De drie basisstructuren van gestructureerd programmeren zijn sequentie, iteratie en conditie, die elk een belangrijke rol spelen bij het maken van gestructureerde en goed leesbare code.
1. Sequentie: Dit is de eenvoudigste structuur waarbij instructies in een programma één voor één worden uitgevoerd, van boven naar beneden, in de volgorde waarin ze zijn geschreven. Elk statement wordt direct gevolgd door het volgende, zonder dat er beslissingen of herhalingen plaatsvinden. Bijvoorbeeld, eerst wordt een variabele geïnitialiseerd, vervolgens wordt er een waarde berekend en daarna wordt deze weergegeven.
2. Iteratie: Deze structuur maakt het mogelijk om een reeks instructies meerdere keren uit te voeren. Dit wordt ook wel herhaling of looping genoemd. Iteratie wordt gebruikt wanneer bepaalde acties moeten worden herhaald totdat aan een bepaalde voorwaarde is voldaan. Veelgebruikte iteratieconstructies zijn de `for`- en `while`-lussen.
3. Conditie (selectie): Bij een conditie wordt een beslissing genomen op basis van een voorwaarde. Afhankelijk van het resultaat van de conditie (waar of onwaar) wordt een van de twee mogelijke paden gevolgd. Dit gebeurt vaak met `if`- of `switch`-statements. Condities maken het mogelijk om verschillende acties uit te voeren op basis van bepaalde criteria.
Samen zorgen deze structuren ervoor dat je een helder, logisch programma schrijft.
Hieronder worden met een sluis de verschillende structuren uitgelegd.