kenmerk 12


Bladeren die zwart worden bij verdrogen.


12a Dunne en papierachtig aanvoelende bladeren; 2-6,5 cm L, 1,5-3,5 cm B; rond tot eivormig, bovenzijde wat glanzend donkergroen, onderzijde zeegroen tot blauwgroene waslaag, de waslaag dikwijls verdwijnend naar de bladtop, bij bladeren in de schaduw groen aan beide zijden; beharing aanvankelijk dun-donzig daarna bijna kaal wordend behalve de hoofdnerf onderkant die behaard blijft; bladtop kort scherp toegespitst, bladvoet wigvormig of afgerond; bladrand zelden gaaf eerder onregelmatig gezaagd; bladsteel < 1cm; steunblaadjes variabel maar meestal aanwezig, indien aanwezig oorvormig en normaal behaard met enkele kleine verspreid zittende klieren, zwart wordende stipulen in de herfst; een tiental circa 2 mm lange lijstjes op 10 cm ontschorste twijg; katjes tegelijk met de blaadjes in de tweede helft van april of in mei; twijgen dof bruin of groenig, meestal donzig; niet gemakkelijk breekbaar aan hechting; vele takken staan in een hoek van 90°; 2-5 m H meestal struik, zeldzame boom. 

 Salix myrsinifolia (syn. S. nigricans) 

 

12b Bladeren die naast zwart worden bij verdrogen ook zeer bitter smaken; bladeren en twijgen kaal; schors binnenzijde geel; bladeren af en toe, en vooral aan de twijgtoppen, quasi-tegenoverstaand.   

► 12c tot en met 12f 

 

12c Bladeren tussen omgekeerd eivormig en spatelvormig; de grootste bladbreedte duidelijk boven het midden; de bladeren van snel gegroeide eenjarige twijgen zijn dikwijls langer met meer evenwijdige randen; bladrand meestal gaafrandig onderaan maar dikwijls zeer fijn getand aan de bladtop.

►  Salix purpurea ssp. lambertiana   

Kruisingen tussen beide soorten (8a en 8b) zijn mogelijk. Tevens zijn er vele cultuurvariëteiten waarbij verschillen in kenmerken mogelijk zijn. 

 

 12d Bladeren smal, lineair-langwerpig, gaafrandig tot bijna gaafrandig maar de top meestal wel fijn getand; met min of meer evenwijdige randen. 

Salix purpurea ssp. purpurea   

Kruisingen tussen beide soorten (8a en 8b) zijn mogelijk. Tevens zijn er vele cultuurvariëteiten waarbij verschillen in kenmerken mogelijk zijn. 

 

 12e  Kleine smalle blaadjes, (11)-15-18-20-22-(40) mm L, 4-5-7 mm B; bladsteel 2-5 mm L en rood aangelopen, bladvorm lineair, grootste breedte boven midden, witte middennerf bovenkant, bladrand rood beklierd, toegespitste top, wigvormige bladvoet, onderzijde blauw bewaasd; weinig tegenoverstaand; jonge twijgen rood aangelopen aan zonnekant; oudere twijgen grijsbruin; geen lijstjes maar enkele puntjes. 

►  Salix purpurea  'Nana' 

 

12f Bladeren eerst nog behaard maar naar de zomer toe kalend of zwak behaard aan beide zijden; 4-13 cm L, 6-15 mm B; bladrand vlak of lichtjes omgerold; zwak getand tot gaaf; soms fijne tanding aan de top; twijgen rond, nooit afgeplat; kenmerken afhankelijk van de moederplant ofwel S. purpurea ofwel S. viminalis; grote groep van cultuurvariëteiten die wat kunnen afwijken. 

►  Salix x rubra (S. purpurea x S. viminalis) 

 

12g Blad heeft grootste breedte op een derde van de top; 6-13 cm L; 12-28 mm B; met loep beharing te zien onderzijde blad; gave bladrand in onderste derde, fijn getand in bovenste  twee derden; bladeren worden zwart bij verdrogen; steunblad onopvallend en vroeg afvallend, soms afwezig; de ontschorste bruine twijgen zijn geelachtig; de twijgen zijn opstaand tot opgericht; 2-4 m H. 

Salix x leiophylla (S. purpurea x S. triandra) 

 

12h   Bladeren langwerpig-elliptisch of omgekeerd eivormig; 4-7 cm L, 1,5-2,5 cm B; bovenkant blad eerst bleek donzig, weldra kaal en glanzend groen; onderzijde asgrijs en licht donzig of kaal met wat haartjes op de nerven; bittere smaak; bladtop scherp of toegespitst; bladrand onregelmatig en scherp gezaagd met klierachtige tanden, of enigszins gaaf; nervatuur dikwijls eerder opmerkelijk en netvormig; korte bladsteel zelden > 5mm L; steunblad smal oorvormig, scherp, met klierachtige tanden in op de rand, afvallend of afwezig; zwakke twijgen, eerst licht donzig weldra kaal en glanzend rood-bruin; lijstjes met lengte van 4 tot 7 mm; vertakte struik tot 5 m H. 

Salix x dichroa   ( S. aurita x S. purpurea) 


12i  Veel vertakte kale, eerder glanzend roodbruine twijgen; bladeren eerst dicht zijdeachtig maar weldra kaal; boven helder groene schijn, onderkant duidelijke zeegroene waas; sommige bladeren tegenoverstaand; bladeren worden zwart bij verdroging; blad langwerpig 2-4 cm L, 0,5-1,3 cm B, met abrupte scherpe of bijna getipte top; bladrand gezaagd of enigszins gaaf en smal teruggebogen; bladstelen zeer kort of bijna ontbrekend; zelden steunbladen. Meeldraden gewoonlijk Y-vormig. 

Salix x doniana  (S. purpurea x S. repens)


12j Lijkt op purpurea maar heeft bredere bladeren. Struiken tot 3 m hoog; schors grijsachtig groen. Twijgen geel- of roodachtig, kaal, glimmend. Knoppen geelachtig bruin tot roodachtig, eivormig, kaal, scherpe top, tegen de twijg aanliggend. Bladeren enigszins tegenoverstaand of tegenoverstaand, soms in kransen van 3 op langlot; korte bladsteel of bijna ongesteeld, soms wat omklemmend; blad elliptisch-langwerpig, 2-5 x 1-2 cm; boven- en onderkant lichtgroen, kaal, basis afgerond of stomp, bladrand gaaf of scherp getand naar de top toe; top kort toegespitst; duidelijke middennerf, lichtbruin, roodbruin wanneer nog niet volgroeid. Katjes verschijnen vóór de bladeren. Katjes 1-2 (-2,5) cm, met blaadjes aan de basis; schutbladeren bruin tot bijna zwart, omgekeerd eivormig, donsachtig, zelden kaal. Mannelijke bloem: 2 vergroeide meeldraden, kaal; helmknoppen rood tot dofrood. Vrouwelijke bloem: stempel lang eivormig, donsachtig, bijna ongesteeld; korte stijl; stigma rood, 2-4-lobbig. Doosvrucht 2-3 mm, behaard. Bloeit van mei tot juni.

Salix amplexicaulis




zwartwordende stipulen in de herfst