Bijlage 7 Wilgenstekken


Wilgen stekken met wilgenstekken

zie ook Bijlage 9 Plantenflits


In principe kan men alle wilgensoorten stekken, al lukt dat bij de meeste smalbladigen wat gemakkelijker dan bij de sommige breedbladigen.

Elke soort heeft zijn eigenheid, elke geplante stek heeft zijn eigen bedoeling, en een algemene regel is daarom moeilijk op te stellen. Daarom enkele praktijkvoorbeelden.


Salix alba en Salix x fragilis (Schietwilg en Kraakwilg)

De beste resultaten verkrijgt men met stekken van 2 tot 2,5 cm doorsnede. Alle zijtakken worden weggesnoeid zodat men bijna een bezemsteel bekomt. Deze vorm heeft als voordeel dat de stek vlug worteltjes vormt en dat hij bij het begin van de bladvorming weinig windgevoelig is en geen steunpaal behoeft.


Voor de plantdiepte geldt: zo diep mogelijk. In de praktijk is dat minstens 40 cm, maar 70-80 cm is nog beter. Het hangt samen met de vochtigheid van de bodem. Bij een meer natte ondergrond volstaat 40 cm, hoe dieper het water moet opgehaald worden, des te dieper men de stek in de grond plant.

Vóór het planten, kneust men de bast van de stek onderaan, om zo het bodemvocht beter in de stek te laten dringen.


Voorbereiding. Niet iedereen beschikt over een grondboor, al of niet met motor. Maar een duw-ijzer behaalt zowat hetzelfde resultaat. Het bestaat uit een volle ijzeren baar, lengte 1 m, met diameter 20 à 25 mm, en bovenaan links en rechts een ijzeren handgreep, zie afbeelding links. Gewoonlijk kan men dit duw-ijzer gemakkelijk in de grond duwen tot de gewenste diepte. Indien niet, graszoden kunnen flink weerstand bieden, kan men met een zware hamer het ijzer dieper de grond in slaan. Met de handgrepen kan men het duw-ijzer gemakkelijk terug uit het plantgat trekken of draaien. Zie foto's verder.

De lengte van de stek wordt zodanig gekozen dat na het planten de stek boven de te verwachten vegetatie uitkomt. Zo niet zullen de jonge en frêle blaadjes te weinig licht krijgen en afsterven. Neem dus beter wat marge.


Knotwilgen. Met het oog op het bekomen van knotwilgen gelden ietwat andere maten. Zo gebruikt men beter wilgenpoten, dit zijn takken met een doorsnede van +/- 5 cm en minstens 2 m lengte. Als men niet over een grondboor beschikt moet men met de spade een plantgat maken (minstens 50 cm diep) en dan is een steunpaal aangewezen.

Bij knotbomen houdt men vooraf rekening met de soort. Bij de hybride S. x fragilis (Kraakwilg) zijn de zware takken breekbaarder dan bij S. alba (Schietwilg), maar ze groeien vlugger.

Plantafstand: minstens 5 m., afhankelijk van de variëteit. Zo is 5 m genoeg voor ‘sanguinea’, maar plant men ‘caerulea’ beter op 7 m. Zie voor de soortherkenning verder op deze website.

Zie ook: https://www.stadlandschapleieschelde.be/media/29478/brochure_knotwilgen_nieuw_lr_171770.pdf


Struikwilgen zoals Salix triandra, Salix cinerea e.a. (Amandelwilg, Grauwe wilg e.a.)

Bij niet alle wilgensoorten kan men ‘bezemstelen’ gebruiken om te stekken en vervolgens uit te planten. De knopen volgen hier te dicht op elkaar zodat het stuk stengel ertussen korter is. Maar even goed kan men twijgen stekken en uitplanten. We knippen onderaan 1 cm onder een knop, en bovenaan 1 cm boven de knop een stukje twijg weg vooraleer we planten. Onderaan wat bast wegkneuzen.


Wilgenstekken kan men zowat het hele jaar door uitplanten. Zelfs in volle zomer. Om verdroging van de stekken te voorkomen, kan men de stek uitplanten in een kuiltje zodat men af en toe kan begieten zonder dat al dat water wegloopt.

Wie niet de gelegenheid heeft om te begieten, kan beter bewortelde stekken uitplanten in de periode van half november tot einde maart. De kans op aanslaan is dan groter omdat de wortelvorming al een eind gezet is (dieper) tegen dat de bodem droger wordt.

Stekken waarbij de onderste 20 cm in water gezet worden vanaf september, geven meestal al voldoende beworteling. Vooraf alle zijtakken en bladeren afknippen behalve enkele blaadjes bovenaan.

En niet vergeten te labelen om soortherkenning te verzekeren!


Stekken van Salix caprea en zijn hybriden

De Boswilg is het moeilijkst te stekken, en bij sommige van zijn hybriden lukt het ook niet altijd om volwaardige stekken te bekomen. Toch is het mogelijk. Er zijn verschillende methoden.

Eerst en vooral nemen we bij deze soort stekken van twijgen zonder katjes. Men pitst alle knoppen er af behalve enkele bovenaan. We planten op dezelfde manier als eerder beschreven, vergeet het kuiltje niet.

Bij Boswilg verloopt de wortelvorming langzamer, verlies dus het geduld niet.

Andere methoden geven eveneens resultaat maar de groei loopt dan vertraging op. Zo kan men in een pot stekken, waarbij men meerdere stukjes twijg kan gebruiken (steklengte 20 cm tussen twee knoppen). Hier heeft men een betere controle wat vochtigheid betreft. Ook hier moet men geduld hebben.

Afleggers op een moederboom bieden eveneens de mogelijkheid op bewortelde stekken. Zie daarvoor de specifieke literatuur. Dat geldt tevens voor vermeerdering door enting.

Zie voorbeelden afleggers.


Wat dikwijls wordt verwaarloosd is gebruik maken van de natuurlijke zaadvorming. Een vrouwelijke Boswilg maakt elk jaar heel veel zaden aan. In april zijn de zaden rijp en mits wat opvolging kan men zo hele zaaddoosjes verzamelen en de (kleine) zaadjes bovenop vochtige aarde in de pot duwen. Opgelet, de zaden zijn maar een korte tijd kiemkrachtig. Dus zaadjes verzamelen en direct de aarde in.

De kans is groot dat er later hybriden tevoorschijn komen, maar de Boswilg zal alleszins een van de ouders zijn.

Zie foto’s voorbeelden met zaden van vrouwelijke S. x multinervis en S. x reichardtii.


1 week oud

duw ijzer

bewortelen S. x fragilis

S. purpurea

jonge worteltjes

meten groei



vrouwelijke ouder is x multinervis