kenmerk 13
Ribbels (of lijstjes), korte en lange.
No striae, no glory!
Sommige wilgen hebben onder de (jonge) schors korte (tot 4 mm L) en/of lange ribbels (vanaf 5 mm L). Ribbels zijn ribbels die bovenop liggen. Ze worden het best waargenomen bij twijgen van 3 jaar. In de periode van eind april tot augustus (sapstroom) kan het gemakkelijkst een stukje schors (bv. 10 cm) afgepeld worden om na te gaan of er al dan niet ribbels zijn. Bij twijfel, het ontschorste stukje twijg enkele dagen laten drogen en dan herbekijken. (tip: of 10 seconden in de microgolfoven)
13a Enkele korte maar de meeste zijn lange ribbels 2-30-(85) mm L; volgroeide bladeren mat- grijzig-groen bovenaan, asgrijs onderaan; vlak of zwak rimpelig; bladtop niet puntig; kortlot 4,5-7 cm L, 1,5-2,6 cm B; langlot tot 11,5 cm L, tot 4 cm B; meestal minstens 2x zo lang als breed; opvallend en blijvend steunblad; bladrand niet of bij de meeste niet golvend, soms wel gegolfd aan uiteinde van langlot; aantal paar zijnerven onderzijde blad: 8-18; twijgen grijsgroen en zacht behaard, laat kalend; knoppen behaard; wijd verspreide stevige en niet opvallend vertakte struik.
► Salix cinerea ssp. cinerea
13b Ribbels 5-20 mm L; volgroeide bladeren bovenaan donkergroen; vlak of zelden rimpelig, bladtop niet spits toelopend en zelden gedraaid; bladonderzijde blauwachtig, niet al te sterk behaard maar de aanwezige haren zijn ros gekleurd; bladvorm elliptisch eirond, omgekeerd eirond; kortlot 4,5-7 cm L, 1,5-2,6 cm B; langlot tot 11,5 cm L, tot 4 cm B; meestal minstens 2x zo lang als breed; opvallend en blijvend steunblad; twijgen zwak tot sterk behaard en meer roodachtig dan S. cinerea ssp. cinerea. Kan hoge boom worden.
► Salix cinerea ssp. oleifolia
Rossige wilg: wordt door sommige auteurs beschouwd als een afzonderlijke soort, Salix atrocinerea.
Soms kan verwarring ontstaan door de aanwezigheid van een rossige schimmel op de onderkant van het blad. Dit is moeilijk zichtbaar met een loep maar duidelijker bij gebruik van een bino (x 50).
Ook de nerven (niet de haartjes) kunnen onderkant blad wat rood kleuren.
Heeft slankere twijgen dan cinerea en de vegetatieve knoppen zijn langwerpiger ipv ronder zoals bij de cinerea.
Zie ook: http://172.104.19.75/notes/atrocinerea_cinerea/
13c Ribbels kort en lang maar zwak en weinig in aantal; (5)-7-10-12-(20) mm L; lancetvormig blad met grootste breedte boven midden; langlot tot 14 cm L, 4 cm B; kortlot 7,2 cm L, 2,5 cm B; bovenkant mat en gerimpeld; bladkleur boven van grijzig in de lente naar donkergroen en mat later op het seizoen, langlot onderaan blauw-grijs wollig tot aanliggend sterk behaard met duidelijke nervatuur; bladrand langlot gekarteld, kortlot quasi gaaf; bladtop toegespitst of spits; twijgen langlot sterk behaard, kortlot weinig behaard tot glad; gemakkelijk afbrekend; forse groeier met opgerichte zijtakken; 2-8 m H.
► Salix x calodendron
Opmerking: volgens de nomenclatuur is S. x calodendron een vrouwelijke plant, maar in Vlaanderen werden er reeds meerdere dergelijke drievoudige mannelijke bastaarden waargenomen.
DiscussieDe meeste auteurs stellen dat de hybride Salix x calodendron volgende taxa bevat: S. caprea, S. cinerea en S. viminalis.Een studie uit 1998 https://nph.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.1046/j.1469-8137.1999.00318.x merkt op dat de schimmel Melampsora capreanum niet voorkomt op S. x calodendron. Waaruit de veronderstelling volgt dat S. caprea geen deel uitmaakt van deze hybride.Aan de hand van de kenmerken wijst wilgenliefhebber Joost Verbeke er op dat S. gmelinii (syn S. dasyclados) meer bepaald S. gmelinii var. latifolia, S. viminalis en S. cinerea ssp. oleifolia deel uitmaakt van de hybride.
13d Talrijke ribbels 2-15 (-20) mm; bladeren kortloten omgekeerd eirond tot elliptisch en klein, 1,2-2,0-(3,5) cm L, 7-25-(35) mm B; blad langlot kan langer en breder zijn, tot 6,5 cm L, 3,5 cm B; onderzijde blad grijsachtig behaard ogend, langlot veel kaler; blad kortlot meestal rimpelig; bladrand gegolfd met een wat gootvormige gekromde bladtop; oorvormig steunblad opvallend en blijvend; aantal paar zijnerven onderzijde blad: 6-10; dunne twijgen en opvallend vertakt aan de uiteinden, dikwijls meer roodachtig gekleurd; tot 2,5 m H.
Bloeit vrij laat en zeer geleidelijk, lange bloeipriode