Paulus

In het boek der Handelingen wordt veel aandacht aan de woorden en daden van Paulus besteed. Maar niet alles wordt verteld. Ik noem een paar aspecten: - Paulus de apostel. In zijn brieven noemt Paulus zichzelf apostel, en de Christenheid is hem daarin gevolgd. Maar zagen de 11 apostelen het ook zo? Zij waren discipelen van Jezus geweest, terwijl Paulus hem niet eens persoonlijk heeft gekend. Paulus was geen getuige geweest van de kruisiging en opstanding, van Hemelvaart en Pinksteren. En waarom zou er nog een apostel bij moeten komen? Je hoeft voor iedere apostel die sterft toch geen vervanger te benoemen? Het Nieuwe Testament is hierover niet erg duidelijk, al voel je soms spanningen. Zie bijv. 1 Cor. 9:2 waar staat: “Indien ik voor anderen geen apostel ben, voor u toch zeker wel; want het zegel op mijn apostelschap zijt gij in de Here

Ik denk dat Paulus in de jonge kerk in Judea niet zo belangrijk was. En dat de Christenen uit de Joden zich nog steeds als deel van het uitverkoren volk beschouwden.

Christenen uit de heidenen waren geënt op het Joodse volk, zoals Paulus het uitdrukt: (Rom 11:17) “Sommige takken van de edele olijf zijn weggesnoeid, en takken van een wilde zijn er op geënt U hebt als takken van de wilde olijf deel gekregen aan het sap van de edele olijf”.

Deze Christenen waren dus eigenlijk tweedehands. Daarom hoefden zij zich niet te laten besnijden, en zich niet aan de spijswetten te houden.

Paulus heeft het “geluk” gehad, dat zijn brieven bewaard zijn gebleven, en dat Handelingen vooral over zijn reizen gaat, maar er moeten voor hem ook mensen geweest zijn, die het evangelie brachten. Ver voor Paulus er kwam waren er al christelijk gemeenten in Damascus, Antiochië en Rome, en vast ook op andere plaatsen. Anderen moeten die hebben gesticht.

- Saulus en Paulus.

In het begin van Handelingen heet hij Saulus, en later Paulus. Over het hoe en het waarom daarvan wordt niets gezegd.

Hierover heb ik een interessante theorie gelezen, die ik hier zal vermelden.

Op Cyprus gebeurde het volgende. Paulus en Barnabas komen daar op hun eerste zendingsreis aan. Hand. 12: 6-12:

En na het hele eiland doorgetrokken te zijn tot aan Pafos, troffen zij een zekere tovenaar aan, een valse profeet, een Jood, wiens naam was Bar-Jezus; hij hield zich op bij de landvoogd Sergius Paulus, een verstandig man. Deze begeerde het woord Gods te horen en liet Barnabas en Paulus tot zich roepen. Maar Elymas, de tovenaar, want zo wordt zijn naam vertaald, verzette zich tegen hen en trachtte de landvoogd van het geloof afkerig te maken. Doch Saulus, anders gezegd Paulus, vervuld met de heilige Geest, zag hem scherp aan, en zeide “Zoon des Duivels, vol van allerlei list en streken, vijand van alle gerechtigheid, zult gij niet ophouden de rechte wegen des Heren te verdraaien? En nu, Zie, de hand des Heren keert zich tegen u, en gij zult een tijd lang blind zijn en de zon niet zien”. En terstond viel op hem donkerheid en duisternis, en rondtastend zocht hij iemand om hem bij de hand te leiden.

En toen de landvoogd zag, wat er gebeurd was, kwam hij tot geloof, zeer getroffen door de leer des Heren.

Vóór dit verhaal wordt steeds de naam Saulus gebruikt, daarna steeds de naam Paulus.

De naamsverandering heeft dus niets met zijn bekering te maken, wat wel eens wordt verondersteld. Die was veel eerder, minstens 17 jaar; zie Gal. 1 en 2.

In het Romeinse rijk kwam naamsverandering wel vaker voor. Dat gebeurde dan bij adoptie. Wij denken bij adoptie aan kinderen, maar bij de Romeinen kwam adoptie van volwassen ook vaak voor. Het was de normale manier om iemand te laten erven die daar anders niet voor in aanmerking kwam. Vooral mensen zonder kinderen, of zonder zonen adopteerden vaak een erfgenaam. Zo werd Gaius Octavius geadopteerd door Julius Caesar, en heette voortaan Gaius Julius Caesar Octavianus, en wij kennen hem als Augustus.

Ook sommige latere keizers wezen hun opvolgers aan door hen te adopteren. Paulus kan dus door Sergius Paulus geadopteerd zijn.

Paulus had ook een reden om van naam te veranderen: als Saulus was hij bekend geworden als vervolger van de gemeenten.

In dat geval kreeg hij de naam Paulus en werd meteen Romeins staatsburger. Paulus blijkt bij diverse gelegenheden Romeins staatsburger te zijn, maar tegelijk verklaart hij volbloed Jood te zijn. Dat kan alleen als hij werd geadopteerd. Een bezwaar tegen deze verklaring zou zijn, dat Paulus zelf verklaart Romein door geboorte te zijn (Hand. 22:28). Maar adoptie stond gelijk met geboorte, en Paulus zegt dat misschien om te verklaren dat het hem geen geld heeft gekost. Men denkt wel, dat de opmerking van de commandant ook een hint voor omkoping was. Paulus was namelijk met bijdragen van de gemeenten naar Jeruzalem gekomen, en mogelijk ging het verhaal dat hij geld had.

Van Felix, de stadhouder, wordt het in ieder geval gewoon gezegd, dat hij geld wilde voor het loslaten van Paulus. (Hand. 24:26).

- Paulus de diaken.

In Hand. 6 wordt beschreven, hoe de gemeente zich uitbreidt, en hoe de Griekse weduwen bij het uitdelen van de gaven verwaarloosd werden.

Sommigen denken, dat de armoede voor een deel werd veroorzaakt door het idealistische begin van de gemeente. Toen hadden vele bekeerlingen hun bezittingen verkocht en het geld aan de apostelen ter beschikking gesteld, omdat ze verwachtten, dat Jezus elk moment terug kon komen. Later zakte die verwachting in, en de zorgen van het gewone leven keerden terug. Er kwam minder geld binnen, en er kon minder verdeeld worden.

Er werden 7 diakenen benoemd, om zorg te dragen voor de armen. De bekendste twee zijn Stephanus en Filippus.

Stephanus wordt bekend om zijn gaven als prediker, en hij doet wonderen. Maar een aantal Joden klagen hem aan, hij wordt voor het gerecht gesleept en gestenigd.

Dit leidt tot de vervolging door Saulus. De diakenen vluchten. Filippus vlucht naar Samaria, waar hij het evangelie brengt, en in botsing komt met Simon de tovenaar.

Later bekeert hij de kamerling uit Morenland.

Het valt op, dat van geen van beiden wordt vermeld, dat ze geld verzamelen en uitdelen. Ook van de andere diakenen wordt dit niet vermeld.

De enige van wie dit wel wordt vermeld is Paulus. Zo schrijft hij aan de Galaten (2:10):

Alleen moesten wij de armen blijven gedenken, en ik heb mij dan ook beijverd dat vooral te blijven doen

In andere brieven schrijft Paulus over collectes ten behoeve van de armen.

Bijvoorbeeld aan de gemeente van Corinthe (1 Cor. 16:1-2)

Wat nu de inzameling voor de heiligen betreft, doet ook gij, evenals ik in de gemeenten van Galatië geregeld heb: elke eerste dag der week legge ieder uwer naar vermogen thuis iets weg, en hij spare dit op, opdat er niet eerst na mijn komst inzamelingen gehouden moeten worden.”

En nog één aan de gemeente in Corinthe in 2 Cor. 9:1-2a.

Het is eigenlijk overbodig te schrijven over de hulpverlening aan de christenen in Judea. Ik weet dat u bereid bent te helpen en ik spreek er bij de Macedoniërs met trots over. “Achaje”, zei ik, “staat al sinds vorig jaar klaar”.

Het doel van zijn bezoek aan Jeruzalem na de derde zendingsreis is het afleveren van het verzamelde geld. (Rom 15:25-29):

Maar nu sta ik op het punt naar Jeruzalem te gaan om de gelovigen daar van dienst te zijn. Want de gelovigen in Macedonië en Achaje hebben vrijwillig een actie op touw gezet voor de armen onder de christenen in Jeruzalem.

In de Handelingen wordt dit overigens niet vermeld.

Paulus is de enige, waarvan in de bijbel staat dat hij als diaken actief was!

- Paulus en de vrouw.

Paulus was niet bijzonder vrouw-vriendelijk. In een vorig stukje zagen we, dat Paulus, als hij de getuigen van de opstanding opnoemt, hij geen vrouwen noemt. (1 Kor. 15:4-7). Toch hebben die volgens de evangeliën een grote rol bij de opstanding gespeeld.

En ook bij andere gelegenheden geeft hij aan, dat naar zijn mening de vrouw een ondergeschikte rol moet spelen in de gemeente.

Zo zegt hij in 1 Cor 11:3:

Het hoofd van iedere man is Christus, en het hoofd der vrouw is de man.

En in 11:7-10:

Want een man moet het hoofd niet dekken: hij is het beeld en de heerlijkheid Gods, maar de vrouw is de heerlijkheid van de man. Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man. De man is immers niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man. Daarom moet de vrouw een macht op het hoofd hebben vanwege de engelen.

En in 1 Cor. 14:34:

Zoals in alle gemeenten der heiligen moeten de vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet vergund te spreken; maar zij moeten ondergeschikt blijven, zoals ook de wet zegt.

Paulus volgt hierin de Joodse traditie. Ook in de synagoge moest een vrouw zwijgen. En ze kon geen opleiding tot rabbi volgen.

Joodse mannen danken God, dat ze niet als vrouw zijn geboren. Ook in het Oude Testament wordt de vrouw ondergeschikt aan de man gemaakt. Hoewel de Thora geen huwelijkswetten kent, waaruit dit zou kunnen blijken, zijn er wel voorbeelden in andere wetten te noemen:

Als een man een gelofte aflegt, moet hij die houden.

Als een vrouw een gelofte aflegt, dan kan haar vader of haar man daarover zijn veto uitspreken, en dan hoeft zij die niet te houden. (Num. 30)

Weduwen en gescheiden vrouwen zitten er wel aan vast.

Dochters kregen geen erfdeel, behalve wanneer er geen zonen waren. (Num. 27:1-11). Ze moesten dan wel in de familie trouwen. (Num. 36:1-13).

Als een vrouw een jongetje baart is ze 7 dagen onrein. Is het een meisje dan is ze 14 dagen onrein. (Lev. 12:1-8).

Paulus houdt zich in zijn opvattingen over vrouwen dus gewoon aan de Joodse leer.

Ook in zijn opvattingen over homosexualiteit volgt Paulus de Joodse leer.