Bij algoritmisch denken ga je een groot probleem opdelen in kleinere deelproblemen.
Voor elk van deze deelproblemen wordt een algoritme gemaakt.
Deze algoritmes worden elk apart vertaald in een script, waarna het script wordt uitgetest.
Eenmaal het script uitvoerig is getest wordt dit in het hoofdprogramma ingevoerd.
Vertaling:
b = float(input("Breedte van de vloer: "))
l = float(input("Lengte van de vloer: "))
A_vloer = l * b
Uittesten script:
Ons eerste deelprobleem is vertaald en uitgetest. We gaan dit script omzetten naar een functie.
Het is een goede reflex om gebruik te maken van functies om volgende redenen:
Modulariteit: Ze splitsen een complex programma op in kleinere, beter beheersbare stukken, waardoor de code overzichtelijker en onderhoudbaarder is.
Leesbaarheid: Door logica in functies op te delen, wordt de code beter leesbaar en begrijpelijk voor anderen.
Herbruikbaarheid: Functies maken het mogelijk om code meerdere keren te gebruiken zonder deze steeds opnieuw te hoeven schrijven.
Makkelijk onderhoud: Door een functie aan te passen, verander je in één keer alle plekken waar de functie gebruikt wordt, wat het onderhoud van de code eenvoudiger maakt.
Verminderen van duplicatie: Functies helpen om dubbele code te voorkomen, wat de kans op fouten verkleint.
De algemen scructuur van een functie is:
def functienaam( parameters):
instructie
instructie
instructie
return variablele
We gaan dit toepassen op ons script