kenmerk 1


Berijpte takken: jonge twijgen zijn blauw-wit berijpt 

Uitzondering: na snoeiwerken zijn de nieuwe twijgen een tijdje niet berijpt. 

 

1a Struikje van 1,5 tot 3 m H; opgaande twijgen en niet afhangend; knoppen wat bolvormig; bladkleur van groen (lente) naar blauw-grijs (zomer); twijgen purperkleurig en vnl. twijguiteinden wit berijpt; bladeren 7-10 cm L 

Salix irrorata 

 

1b Struik of kleine boom tot ca. 5 m H; jonge twijgen purperkleurig en kaal, wit berijpt, twijgen dikwijls horizontaal en zelfs overhangend; bladeren 5-15 cm L, 0,7-2 cm B; stipules vallen af

Salix acutifolia 

 

1c Struik of kleine boom, 5 - 10 m H; jonge twijgen purperkleurig en kaal, wit berijpt, twijgen afstaand of opgericht (soms hangend); oudere stammen hebben lenticellen; binnenkant bast is geel (bij irrorata is de bast wit); bladeren 5-8,8 cm L, 10-20 mm B. Kenmerk: bladsteel begint op de knop. Stipules blijvend. Katjesknoppen zijn opgezwollen en opmerkelijk rood-geel gekleurd. Bij bladeren van eindtwijgen is de onderzijde alleen aanvankelijk behaard. Soms alleen beharing op de nerven. Meestal worden vrouwelijke exemplaren waargenomen.

Salix daphnoides 





De mannelijke Salix acutifolia heeft regelmatig smalle rechtopstaande katjes. Datum opname 28-02-2022.