg, en de twee kregen zowaar een relatie.
De relatie was weinig gepassioneerd; deze bleef wat afstandelijk. Maar voor Eduard was de verbintenis goed genoeg. Er werden in de loop der tijd twee kinderen geboren. Eduard en Marije werden erg in beslag genomen door werk en eigen bezigheden. Maar ze bleven bij elkaar. De kinderen groeiden zonder noemenswaardige problemen op, maar de relatie met hun ouders was ook weer niet echt liefdevol te noemen.
De tijd ging snel voorbij. Voordat Eduard het wist, was hij een man van middelbare leeftijd. Hij was altijd geïnteresseerd gebleven in de schilderijen van Hopper. Hij bezat een aantal fotoboeken van deze kunstenaar, waar zo nu en dan doorheen werd gebladerd. Op een zeker moment zag Eduard dat galerie De Twee Spiegels enkele mooie reproducties van Hopper in de aanbieding had. Omdat hij in huis wel graag iets van zijn geliefde schilder aan de wand wilde hebben, besloot hij na afloop van een college de galerie binnen te gaan. De ruimte was leeg, hij was op dat moment de enige bezoeker.
Waarschijnlijk omdat hij zijn evenbeeld met deze kunstenaar associeerde, moest Eduard na lange tijd ineens weer aan Erik denken. Hij kon zijn ogen niet geloven, maar een moment later kwam ook zijn dubbelganger de galerie binnenstappen. Dat was wel heel toevallig! De twee herkenden elkaar uiteraard direct, en beiden moesten lachen.
Eduard verontschuldigde zich voor het feit dat hij eerder wat boos op Erik was geworden, omdat hij gezakt was voor het tentamen. En dat hij het contact had verbroken. Dat was niet netjes van hem; Erik had zich tenslotte voor hem ingespannen; hij had Eduard willen helpen. Erik zei dat het al goed was, en de twee raakten weer snel met elkaar in gesprek. Ook Erik had vernomen dat er in deze galerie mooie reproducties van Hopper te koop waren, en ook hij was daarop afgekomen.
De twee waren alweer snel close met elkaar. Eduard vertelde hoe het in al die jaren met hem was vergaan, en hoe het nu met hem ging. Hij besteedde natuurlijk aandacht aan zijn relatie met Marije. Hij had dan toch een vrouw voor zich kunnen strikken. Maar Eduard vertelde ook dat hij nu op middelbare leeftijd zijn relatie niet als optimaal ervoer.
Eduard liet Erik weten dat hij een andere vrouw had leren kennen, met wie hij iets was begonnen. Eerst uit nieuwsgierigheid, omdat hij wilde ervaren hoe het was om met een ander dan Marije samen te zijn. Maar het was wat uit de hand gelopen. En die vriendin zat zelf ook in een relatie. Voor haar gold mogelijk dezelfde drijfveer. Lang verhaal kort, Eduard ging vreemd, zonder dat Marije dat wist. Vreemdgaan was iets dat hij nooit eerder in zijn leven had gedaan; Marije was überhaupt tot voor kort de enige vrouw die serieus interesse in hem had getoond. Eduard wilde van Erik weten of hij wel goed bezig was.
Naast het bieden van een luisterend oor, was dit verhaal voor Erik aanleiding om weer iets luchtigs naar voren te brengen. “Bel mij maar als je bij Marije wilt verdoezelen dat je vreemdgaat. Dan zorg ik ervoor dat ik bij je thuis zichtbaar aanwezig ben op het moment dat je bij die ander verblijft. Hoe heet ze trouwens?” Hij kreeg als antwoord dat haar naam Karin was. Eduard nam het op als grap; hij moest er wel om lachen. Zonder verdere afspraken te maken namen de twee weer afscheid van elkaar.
De dagen erna bleef dit bijzondere aanbod van Erik wél in de gedachten van Eduard rondzweven. Hij wilde graag wat langer bij Karin zijn, en was bang dat Marije hem zo langzamerhand door zou krijgen. Eduard trok daarop de stoute schoenen aan en belde Erik om te vragen of hij dat aanbod serieus meende. Dat was het geval. Eduard ontvouwde daarop een concreet plan dat hij inmiddels had bedacht, voorzien van alle benodigde informatie. Erik zou op een bepaald tijdstip – zonder dat Marije het zou merken – hun huis binnenkomen, maar zich voornamelijk in Eduards studeerkamer ophouden, om het contact met Marije zo beperkt mogelijk te houden. Erik kreeg alles te horen wat hij voor die avond moest weten, en voor de zekerheid ook het telefoonnummer van Karin.
Alles liep volgens plan. Marije had niets door, en Eduard kon lekker lang bij zijn geliefde blijven. Hij behoefde zich voor zijn afwezigheid niet te verantwoorden. Dat was toch wel handig, zo’n bereidwillige dubbelganger! Dit spelletje werd daarna nog eens overgedaan, en ook Erik had er duidelijk lol in. Opnieuw was het plan succesvol.
Toen Eduard de keer daarop zonder hulp van Erik bij Karin thuis was, kreeg hij de indruk dat zijn geliefde ergens mee zat. Ze gaf na enig aandringen aan dat hij de laatste keer zo anders was dan anders. Toen Eduard onopvallend de datum checkte, kwam hij erachter dat hij die avond niet bij Karin was geweest. Hij was toen thuis met Marije. Het was snel duidelijk dat Erik – uiteraard tegen de afspraak in - zijn plaats als vreemdganger bij Karin had ingenomen. Erik zat hem te bedonderen!
Die avond bij Karin probeerde Eduard zijn boosheid over Erik voor zich te houden, maar kort daarna belde hij zijn dubbelganger wél om te vragen hoe dat zat. Erik gaf na wat tegenwerpingen toe dat hij bij Karin was langsgegaan, en dat hij ook met haar het bed had gedeeld. Erik beloofde dat hij dit niet meer zou doen, maar Eduard wilde nooit meer met zijn dubbel te maken hebben, en hij verbrak daarop het telefoongesprek.
Gelukkig was Erik niet zo rancuneus om Marije te informeren over het vreemdgaan van haar partner. Eduard hoorde hierna niets meer van zijn evenbeeld. Zijn relatie met Karin eindigde wél op een zeker moment, omdat de spanning van het vreemdgaan wederzijds niet meer werd gevoeld. Karin zou nooit te weten komen dat ze met een dubbel van Eduard het bed had gedeeld.
Het leven van Eduard ging daarna zijn gangetje, en de tijd leek steeds sneller te verlopen. De kinderen groeiden op en gingen steeds meer hun eigen gang. De ouders van Eduard waren de laatste jaren nog afhankelijker van hun zoon geworden. Hij trachtte wat tijd vrij te maken om hen zo goed mogelijk bij te staan. Maar het was passen en meten.
De ouders van Eduard waren niet lang na elkaar gestorven. Nu voelde het alsof hij een soort wees op de wereld was geworden. Een wees die niet goed begrepen werd door zijn vrouw, kinderen en spaarzame vrienden. Maar dat hij er in het leven in feite alleen voor stond, ervoer hij al veel langer. Eduard had vaker het gevoel dat hij in belangrijke zaken geen contact met anderen had, en alles alleen moest oplossen.
Eduard bleef zijn werk als gevangenispsycholoog met redelijk plezier op dezelfde locatie uitoefenen, tot het einde van zijn loopbaan in zicht kwam. Door de medewerkers van de gevangenis werd hij, zijnde een oude rot, al langer als deel van het meubilair gezien. Ook voor hem brak het moment aan dat hij met het werken zou stoppen. Maar daar had Eduard geen moeite mee; hij ervoer dat hij al langer op de automatische piloot functioneerde. Hij vroeg zich al langer af waar het allemaal goed voor was, wat hij deed. Dienden zijn inspanningen wel ergens toe? En was zijn hele bestaan eigenlijk niet zinloos?
Vlak nadat Eduard met pensioen ging, kreeg hij spijtig genoeg te horen dat hij alvleesklierkanker had, en dat hij hooguit nog enkele maanden had te leven. Dat was grote pech; zoiets kon een ieder overkomen. Eduard had het er duidelijk moeilijk mee. Maar inmiddels was hij op een leeftijd gekomen dat hij niet primair aan zichzelf dacht. Hij was zich wel degelijk gaan bekommeren om het welzijn van zijn vrouw en kinderen, waarvan er één door omstandigheden nog thuis woonde. Zou hij hen nu vroegtijdig moeten achterlaten? Hoe zou het hen in het leven verder vergaan?
Eduard had zijn gezinsleden niet verteld dat hij ernstig ziek was; hij wilde hen er niet mee belasten. Hij merkte dat hij in deze laatste levensfase toch weer regelmatig terugdacht aan Erik, zijn dubbelganger. Zou het met Erik beter gaan dan met hemzelf? De man met wie hij al snel een grote verbondenheid had gevoeld, ondanks de nare ervaringen die hij ook met hem had gehad. Waarom had hij niet meer zijn best gedaan om deze dubbel beter te leren kennen? Nu zou hij het wel anders doen!
Eduard wilde gericht op zoek gaan naar zijn dubbelganger. Maar hoe kon hij zijn evenbeeld vinden? Eduard had alleen het telefoonnummer van Erik, maar dat bleek inmiddels te zijn afgesloten. Hij had nooit een woon- of verblijfplaats van zijn dubbel gekregen. Het was twee keer bij gelegenheid van iets met Hopper geweest dat hij Erik tegenkwam. Was dat toevallig? Of was het voorbestemd om te gebeuren? Maar naar zijn weten was er op dit moment niet ergens in de nabijheid een tentoonstelling van de werken van Hopper. En die galerie waar hij een reproductie had gekocht, was inmiddels gesloten. Erik was onvindbaar.
Eduard maakte sinds kort graag dagelijks een wandeling door het nabijgelegen park. Die dag stopte hij een moment bij een beeld van Alberto Giacometti in een rustige hoek van dat park, en nam plaats op een bankje. Hij piekerde verder over zijn vriend Erik. Want zo durfde hij deze merkwaardige man toch wel te noemen. Met niemand in het leven had hij zoveel verbondenheid gevoeld.
Eduard keek ervan op om Erik daar weer net langs te zien lopen. Hoe was deze toevalligheid nu weer te verklaren? Het leek erop dat de twee het al niet meer vreemd vonden om elkaar daar te treffen; van verbazing was inmiddels geen sprake meer. Het had zo moeten zijn. Kennelijk was het ook niet meer nodig om excuses te maken voor eerder negatief gedrag. Alles was op onbesproken wijze bij voorbaat vergeten en vergeven.
Eduard vertelde Erik in welke vervelende omstandigheid hij verkeerde, en dat hij dit nieuws voor Marije en de kinderen voor zich had gehouden. Hij gaf onomwonden aan in deze levensfase de steun van Erik nodig te hebben. Hij had angst voor de dood. Eduard had zich zo vaak afgevraagd of zijn leven zin had gehad. Hoe dacht Erik daarover? Had Erik er meer van gemaakt dan hijzelf?
Ook wilde Eduard dat Erik na zijn overlijden zijn plaats in het gezin zou innemen. Ten behoeve van zijn vrouw en nog thuiswonend kind. Hen een man en vader bieden, was dat niet het enige zinvolle dat hij in het leven nog kon doen? Misschien had hij zijn ziekte daarom wel geheim gehouden. Eduard had trouwens nooit iemand verteld over de ontmoetingen met zijn dubbelganger. Hij zou zorgen dat hij geruisloos zou verdwijnen, dan kon Erik weer voor hem inspringen. En nu voor onbepaalde tijd.
Erik gaf aan dat Eduard hem vierentwintig uur per dag voor steun en bijstand op zijn nieuwe telefoonnummer kon bellen. Maar Eduard na zijn komende dood in het gezin vervangen, vond Erik te ver gaan. Daar kon hij echt niet op ingaan.
Het gesprek werd dit keer vrij kort gehouden; Erik moest door. Eduard bleef nog een tijdje op het bankje van het park zitten, bekeek aandachtig het beeld van Alberto Giacometti, en piekerde nog wat na. Hij begreep het standpunt van Erik toch eigenlijk wel. Eduard liep daarna terug naar huis en stierf de volgende dag.
Als het goed is, kan de mens als kind op zijn ouders rekenen; zij zijn zijn steun en toeverlaat. Zij weten en kunnen alles. Maar eenmaal volwassen is er niemand die hem kan instrueren, hem kan zeggen wat te doen. Niemand die hem kan bevaderen of bemoederen. Hij zal alles in het leven zelf moeten bepalen. Alleen hijzelf kan beslissen of het goed en verstandig is wat hij doet. Daarom zal de mens altijd kind blijven. Een kind dat in een onzekere wereld tot zijn sterven zal hunkeren naar hulp en bijstand van iemand aan zijn zijde.
HET APPARTEMENT
In het centrum van de hoofdstad van het land stond in een hoog gebouw een appartement te huur. Het ging om een zeer gewild, exclusief penthouse. In deze stad was een groot tekort aan koop- en huurhuizen, ook in het luxesegment. Om geïnteresseerden een beeld van het penthouse te geven, werd een “Open Huis” gehouden.
Als men in aanmerking voor de huur wilde komen, kon men een soort “sollicitatiebrief” sturen, waarna een commissie van bewoners de geschiktheid zou beoordelen. Deze commissie stelde veel voorwaarden aan de nieuwe huurder. Zo dienden kandidaten van onberispelijk gedrag te zijn, en kwamen alleen gehuwde stellen zonder kinderen in aanmerking. Het houden van huisdieren was verboden. Meerdere koppels zouden vervolgens worden uitgenodigd voor een eerste gesprek met de commissie. Daarna zou nog minimaal één tweede gespreksronde volgen.
Ondanks de vele voorwaarden kwamen er tientallen geïnteresseerden af op de mogelijkheid tot bezichtiging van het prachtige appartement. Zowel Benny en Ilse als Philip en Britt hadden belangstelling; zij kwamen ongeveer op hetzelfde moment een kijkje nemen. Omdat ze elkaar min of meer tegen het lijf liepen, en ook globaal van dezelfde leeftijd waren, dertigers, raakte de vier met elkaar in gesprek. Allen vonden het een geweldig penthouse, en ieder wilde graag gaan meedingen om het te mogen huren. Maar er waren wel erg veel stellen die interesse toonden, en voorzien werd dat de kans klein was dat de keuze op een van deze twee koppels zou vallen.
Toen de te huren woonruimte was bezichtigd, verlieten de vier samen het gebouw. In de lift zei Philip een beetje gekscherend tegen de anderen dat men wel een erg goede strategie moest opbouwen om de commissie te kunnen overtuigen om voor een van hen te kiezen. Benny stelde daarop voor om na afloop in een naastgelegen horecazaakje gezamenlijk koffie te gaan drinken, dan konden ze daar nog wat over brainstormen. Dat vond ieder een goed plan.
De stellen Benny en Ilse, en Philip en Britt, koppels die beide getrouwd en kinderloos waren - dus aan deze door de commissie gestelde voorwaarden werd voldaan - kwamen die middag bij de koffie op het idee om te proberen er samen achter te komen wat de politieke voorkeur, gedragskenmerken en liefhebberijen van de commissieleden waren. Daarop zouden zij zich kunnen afstemmen bij het opstellen van hun schriftelijke aanmelding, en de hopelijk daaropvolgende gesprekken met de selectiecommissie.
De stellen spraken af later snel weer bij elkaar te komen. Dat gebeurde. Ze leerden elkaar zo ook beter kennen, en het werden zelfs vrienden. Philip had inmiddels bedacht om schoonmakers in het betreffende gebouw op te sporen, en hen geld te geven voor informatie over de verschillende commissieleden en over andere relevante zaken in de flat. Ook had hij een collega in het gebouw wonen, aan wie hij inlichtingen kon vragen. Dit lukte, het leverde interessante weetjes op, en beide koppels stelden, los van elkaar, een brief op aan de commissie. Een brief waarin zij zichzelf gedetailleerd aanbevolen als nieuwe huurders van het penthouse.
Het klikte goed tussen de koppels. In afwachting van de beslissing van de commissie hadden de twee stellen een aantal malen een leuke tijd samen. Ze gingen gezamenlijk naar een theatervoorstelling en ook een museumbezoek stond daarna op het programma. Benny, Ilse, Philip en Britt waren echte vrienden geworden.
Over en weer werd in goed vertrouwen het een en ander aan elkaar verteld over hoe in het leven werd gestaan en wat eerder werd meegemaakt. Daarbij werd ook informatie uitgewisseld die de commissie niet te weten mocht komen, omdat kennis hiervan niet tot aanbeveling zou strekken. Britt bracht bijvoorbeeld naar voren dat zij weleens de muziek te hard hadden aanstaan. Benny en Ilse hadden een keer door omstandigheden een huurachterstand. Ilse had aangegeven van katten te houden; het stel had er twee.
Benny en Ilse vertelden ook dat zij op korte termijn hun oude huurappartement moesten verlaten; het zou worden afgebroken en zij hadden nog geen vervanging. Het was overigens onderhuur, wat verboden was. Mede om deze reden wilden zij graag in aanmerking komen voor het penthouse. Voor Philip was de verhuizing met name statusverhogend. Hij gaf aan dat het wel chic was dicht bij zijn hooggeplaatste collega in het gebouw te wonen. En het zou goed zijn voor zijn carrière. Britt zou liever buiten de stad willen wonen, maar ze legde zich wel neer bij de wens van haar partner.
Philip en Britt waren een stuk rijker dan Benny en Ilse. Philip was een handige, hooggeplaatste functionaris bij een handelsbank, met een goed salaris. Benny verdiende een stuk minder, maar hij had gelukkig een rijke tante die hem financieel wilde ondersteunen. Met het salaris van Ilse erbij konden ze de hoge huur van het penthouse wel betalen.
Beide stellen kregen gelukkig van de commissie een uitnodiging voor een kennismakingsgesprek. Hun afspraken zouden kort na elkaar plaatsvinden. Deze gesprekken verliepen kennelijk goed, want aan beide stellen werd bericht dat zij werden gevraagd voor een tweede gesprek. Het hopelijk beslissende gesprek.
De twee koppels waren erg blij; zij feliciteerden elkaar met het bereikte resultaat. Dit was boven verwachting. Ze kwamen te weten dat zij nog als enige stellen in de race waren. Wie had dat gedacht! Toen zij elkaar leerden kennen, waren zij nog twee van de vele koppels die meedongen. Ze dachten dat ze wel nooit de eindstreep zouden halen. Met behulp van ingekochte informatie en gezamenlijke inspanningen hadden zij hun kansen verhoogd, niet erover nadenkend dat de twee stellen nog eens tegenover elkaar zouden komen te staan. Maar dat was nu wél het geval.
Benny vroeg Philips mening over iets: “Zal ik mijn tante vragen om aan de commissie een brief te schrijven? Ze heeft geld en invloed. Dit zou in mijn voordeel kunnen zijn”. Philip raadde dit af, omdat dit de commissie de indruk zou geven dat Benny het financieel niet breed had. Philip wist dat hij eigenlijk het omgekeerde had moeten aanraden. Benny had nog een andere vraag aan Philip: “Ilse wil een mooie tuin beginnen op het dakterras van het penthouse. Is het handig dit bij de commissie in te brengen?” Ook dat raadde Philip af om aan de commissie te vertellen. Het zou overlast in het gebouw geven, daar hadden ze een hekel aan. Maar hierin was Philip ook niet eerlijk. Hij wist dat de commissie dit plan juist zou waarderen.
Toen Philip begreep dat de twee stellen als enige waren overgebleven, bood hij Benny en Ilse het volgende aan: “Als jullie je terugtrekken, zorg ik ervoor dat jullie ons oude huurappartement kunnen overnemen. Dat is ook mooi en tevens goedkoper; dan houden jullie wat meer financiële armslag.” Benny bedankte voor dit aanbod, maar hij zei dat Ilse en hij daar niet op in konden gaan. Ze wilden toch wel erg graag in het penthouse wonen. Ilse had inmiddels mooie plannen uitgewerkt om het dakterras tot daktuin om te vormen.
De schoonmakers en de collega hadden Philip ook informatie gegeven die hij niet met Benny had gedeeld. De commissieleden zelf waren niet bepaald personen van onberispelijk gedrag. De informatieverstrekkers waren te weten gekomen dat zij eerder huurders uit het gebouw hadden weggepest. Mensen die hen kennelijk niet aanstonden. Er zou in de flat een soort schrikbewind heersen. De commissieleden zouden erg ver gaan om de “doelstelling” van in hun ogen ideale woonomgeving te bereiken. Geruchten deden zelfs de ronde dat er een niet-opgeloste moord in het gebouw zou zijn gepleegd. Men dacht om een vervelende bewoner die niet wilde vertrekken uit de weg te ruimen.
Philip besloot deze informatie alsnog met Benny en Ilse te delen. Hij stelde hen de vraag of ze daar eigenlijk wel wilden wonen. Philip deed het voorkomen dat Britt en hij aan het twijfelen waren geslagen of zij zich niet beter konden terugtrekken. Benny en Ilse waren verbaasd op dit moment deze informatie van Philip te krijgen. Waarom kwam hij daar nu pas mee? Benny antwoordde nog maar even niet wat zij zouden doen. Wel wilde Ilse wat later weten of deze wetenschap Philip en Britt ervan weerhield zelf verder te gaan. Philip had daarop gezegd dat hij nog eens had nagedacht. “De medebewoners zullen ons waarderen, wij zijn niet bang voor problemen”, was zijn antwoord. Zij gingen dus door. Benny en Ilse deden hetzelfde.
Niet lang daarna gebeurde er nog iets opmerkelijks. Benny ontkwam ternauwernood aan een verkeersongeluk. Hij werd bij zijn woning, kennelijk expres, bijna door een snel rijdende auto aangereden. Benny kon nog net wegduiken. Hij bedacht dat dit mogelijk een aanslag op zijn leven was geweest. Zou deze door Philip beraamd kunnen zijn? Zou hij zo ver gaan om zijn doel te bereiken? Toen Ilse wat later Britt toevallig tegenkwam, vertelde ze haar wat Benny was overkomen en welke gedachten zij daarbij hadden. Britt gaf aan hiervan niet te weten, maar ze voegde er niet aan toe dat haar partner volgens haar zoiets nooit zou doen.
Nadat Benny had aangegeven niet in te gaan op het aanbod om in de oude woning van Philip en Britt te gaan wonen, trok Philip dat aanbod weer in. Britt gaf wat later bij Ilse aan dat Philip dit niet had kunnen regelen; zij hadden geen zeggenschap over wie opvolgend huurder zou worden. En Britt merkte bij die gelegenheid ook op dat Philip zich in hun huidige huis al behoorlijk ongeliefd had gemaakt. Medebewoners hadden een paar keer geklaagd over geluidsoverlast, met name als Philip haar uitschold. Britt ervoer dat ze door de anderen een beetje werden weggekeken.
Philip en Britt waren in hun tweede gesprek met de commissie als eerste aan de beurt. Daarna zouden Benny en Ilse volgen. Philip had er duidelijk alles voor over om te winnen en gooide al het “afkeurenswaardige gedrag” dat hij van Benny en Ilse te weten was gekomen bij de commissie in de strijd. Britt hield zich meer afzijdig. Philip had als geschenk voor de commissie een aantal flessen van een duur merk whisky meegenomen. Dit vloeide voort uit een van de inlichtingen die de schoonmakers eerder verschaften.
Toen waren Benny en Ilse aan de beurt. Het bleek Benny dat de commissie er geen probleem in zag om de twee duo’s tegen elkaar uit te spelen. De selectiecommissie legde hem en Ilse voor wat Philip over hen had ingebracht. De commissie gaf ook aan dankbaar te zijn om van derden informatie over de overgebleven gegadigden te hebben gekregen. Van de daar woonachtige collega van Philip werd bijvoorbeeld een aanbevelingsbrief voor hem en Britt ontvangen. Dit had Philip niet aan Benny en Ilse verteld. Ook kwam naar voren dat Philip de commissie een hogere huur had aangeboden; een huurbedrag dat Benny en Ilse niet konden betalen. Maar de commissie had Philip bij dat laatste aangegeven daar zelf geen belang bij te hebben. Dit zou de andere appartementen ook alleen maar duurder maken.
Philip had bij de commissie dus een aantal negatieve zaken over Benny en Ilse naar voren gebracht. Deze twee hadden meerdere malen ernstige huurachterstand gehad bij het appartement waar zij nu woonden. Ilse was een grote kattenliefhebber; ze had meerdere katten. Deze dieren zouden ze volgens Philip nooit wegdoen. De twee zaten nu in een verboden onderhuursituatie. Zij overtraden dus de wet en andere regels. Benny en Ilse waren daarom niet te vertrouwen. De commissie stelde de gegadigden daarom de vraag: “Wat heeft u op dat alles te zeggen?”
Benny en Ilse waren zeer verbaasd deze “feiten” in hun tweede gesprek met de commissie te vernemen. Maar ze waren al snel vastberaden de beschuldigingen te weerleggen. Zo was er een duidelijke reden voor het feit dat zij onderhuurden. Er was dermate schaarste aan woningaanbod – iets dat de commissie toch wel bekend moest zijn - dat zij na het aangaan van hun huwelijk tijdelijk moesten gaan onderhuren. Zij konden niets anders vinden. En wat betreft de huurachterstand: ook in dit geval konden zij niet anders. Deze was kort en eenmalig geweest. De oorzaak hiervan was dat Benny was opgelicht door iemand die zich voordeed als bankmedewerker. Het stel had veel geld verloren. Na het aangaan van een lening had hij de huurachterstand direct voldaan. Verder werd naar voren gebracht dat het stel inmiddels een ander baasje voor hun twee katten had gevonden. Zij zouden zich aan alle regels gaan houden.
Benny gaf bij de commissie aan dat het hem duidelijk was dat zijn concurrent Philip onbetrouwbaar was. Hij maakte misbruik van hem in vertrouwen gegeven informatie, en verdraaide deze ook nog eens. Philip hield voor vrienden belangrijke informatie achter, als hij dat handig vond. Hij deed ook beloftes die hij niet kon waarmaken, en die hij ook weer introk als het hem uitkwam. Benny adviseerde de commissie om niet met zo iemand in zee te gaan!
Vanaf het moment dat hij Philip had aangegeven zich niet uit de race terug te trekken, was het voor Benny duidelijk geworden dat voor Philip de vriendschap met hem en Ilse helemaal over was. Benny en Ilse waren zijn concurrenten geworden. Nu liet hij zijn ware gezicht pas echt zien. Philip had wellicht al eerder gedacht: “Ik profiteer nu van samenwerking met het andere stel, maar laat hen zakken als zij mij in de weg zitten.” Het verwerven van het appartement was voor Philip kennelijk een obsessie geworden. Hij moest en zou dat appartement krijgen. Zelfs een poging tot moord ging hem mogelijk niet te ver, hoewel Benny dat niet kon bewijzen.
De gegadigden zouden op korte termijn te horen krijgen op welk koppel de keuze zou vallen. De twee stellen keken elkaar al lang niet meer aan. Philip had tenslotte een vuile oorlog tussen hen ontketend. Welke rol Britt in dit geheel vervulde, was Benny en Ilse niet duidelijk. Ze leek bij Philip aardig onder de plak te zitten.
Benny overdacht: “Een mens moet toch vertrouwen kunnen hebben in een medemens die als sociaal overkomt? Hij kan toch niet iedereen uit zijn omgeving wantrouwen? Maar het is duidelijk dat hij altijd kwetsbaar is, dat hij gestraft kan worden voor eerlijkheid, en soms heeft hij daarin gewoon pech. Is vriendschap voor sommigen alleen een instrument om het voor zichzelf beter te krijgen? Philip is volgens mij een egoïstische verrader. Van Britt kan ik nog geen hoogte krijgen. Wordt zij in zijn dominante gedrag meegezogen?”
Benny had tot het laatst een eerlijke strijd met Philip en Britt gewild. Hij was, zeker aanvankelijk, niet van plan bij de commissie iets negatiefs over zijn concurrent in te brengen. Ilse had onlangs nog tegen haar partner gezegd dat zij zich niet kwalijk hoefden te nemen dat zij Philip vertrouwelijke informatie hadden gegeven. Zij hadden niet kunnen voorzien dat deze man zo’n misbruik van hun openheid zou maken.
Ondanks alle tegenwerpingen aangaande Philips gladde roddelpraat werd het appartement door de commissie aan Philip en Britt gegund.
Maar al snel nadat het stel het penthouse had betrokken, bleek het bestuur van het wooncomplex, waaruit de selectiecommissie eerder was samengesteld, dat Philip toch niet de perfecte huurder was. Philip gaf al snel regelmatig geluidsoverlast, omdat hij tegen zijn vrouw aan het schreeuwen was. Ook kwam het bestuur te weten dat deze man eerder eens “door het lint was gegaan”, waardoor hij een korte psychiatrische opname had gehad. Daarnaast had Philips collega naderhand aangegeven eerder door Philip onder zware druk te zijn gezet om hen bij de selectiecommissie aan te bevelen. Dit terwijl deze in het gebouw gewaardeerde collega eigenlijk helemaal niet wilde dat Philip bij hem in de flat zou komen wonen. Uiteindelijk had ook Britt nog relevante informatie gegeven om Benny en Ilse alsnog te kunnen laten winnen. Ze gaf aan dat Philip haar mishandelde. Ze vond dat Benny en Ilse meer dan haar en haar partner recht hadden op de huur van het appartement. Daarenboven wilde zij gaan scheiden van Philip en zij zou op termijn zelf gaan verhuizen.
Het stel werd al snel met zware middelen uit de woning weggepest. Philip zou na een scheiding sowieso niet alleen in het penthouse kunnen blijven. Benny en Ilse mochten vervolgens van de opnieuw bijeengekomen selectiecommissie als nieuwe huurders in het gewilde appartement komen. Gelukkig hadden zij tot dat moment in hun oude woning kunnen blijven. Philip en Britt gingen na een lange vechtscheiding uit elkaar; ze vonden beiden elders een eenvoudiger huurappartement.
Britt nam na enige tijd eens voorzichtig contact op met Benny en Ilse. Ze gaf aan dat zij al vanaf het moment dat zij dit koppel had leren kennen een beetje jaloers was op de goede klik die er tussen hen was. Ze werd daarna toch weer goed bevriend met dit sympathieke stel.
Toen Britt weer eens bij Benny en Ilse in het penthouse op bezoek was, vroeg ze hen of ze nog wel eens iets over die onopgehelderde moord in het gebouw hadden gehoord. Dat was niet het geval. En Benny en Ilse gaven ook aan met plezier in het nieuwe appartement te wonen. Van pestgedrag van andere bewoners hadden ze nog niets gemerkt. Maar inmiddels had er wel een wisseling van een aantal appartementsbewoners plaatsgevonden. Toevallig hadden juist deze eerder van de selectiecommissie deel uitgemaakt.
WERELDTUINKABOUTERDAG
Het is Wereldtuinkabouterdag, de dag waarop jaarlijks wordt stilgestaan bij de belangen van tuinkabouters. De tuinkabouter treedt op als beschermgeest van de tuin en het huis dat daarbij hoort, en is tevens een symbool van geluk en vruchtbaarheid voor de tuin.
De heer Stieltjes, een stevig gebouwde zestiger, als vertegenwoordiger van de in het kader van de viering van deze dag ingestelde lokale tuinkaboutercommissie, komt in zijn wijk poolshoogte nemen. Er vindt inspectie plaats van tuinen die zijn voorzien van een tuinkabouter, en er wordt aandacht gevraagd voor Wereldtuinkabouterdag.
Stieltjes heeft een lijst van met kabouters bevolkte tuinen bij zich, want het houden van een kabouter is vergunningplichtig. Dit om inspectie mogelijk te maken en ervoor te zorgen dat tuinen niet met kabouters overbevolkt raken. De leefomgeving dient acceptabel te zijn.
Tevens wordt bekeken of de tuinkabouter wel voldoende wordt beschermd om kabouterontvoering tegen te gaan. Hij dient met zijn voeten stevig vast in de aarde of op harde ondergrond te staan, om niet zomaar ontvreemd te kunnen worden. Er zijn namelijk “bevrijdingsgroepen” die van oordeel zijn dat tuinkabouters “in het wild” behoren te leven. Zij willen kabouters uit tuinen ontvreemden en hen in bossen of op andere “natuurlijke” plekken plaatsen. Onlangs zijn er in de regio nog weer ontvoeringen geweest.
Daarnaast houdt de inspectie op deze dag een wedstrijd wie ten behoeve van de kabouter de beste tuin heeft. De uitslag van de wedstrijd zal worden gepubliceerd in de Tuinkabouterkoerier, die de vergunninghouders ieder kwartaal ontvangen.
De meeste tuinen zijn volgens de inspecteur in orde. De kabouters staan er goed bij, op een ruime, goed onderhouden plek, waar zij voldoende uitzicht hebben en beschermd worden tegen katten en andere indringers. Maar Stieltjes is ook gebleken dat sommige kabouters er wat vervuild bij staan, in niet goed bijgehouden tuinen. Soms zelfs overwoekerd door planten en struiken. Die tuinen vallen niet in de prijzen en komen onderaan op de wedstrijdlijst te staan.
Stieltjes is bijna aan het einde van zijn ronde en is niet ontevreden. Tot hij stuit op een tuin waar duidelijk wél het nodige op aan te merken is. Dat valt hem direct op. Hij besluit de eigenaar aan te spreken. De inspecteur behoeft niet bij het huis aan te bellen; de man is in zijn tuin aanwezig.
Stieltjes loopt de tuin binnen en identificeert zich als vertegenwoordiger van de tuinkaboutercommissie. Na een snelle blik op zijn lijst vraagt hij: “Bent u Beukema?” Na een enigszins vage bevestiging van de wat vreemd reagerende man – Stieltjes begrijpt dat hij de eigenaar met zijn bezoek overvalt - somt de inspecteur vervolgens op wat er naar zijn beoordeling mankeert aan de tuin voor de daarin geplaatste kabouter.
Beukema hoort hem aan, terwijl hij wat houterige bewegingen maakt. Kennelijk is hij wat stram in het lichaam door werkzaamheden in de tuin. Hij geeft aan: “Heeft mijn tuinkabouter hierin zelf nog iets in te brengen? Daar draait het toch vooral om, het belang van de kabouter! Waarom wordt hem niets gevraagd?”
Stieltjes constateert dat Beukema in de veronderstelling is dat wij mensen met onze kabouters kunnen communiceren. “U kletst”, zegt Stieltjes, “tuinkabouters kunnen niet denken en praten. Wij mensen dienen op te treden in het belang van de kabouter.”
“Jawel hoor, die van mij kan dat wel”, stelt Beukema onverschrokken. Hij gaat naast zijn kabouter staan en doet het voorkomen dat zijn kabouter praat, zoals een buikspreker dat pleegt te doen: “Ik heb het hier prima”, geeft de kabouter uit zichzelf aan. Kennelijk heeft deze de opmerking van de inspecteur begrepen.
“Daar trap ik niet in, meneer Beukema, ik zie uw lippen bewegen.”
“Nee hoor, dat doen ze niet. Albert kan zelf praten. Vraagt u hem maar iets.”
Stieltjes gooit het over een andere boeg en zegt: “Oké, ik zal hem iets vragen, maar ik let goed op uw lippen”. Zich richtend tot Albert vraagt hij: “Bent u tevreden over uw baasje of verwaarloost hij u? Ik wil een eerlijk antwoord.”
De kabouter geeft als reactie: “Ik ben helemaal tevreden, mijn baas verzorgt mij goed en zijn tuin is prima in orde. Ik ervaar het als een fijne leefomgeving. U kunt wel weer gaan.”
Zich weer richtend tot Beukema zegt Stieltjes luid: “Haha, ik zag duidelijk uw lippen bewegen. En u zwetst maar wat, meneer, want uw tuin ziet eruit als een vuilnisbelt, het is een zwijnenstal. Albert loopt zo allerlei ziektes op, hij wordt onvoldoende verzorgd en beschermd, en het uitzicht hier is voor hem niet om aan te zien. Dit is geen bestaan voor een kabouter. Ik ben bang dat ik de tuinkabouterbescherming moet inschakelen. Of Albert meenemen naar het tuinkabouterasiel. Hebben uw buren niet geklaagd over deze rommel?”
Beukema: “Nee, hoor, geen klacht ontvangen. En U hoorde Albert zelf. Hij is tevreden.”
Op dat moment spot Stieltjes achter in de tuin nog een tweede kabouter. Hij roept verbaasd: “U heeft nog een tuinkabouter! Die had ik niet gezien. Deze staat ook niet op mijn lijst. Heeft u hier wel een vergunning voor?”
Gevolgd door Beukema loopt Stieltjes wat verder de tuin in. “Wat zie ik nu? Een naakte tuinkabouter?! Dat is tegen de welstandsregels.”
Beukema geeft Stieltjes de indruk dat hij hier niets van snapt: “Ik ken deze kabouter niet. Hij is zeker van de buurman en is kennelijk zojuist aangelopen. Misschien is hij nieuwsgierig naar uw aanwezigheid. Hij wil vast weten wat u hier komt doen.”
Stieltjes resoluut: “Lariekoek, dat geloof ik niet, meneer. Deze kabouter is van u en staat hier illegaal een beetje exhibitionistisch te zijn. U tracht de kabouterbelasting te omzeilen! Waarom staat deze kabouter hier anders achteraan? En dan ook nog zonder kleren. Foei! Hier achter in de tuin is het een nog grotere wildernis dan vooraan!”
“Laten we even nog wat dichter naar Kees lopen”, probeert Beukema. “Hij zal ons wel zeggen wat hij hier komt doen.”
“Ja, ja, en dan gaat u zeker weer buikspreken?! Niets daarvan, u bent er gloeiend bij. Hoe weet u trouwens dat deze kabouter Kees heet? Hij is van u, dat weet ik zeker. Kees gaat met mij mee, ik wikkel hem wel in mijn shawl. Dient u maar een verzoek in tot teruggave, en betaalt u uw belasting eerst maar eens.” Stieltjes raakt nu echt geïrriteerd.
De twee lopen terug naar de voorkant van de tuin. Op dat moment komt er – gezien zijn rode puntmuts, witte baard en bolle wangen - een als kabouter geklede man van in de vijftig het huis uit lopen, en zegt tegen Stieltjes: “Wat doet u in mijn tuin? Ik heb u niet binnengelaten.”
Stieltjes kijkt verbaasd op. Een levende tuinkabouter, ook dat nog! Is dit soms de echte eigenaar van de tuin, de ware Beukema? De inspecteur identificeert zich opnieuw en vraagt hem uit te leggen wat hier gaande is. De nieuwe persoon verklaart inderdaad Beukema te zijn.
Stieltjes heeft volgens hem kennisgemaakt met zijn tuinman: “Ben is mijn pas aangeschafte robot, die zich nog aan het inwerken is. Hij bakt nog niet veel van zijn taak. Daarom is de tuin nog zo’n zootje. Vindt u hem niet wat vreemd overkomen? Was u niet opgevallen dat hij weinig meer kan dan mijn twee kabouters in de tuin? De huidige robotmodellen zijn behoorlijk geperfectioneerd, maar het blijven merkwaardige snuiters.”
Beukema vervolgt: “Albert en Kees hadden bij mij geklaagd over hun slechte leefomgeving. Uit protest heeft zelfs een van hen onlangs zijn kleren uitgedaan. Hij wil deze pas weer aantrekken als zijn leefomstandigheden zijn verbeterd. Omdat ik niet van tuinieren hou en ook geen tuinman heb, heb ik deze robot aangeschaft.”
De eigenaar gaat verder: “Het tuinkabouteren is al jaren mijn grote liefhebberij, en ik geef zielsveel om Albert en Kees. Het zijn mijn kindjes, meneer. Uit respect voor hen doe ik zelf op Wereldtuinkabouterdag mijn kabouteroutfit aan. Ben is een stuk actiever dan Albert en Kees, maar moet nog beter worden afgesteld. Dat weet ik. Die instructie is een heel boekwerk, meneer. Er is gewoonweg niet door te komen! Wat denkt u, zou ook Ben op deze dag kabouterkleding niet misstaan? Hij kan het inmiddels goed vinden met Albert en Kees.”
Stieltjes weet het nu even niet meer; het wordt voor hem te veel. Hij vertrekt snel na een kort: “Goedendag!” Zonder iets mee te nemen. Stieltjes voelt zich niet in staat zijn ronde af te maken. Hij bedenkt dat hij thuis heel wat te vertellen heeft. “Als mijn vrouw om mij te verrassen, maar niet haar tuinkabouterpak heeft aangedaan. Dan draai ik mijn eigen kabouter in de tuin persoonlijk de nek om!”, schiet onderweg de aangeslagen inspecteur nog door het hoofd.
DE MONTERE SPORTER
Twee mannen komen elkaar tegen door bijna gelijktijdig in de woestijn op een spaarzaam aanwezig bankje plaats te nemen. Een rustige, wat gezette en oudere wandelaar met hoedje, en een jongere, nogal gehaaste hardloper met sportieve pet en sportschoenen.
De jongere man neemt plaats naast de zojuist ook gearriveerde oudere. Enigszins buiten adem begint hij: “Heeft u ook zo’n last van zand in uw schoenen?”
Zonder het antwoord af te wachten, vervolgt hij: “Mijn waterfles is leeg. Ik hoop dat ik deze snel kan vullen, want ik heb dorst als een paard. Ik loop van oase naar oase. Heeft u een idee welke route ik moet volgen? Langs deze zandheuvel of langs die? Ik kan de routeplanner niet gebruiken. We hebben hier geen bereik, en mijn routekaart ligt nog in de camper.”
De oudere man hoort zijn bezoeker rustig aan en krijgt nu de gelegenheid om een reactie te geven: “Goedenmiddag meneer. Mijn naam is Postema. Met wie heb ik het genoegen?”
“O, sorry. Wat onbeleefd van mij. Mijn naam is Zwiers. Ik liep wat hard van stapel. Het is hier ook zo heet. Er is hier nergens beschutting. Maar ik zie dat u een paraplu bij u heeft, die u als parasol gebruikt. Tenminste, dat neem ik aan. Mag ik even “schuilen”? Haha, sorry voor het grapje. Als ik ga schuilen, gaat het ten koste van de uitdaging. Dus nee, toch maar niet. Het moet wel een uitdaging blijven.”
Zwiers vervolgt zonder noemenswaardige pauze: “Ik ben aan het oefenen voor een hardloopwedstrijd, binnenkort hier in de woestijn. Het gaat om een meerdaagse ultramarathon. De afstand is ongeveer tweehonderdvijftig kilometer in totaal, verspreid over zes etappes in zeven dagen. Sommige etappes zijn meer dan tachtig kilometer lang. We moeten dan zelf in een rugzak eten, slaapspullen en verdere uitrusting meenemen. Die zaken heb ik nu nog niet bij me. Dat moet ik volgende week nog oefenen. Men zegt dat we over een goed oriëntatievermogen moeten beschikken. Dat wordt nog wat, haha. Ik ben erg gewend om mijn navigatie te gebruiken. Nou ja, het zal wel goedkomen.”
Postema denkt: “Op dit moment is deze man nog niet goed voorbereid om in de hitte de uitgestrekte zandduinen, het rotsachtige terrein, de zoutvlaktes en heuvels te trotseren. Hij denkt zeker dat hij straks in het Guinness Book of Records kan komen.”
Hij richt zich tot Zwiers en zegt: “Ziet u die drie kamelen daar in de verte? Daar moet u rechtsaf. Daarna ziet u een enkele palmboom staan. Die passeert u, en dan gaat u linksaf. Daar is een Chinees restaurant. Nee, natuurlijk niet. Zo werkt het hier niet in de woestijn! Hoe komt het dat u zich niet goed heeft voorbereid? U gaat toch niet zomaar in deze onherbergzame en hete omgeving op pad? Wat bezielt u?”
Zwiers reageert snel: “Nee, ik maakte maar een grapje. U hoeft mij niet te helpen. Haha. Ik vind mijn weg wel. Ik ben al drie keer verkeerd gelopen. Het maakt niet uit. Dat is de kick, de uitdaging. Anders loop ik me toch maar te vervelen.”
Postema lijkt het raadzaam de gehaaste hardloper wat te kalmeren. Hij zegt op ontspannen toon: “Blijft u even rustig zitten. Dat zal u goed doen. Ik zal u in de tussentijd wat vertellen. Ik heb vroeger ook hardgelopen. En ik ben nog vele andere uitdagingen aangegaan. Ik ben net als u begonnen: slecht voorbereid. Maar al doende leert men. Zowel als wielrenner en als hardloper beklom ik bijvoorbeeld herhaaldelijk dezelfde heuvel of berg, totdat ik in totaal achtduizendachthonderdachtenveertig meter hoogteverschil had afgelegd. Gelijk aan de hoogte van de Mount Everest. Verder heb ik in het verleden meegedaan aan zware triatlons, en heb ik oceanen overgestoken in een roeiboot. Altijd fanatiek bezig geweest, net als u nu.”
De oudere Postema vertelt verder dat hij als scholier altijd al de beste wilde zijn. Op school werd hij bij gymnastiek steevast als eerste uitgekozen bij wedstrijdjes. Het fanatiek zoeken naar uitdagingen was daarna altijd gebleven.
Terwijl Postema hierover vertelt, staat Zwiers alweer naast het bankje zich kennelijk “warm te houden”. Hij doet allerlei rek- en strekoefeningen. Als de oudere hem meewarig aankijkt, verkondigt de jongere sporter: “Ik volg u wel. Gaat u verder.”
Postema weet niet of Zwiers zijn verhaal wel echt goed volgt, en of deze begrijpt wat hij hem duidelijk wil maken. De oudere ging toch maar verder met zijn levensverhaal. Waarom deed hij in het verleden al die uitdagingen? Hij vroeg het zich vroeger nooit af. Mensen doen soms rare dingen in het leven. Is het de kick om zo fanatiek bezig te zijn? Is het verveling? Zo’n extreme activiteit vraagt niet alleen om fysieke kracht, maar ook om mentale veerkracht, doorzettingsvermogen en goede voorbereiding. Veel fanatiekelingen beschouwen het als een levensveranderende ervaring, vanwege de combinatie van bijzondere natuur, fysieke uitputting en kameraadschap. Het is in ieder geval duidelijk dat het doen van dit soort extreme inspanningen verslavend werkt.
Het is Postema nog steeds niet duidelijk of zijn levenservaringen en goedbedoelde raadgevingen wel gehoor vinden. Zwiers is weer naast hem op de bank gaan zitten en kijkt strak voor zich uit. Zijn gedachten lijken geheel te zijn uitgeschakeld.
De oudere gaat toch maar weer verder met zijn verhaal. Hij geeft aan dat hij het er na verloop van tijd niet alleen fysiek, maar ook geestelijk moeilijk mee kreeg. Hij kon in het dagelijks leven steeds vaker “waar” niet meer van “onwaar” onderscheiden. Allerlei niet-bestaande beelden doemden tijdens bijvoorbeeld marathons als fata morgana’s bij hem op. En hij wist later niet meer zeker of hij een uitdaging wel echt was aangegaan.
Zijn huisarts had hem op zeker moment afgeraden om door te gaan met dit soort onmenselijke inspanningen. Hij zou het fysiek niet meer kunnen bolwerken. Maar ook geestelijk niet, dat was al wel gebleken. Hem werd geadviseerd zich door een in extreme omstandigheden gespecialiseerde therapeut te laten helpen. Hij zou in overleg met deze therapeut een soort afbouwprogramma moeten opstellen.
En daar is hij nog steeds mee bezig. Daarom is hij op deze locatie steeds kortere afstanden aan het lopen. Aan het wandelen, wel te verstaan. Gevoelsmatig bevindt hij zich nu in de eindfase van zijn afbouwprogramma.
Postema merkt dat hij zijn verhaal moet afronden; de hardloper is weer opgestaan en staat zichtbaar te popelen om in beweging te komen. Hij besluit: “Ik herken duidelijk kenmerken van mijzelf in u, meneer Zwiers. U bent net zo fanatiek als ik, maar u bent duidelijk een beginneling, een jonkie dat nog moet oefenen. Als een pubermeeuw die nog moet leren vliegen, die al wat klappert met zijn jonge vleugels, terwijl hij steeds een beetje van de grond opspringt. Ik vind het nogal onverantwoord wat u nu aan het doen bent. En ik raad aan op veranderingen in uw geestelijke gesteldheid te letten. Dat zijn waarschuwingen dat u pas op de plaats moet maken.”
Zwiers heeft kennelijk toch het een en ander opgevangen van wat de oudere verkondigde. Enigszins ondankbaar voor alle raadgevingen weet hij het volgende uit te brengen: “Fantaseert u er niet een beetje op los, meneer Postema? U bent vast nog niet geheel hersteld van uw verslaving. Hoe durft u mij trouwens te vergelijken met een pubermeeuw? Wat is eigenlijk uw doel om hier te zijn? Bent u hier vanwege een soort nostalgie, omdat u het fysiek niet meer aankunt? Probeert u enthousiaste, hier oefenende sporters te verhinderen aan de toekomstige wedstrijd deel te nemen? Of schept u er genoegen in om hen te onderwijzen? Volgens mij heeft u vandaag helemaal niet in deze woestijn gelopen. Deze omgeving is ook helemaal niet gezond voor oudere mensen, zoals u.”
Zwiers verlaat ineens snel het bankje en de plaats van ontmoeting, terwijl hij roept: “Ik zie in de verte een frisdrankverkoper. Daar moet ik heen!”
De avonturier wordt nageroepen door de oudere Postema: “Dat is een fata morgana, dombo! U heeft een zonnesteek. U bent bevangen door de hitte. U had eerder en langer moeten rusten!”
Zwiers is echter al te ver weg om deze laatste aanbeveling nog te kunnen horen.
BTW
Een man van in de vijftig met een grote tas in de hand loopt in de stad een hakkenbar binnen. In de etalage van de winkel heeft hij een bord gezien, waarop “Alle dames hakken 13 euro, met 1,17 euro btw” stond. Hij begroet de daar aanwezige schoenmaker van in de veertig met de woorden: “Ik lees dat dames hier kunnen komen hakken. Ik breng straks mijn vrouw, dan hoeft zij haar boosheid een keer niet op mij te botvieren. Ik kom dat graag zien.” De schoenmaker kijkt de nieuwe klant wat vragend aan, maar besluit niet te reageren.
“De hak van mijn schoen heeft zojuist losgelaten. Kunt u deze repareren?” De schoenmaker antwoordt dat dit geen probleem zal zijn. De klant informeert wat het gaat kosten.
“Meneer, dat wordt tien euro vijfennegentig, inclusief negenennegentig eurocent btw.”
“Die btw interesseert mij niet; waarom noemt u dat erbij?”, vraagt de klant. “Op die foutieve aankondiging in de etalage doet u dat ook.”
De schoenmaker verontschuldigt zich hiervoor. Terwijl hij de kapotte schoen aanpakt en aan het werk gaat, vervolgt hij: “Ik heb een beetje een tic om bij ieder bedrag de btw te noemen. Erg vervelend. Ik zal u uitleggen hoe dat is gekomen.”
“Ik ben nog maar kort schoenmaker. Een aantal jaren geleden had ik door omstandigheden een grote belastingschuld. Ik hoorde van iemand dat hij mij wel kon helpen; hij wist een eenvoudige oplossing. Daar had ik natuurlijk wel oren naar. Deze man hield die avond voor een groep mensen een voordracht over ‘autonoom zijn’. Ik bezocht die bijeenkomst en leerde dat de autonome burger gelooft dat de wet- en regelgeving niet op hem van toepassing is. Autonome mensen willen in vrijheid leven en zich onttrekken aan het ‘systeem’ waaraan zij gedwongen zijn mee te werken. Dat sprak mij erg aan, en ik werd kort daarna zelf autonoom. Ik verklaarde mijn tuinschuurtje tot onafhankelijke microstaat, om zo belasting te ontlopen. Ik dacht: ‘Waarom betalen we eigenlijk belasting? Wie ben ik als belastingbetaler?’ Deurwaarders wees ik in het vervolg resoluut de deur.”
De klant gaat erbij zitten en luistert aandachtig naar de schoenhersteller. Hij begrijpt dat het een lang verhaal gaat worden. Maar zijn schoen is nog niet klaar, dus hij hoort de man graag aan.
“Ik ging helemaal in deze kijk op de wereld geloven. Ik veranderde daarnaast ook in een echte complotdenker. Ik werd een burger die denkt dat de Belastingdienst een geheime wereldorde runt, compleet met eigen munt en ruimteprogramma. Mijn ideeën werden steeds radicaler. Ik dacht: misschien bestaat er een geheime elite die nooit belasting hoeft te betalen. Mogelijk circuleert er een bijzonder aftrekpostformulier dat al mijn problemen kan goedmaken. Ik kon niet gewoon meer denken. Maar dat had ik toen niet door."
De klant gaat er nog maar eens goed voor zitten. De schoenmaker vervolgt: “Mijn schulden werden steeds groter, de rente en boetes liepen enorm op. Ik dreigde daarnaast uit mijn huis te worden gezet. Mede daarom begon ik op een bepaald moment te twijfelen aan mijn autonoom zijn, en aan dat complotdenken. Ik ging in therapie. Mijn therapeut, een fiscaal psycholoog, heeft voor mij een hersteltraject uitgestippeld. Ik ging wat later “therapeutisch stage lopen” bij de Belastingdienst.” Ik werd ingedeeld bij het onderdeel Belasting Toegevoegde Waarde.
De klant begrijpt nu welke kant het verhaal opgaat. Hij begint het relaas van de schoenmaker ook boeiend te vinden. “Valt er voor mij iets te leren?”, denkt hij.
“Maar op een gegeven moment, gedurende de periode dat ik bij de fiscus werkte, begon ik naar het tegenovergestelde door te slaan”, vervolgt de schoenhersteller. “Ik werd iemand die dwangmatig overal het btw-bedrag van ging aangeven. Zeer vermoeiend! Ik was “in transitie”, zoals mijn therapeut dat noemde. Dat was volgens hem niet ongewoon; het was een fase waar ik doorheen moest. Maar het werd alleen maar erger, en uiteindelijk in mijn beleving onbeheersbaar. Ik wenste dat ik in het verleden maar zakenman was geworden, liefst in de internationale handel. Dan had ik de interesse in geld nuttig kunnen gebruiken.”
En vervolgens: “Achteraf gezien had ik mij bij de fiscus in het hol van de leeuw begeven. Alsof men een gokverslaafde met vakantie naar Las Vegas stuurt! Of alsof men een alcoholverslaafde in een drankwinkel te werk stelt. De belasting raakt aan geld, macht, bureaucratie én burgerlijke plicht. Misschien is het daarom zo interessant en dwingend. Het toevoegen van btw is een verslaving, meneer! De therapeut had mij nooit naar deze belastingdienst moeten sturen.”
De man ging verder: “Deze dwang ging mijn hele leven beheersen. Ik kocht bijvoorbeeld gisteren een bos bloemen voor mijn vrouw: een euro tweeënzestig btw. Ik dacht eerst aan een fles rode wijn: twee euro eenendertig btw. U hoort het, zo gaat het maar door.”
De klant begon medelijden met de arme schoenmaker te krijgen. “Dat is inderdaad geen leven. Was u inderdaad maar zakenman geworden, net als ik ben. Import-export, altijd met geld bezig, maar niet met btw. Begrijpt u wat ik bedoel?”, probeert de klant hem te troosten.
De schoenmaker luistert niet naar zijn klant; hij is te veel bezig met zijn verhaal. Want hij is nog niet aan het einde gekomen: “In overleg met mijn therapeut ben ik maar vertrokken bij de fiscus. Maar het was te laat; ik kwam maar niet van die afwijking af. Vervolgens ben ik nog opgenomen geweest in een kliniek, die werd opgezet door de Beurs om al te fanatieke beleggers van hun verslaving af te helpen. Dat was afkicken in een kunstmatige omgeving waarin alles gratis is. Ik moest wel een entreebedrag betalen: honderdzesentwintig euro btw. Maar toen had ik even rust. Het hielp echter maar even.”
Dat is nog niet alles: “Daarna heb ik een ‘geld speelt hier geen rol’-omgeving geprobeerd. Dat is je begeven tussen rijke mensen die geld als water hebben en daar niet over reppen. Ik heb met mijn vrouw een luxe cruise gemaakt. De btw bedroeg vierhonderdtwintig euro. Dat hielp ook al niet. Ik ging mij steeds slechter voelen en kreeg lichamelijke afkickverschijnselen. Er was daar geen begeleiding; men begreep mijn probleem niet. We zijn halverwege de tour van boord gegaan en met het vliegtuig naar huis gekeerd. Dat kostte me geen btw, wel vliegbelasting.”
Terwijl hij opkijkt van zijn werk en de klant voor het eerst goed aankijkt: “Deze dwang heeft zijn weerslag op mijn huwelijk, meneer. U moet weten dat ik mij ook gedwongen voel op vakantie met mijn vrouw steeds naar een belastingparadijs te gaan. Dat loopt in de papieren, met een hoop kosten aan btw. En u zult begrijpen dat ik inmiddels een bonte verzameling btw-bonnen in huis heb.”
De schoenhersteller geeft hierna nog aan dat hij inmiddels een nieuwe therapeut heeft gevonden. Hij probeert nu ook weer van zijn btw-probleem af te komen. De man is al een eind op dreef met zijn behandeling, maar de dwang is hardnekkig. Hij is volgens zijn therapeut nu opnieuw ‘in transitie’. “Ik ben wel bang om weer naar iets anders door te schieten. Bijvoorbeeld een overmatige interesse in importheffing, erfbelasting, motorrijtuigenbelasting, registratiebelasting, bijtelling of accijns. Ik moet er niet aan denken.”
Om zijn schulden terug te kunnen betalen, heeft de man zich laten omscholen tot schoenmaker. Hij begrijpt dat hij met zijn lange verhaal het nodige vergt van zijn klant, die het relaas tot heden aandachtig heeft aangehoord. De schoenmaker probeerde daarom enkele malen tussentijds het geheel wat luchtiger te maken met het inbrengen van een paar woordgrappen over zijn ‘fiscale problemen’, welke kwinkslagen hij had geleerd bij de Belastingdienst. Aan de orde kwamen:
"De Belastingdienst weet je zelfs uit je schoenen te trekken.” Dit zou een variant zijn op “iemand uit z’n schoenen helpen”.
"De schoenmaker bleef bij zijn leest. Tot de Belastingdienst langskwam." Dit speelde natuurlijk in op het gezegde “Schoenmaker, blijf bij je leest.”
"Bij de Belastingdienst lopen ze op grote voet. Van jóuw geld." Een grapje dat “op grote voet leven” koppelt aan overheidsuitgaven.
Een schoenmaker krijgt een brief van de Belastingdienst: “Uw inkomsten zijn zó laag dat we vermoeden dat u zolen aan het zwartmaken bent.” Een verzonnen combinatie van "zolen zwartmaken" en belastingontduiking.
Steeds als hij een grap maakte, moest de schoenmaker zelf hard lachen. De klant lachte uit beleefdheid maar wat mee.
“Uw schoen is bijna klaar. Nog even dit. Sinds ik deze btw-tic heb, ruik ik overal belastingontduiking. Ik voel meteen aan of iemand met zwart geld werkt. Ook hierin weet ik helaas weer geen maat. Bijvoorbeeld zelfs bij kinderen met een limonadekraampje denk ik aan de noodzaak tot belastingbetaling. Ik herken ook een schilder die z’n inkomsten camoufleert met ‘natuurlijke betalingen’, zoals flessen wijn of een knipbeurt. Daar hoop ik ook nog eens van af te komen.”
De hak van de klant is klaar. “Dat is dan tien euro vijfennegentig, inclusief negenennegentig eurocent btw.” De klant negeert de btw-aanvulling. Hij weet nu hoe de vork in de steel steekt. Het is een ziekte, de man kan er niets aan doen.
Bij het afscheid merkt de klant op: “Bedankt voor het leerzame verhaal en de tips. Ik wens u het beste met uw behandeling. Ik was op weg naar de wasserette om wat wit te wassen. Daar ga ik nu alsnog heen.” Hij pakt zijn grote tas van de grond en verlaat de hakkenbar.
De schoenmaker twijfelt over wat er in de grote tas van de man zit. Gaat zijn neus voor belastingontduiking hem al in de steek laten? Is deze twijfel voor hem daarom een goed teken?