In het vorige stukje zagen we, hoe Vespasianus in 69 keizer werd. Hij was een goed keizer. In 79 stierf hij, en werd opgevolgd door zijn zoon Titus, die in het jaar 70 Jeruzalem veroverd had. Ook Titus was een goed keizer, maar hij voerde wel een belasting in voor Joden die hun godsdienst wilden blijven volgen. Hij stierf al in 81, en werd opgevolgd door zijn broer Domitianus. Die wilde als god aanbeden worden en de Christenen wilden dat niet, en daarom werden ze door hem vervolgd. Het boek Openbaringen is in de tijd van Domitianus geschreven.
De Joden hoefden hem niet te aanbidden, maar de belasting,die Titus had ingesteld werd aan elke Jood opgelegd, en soms hardhandig geïnd.
Hij liet op grote schaal belangrijke mensen vermoorden.
In 96 werd hij zelf vermoord en opgevolgd door Nerva, de eerste van de vijf zogeheten “goede keizers”. De anderen waren Trajanus, Hadrianus, Antoninus Pius en Marcus Aurelius. Zoals we nog zullen zien, verdiende Hadrianus die naam niet met zijn houding ten opzichte van de Joden.
In het vorige stukje zagen we ook hoe in het jaar 70 Jeruzalem en de tempel werden verwoest door de Romeinen. Vooral de verwoesting van de tempel was een grote schok voor de Joden. Hoe kon God dit toelaten? Ook voor de Christenen was het een schok; vaak concludeerden die daaruit, dat God Israël had verlaten, en dat in plaats van Israël nu de Christelijke kerk kwam.
Er waren binnen het Jodendom veel stromingen, en voor de meeste ervan betekende de verwoesting van de tempel het einde van het Jodendom.
Alleen de Farizeeën waren in staat, er mee verder te leven.
Al tijdens het beleg van Jeruzalem had de belangrijke rabbi Jochanan ben Zakkai zich uit de stad laten smokkelen (in een doodskist), en had vervolgens aan de Romeinen gevraagd of in Jawne de leerschool voor de studie van de Thora mocht openblijven
Dat mocht, en samen met een aantal andere rabbi’s werd de school uitgebreid.
Toch moest ook voor de Farizeeën de theologie op de helling. Bijvoorbeeld: vele geboden in de Thora geven opdracht tot het brengen van offers. Die werden altijd in de tempel gebracht. Hoe moest dat nu? Sommigen stelden zich de vraag: als wij God niet langer spijsoffers kunnen brengen, mogen we zelf dan wel van het eten genieten? Moeten we ons niet beperken tot het beslist nodige? En velen aten geen vlees meer, en dronken geen wijn.
De Farizeeën meenden, dat offers ten behoeve van de naaste in de plaats van offers in de tempel konden komen. “Barmhartigheid is beter dan offeranden”.
Ook andere onderwerpen werden in Jawne bestudeerd.
Er moest worden vastgelegd, welke boeken tot de Canon (zoals wij dat noemen) behoren. Dus welk boek behoort er wel, en welk boek behoort niet tot het Oude Testament (in onze termen uitgedrukt). Hooglied, Esther en Prediker waren bijvoorbeeld twistpunten. Dat vastleggen gebeurde in die tijd, en de Christelijke kerk heeft deze Canon ongewijzigd overgenomen.
Tot voor de verwoesting waren alleen de Thora en de Geschriften (samen zo ongeveer ons Oude Testament) in geschreven vorm aanwezig. In het oude Hebreeuwse schrift kwamen geen klinkers voor, wat het lezen niet eenvoudig maakte. Eigenlijk was het boek van de Thora en de Geschriften meer een hulpmiddel voor iemand die de tekst al kende. Als er geen rabbi’s meer waren, konden de teksten moeilijk meer gelezen worden.
Er bestond ook een uitgebreide mondelinge traditie, die niet op schrift was gezet.
Voor een deel omdat dan gedacht zou kunnen worden dat de traditie op één lijn stond met de Thora en de Geschriften, voor een ander deel uit concurrentie-overwegingen: Opgeschreven zou ieder er kennis van kunnen nemen, en zouden er geen leraren meer voor nodig zijn.
Maar nu zag men in, dat een rabbi een erg kwetsbare manier was om gegevens op te slaan. Bovendien groeide de traditie, en werd onoverzichtelijk, en sommige uitspraken waren in strijd met andere. Het was belangrijk, dat de traditie werd uitgezocht en opgeschreven. In deze tijd begon men daaraan. Bij verschil van mening werd er gestemd.
Uiteindelijk werd het een taak van eeuwen. Het eindresultaat is de Talmoed.
Hieraan ontlenen we de verhalen over wijze rabbi’s en zo.
Naast de Joden in Palestina hadden ook de Joden in Babylon grote invloed op de ontwikkeling van de Joodse theologie.
Van 115-17 vond de Kitosoorlog plaats. Joden in Cyrenaica, Egypte en Cyprus kwamen in opstand. Uiteindelijk verloren ze. De Joden in Judea waren er slechts zijdelings bij betrokken.
Tegenwoordig hoort men nogal eens, dat wij als kerk van de Joden moeten leren, want Jezus was ook een Jood; van de huidige Joden kunnen we dus leren hoe de mensen in Jezus’ tijd dachten.
Dat is dus heel betrekkelijk: Jezus leefde in de tijd dat de tempel nog bestond, en er nog 24 stromingen waren. In Zijn tijd was de tempel het centrum van de Joodse godsdienst. Dat gold ook voor Jezus zelf. Over Hem staat bijv. in de Bijbel: “de ijver voor Uw huis zal Mij verteren” (Joh. 2:17)
En sommige van Zijn meest felle verwijten gaan ook over tempel en altaar.
Wee u, blinde wegwijzers, die zegt: “heeft iemand bij de tempel gezworen, dat betekent niets. Maar heeft iemand bij het goud van de tempel gezworen, dan is hij gebonden”. Gij dwazen en blinden, wat is toch meer, het goud of de tempel die het goud heeft geheiligd?
“heeft iemand bij het altaar gezworen, dat betekent niets. Maar heeft iemand bij de gave die daarop ligt gezworen, dan is hij gebonden” Matth. 23:16-18.
Dit waren duidelijk regels afkomstig van de de Sadduceeën.
De huidige orthodoxe Joden zijn Farizeeën; over de ideeën van de Sadduceeën is weinig bekend, en dat geldt in meer of mindere mate ook voor Zeloten en Essenen.
Over bovenstaande teksten kunnen de huidige Joden ons dus niet uit eigen bronnen iets vertellen. De ideeën van Sadduceeën, Essenen en Zeloten maken geen deel uit van de huidige Joodse denkwereld. De Talmoed is uit de tijd na Jezus. Het huidige Jodendom verschilt nogal van dat in Jezus’ tijd.
Dat wil overigens niet zeggen, dat ons verdiepen in het Jodendom geen goede zaak zou zijn. Al was het alleen maar om ons te bezinnen op de vraag hoe een evangelie van liefde kon resulteren in zoveel haat voor andersdenkenden.