kenmerk 1


Berijpte takken: jonge twijgen zijn blauw-wit berijpt 

Uitzondering: na snoeiwerken zijn de nieuwe twijgen een tijdje niet berijpt. 

 

1a Struikje van 1,5 tot 3 m H; opgaande twijgen en niet afhangend; knoppen wat bolvormig; bladkleur van groen (lente) naar blauw-grijs (zomer); twijgen purperkleurig en vnl. twijguiteinden wit berijpt; bladeren 7-10 cm L 

Salix irrorata 

 

1b Struik of kleine boom tot ca. 5 m H; jonge twijgen purperkleurig en kaal, wit berijpt, twijgen dikwijls horizontaal en zelfs overhangend; bladeren 5-15 cm L, 0,7-2 cm B; stipules vallen af

Salix acutifolia 

 

1c Struik of kleine boom, 5 - 10 m H; jonge twijgen purperkleurig en kaal, wit berijpt, twijgen afstaand of opgericht (soms hangend); oudere stammen hebben lenticellen; binnenkant bast is geel (bij irrorata is de bast wit); bladeren 5-8,8 cm L, 10-20 mm B. Kenmerk: bladsteel begint op de knop. Stipules blijvend. Katjesknoppen zijn opgezwollen en opmerkelijk rood-geel gekleurd. Bij bladeren van eindtwijgen is de onderzijde alleen aanvankelijk behaard. Soms alleen beharing op de nerven. Meestal worden vrouwelijke exemplaren waargenomen.  Dikwijls met Kersbladwesp - Euura acutifolia

Salix daphnoides