Jacobus

In een vorig hoofdstuk hebben we de dood Herodes Agrippa besproken. Dat was in 44.

Zijn zoon Herodes Agrippa II werd formeel zijn opvolger, maar in Judea had hij niets te zeggen. In de bijbel wordt hij genoemd in Hand. 25 en 26, waar Paulus hem over zijn leven en zijn geloof vertelt.

Claudius benoemde weer stadhouders, die in Judea de feitelijke macht hadden.

Tot aan de opstand van 66-70 zijn er zeven geweest. Alle zeven waren slecht.

Ik noem er vier:

- Alexander. Hij was een (afvallige) Jood, geboren in Alexandrië. Zijn Jood-zijn inspireerde hem niet tot een goed stadhouderschap over zijn mede-Joden.

- Felix. Hij wordt in de Bijbel genoemd in Hand. 23 en 24. Hij hield Paulus in gevangenschap.

- Festus. Ook hij hield Paulus in gevangenschap, en stuurde hem naar Rome toen Paulus zich op de keizer had beroepen.

- Gessius Florus, de laatste, en de slechtste. Toen hij stadhouder was brak de opstand uit.

In deze tijd waren er veel Joden, die de komst van de Messias nog steeds verwachtten, en er waren ook een aantal mensen geweest, die zeiden dat zij de Messias waren, en de Romeinen zouden verdrijven. De Romeinen hadden tot dan toe korte metten met zulke opstanden gemaakt.

In Rome werd keizer Claudius vergiftigd door zijn vrouw Agrippina, zodra hij haar zoon Nero had geadopteerd en hem zijn dochter Octavia als vrouw had gegeven.

Die adoptie had voor Claudius geen zin, want hij had ook een zoon Britannicus, die hem had kunnen opvolgen, maar Agrippina wilde het, zodat Nero Claudius kon opvolgen. Dat was in het jaar 54. Nero volgde hem op, en begon als een goed keizer, maar dat duurde niet lang. In 59 beging hij de ergste misdaad: hij liet zijn moeder vermoorden, die nog wel zo haar best had gedaan om hem op de troon te krijgen.

Ook veel anderen liet hij vermoorden, of gaf hij opdracht zelfmoord te plegen. De bekendsten zijn zijn vrouw Octavia en de filosoof Seneca, zijn vroegere leermeester. Toen die zelfmoord moest plegen wilde hij dat doen zoals Socrates was gestorven, maar dat lukte niet helemaal.

Nero trouwde met Poppaea, de vrouw van ene Otho. Die had haar als minnares aan Nero aangeboden, maar Poppaea wilde meer, ze wilde keizerin worden. Ze zou een grote belangstelling voor het Jodendom hebben gehad, en volgens legenden heeft ze ook met Paulus gesproken. Bij een echtelijke ruzie heeft Nero haar doodgetrapt.

Ze had op het verkeerde paard gewed: Otho werd later zelf keizer (maar niet lang).

In 64 brak er een enorme brand uit in Rome. Toen bleek dat Nero de vrijgekomen grond voor een heel groot en duur paleis wilde gebruiken, werd er rondverteld dat hij de brand zelf had aangestoken, om zo de grond vrij te krijgen.

Nero gaf daarom de schuld aan de Christenen, die vervolgd werden. Volgens de legenden van de kerk werden toen ook Petrus en Paulus gedood.

De bekende film “Quo vadis” speelt in deze tijd.

Nero vond zichzelf een groot artiest. Hij zong en begeleidde zichzelf op de lier. Hij deed mee aan verscheidene festivals, en kreeg altijd de eerste prijs.

In 68 kwam een generaal in opstand, Nero werd afgezet en pleegde zelfmoord. Zijn laatste woorden waren: “Met mij gaat een groot artiest verloren”.

Nero wordt in de bijbel niet bij name genoemd, maar als Paulus zegt (Hand. 25:11): “Ik beroep mij op de keizer”, dan is dat Nero.

De kerk in Judea kende na de dood van Herodes Agrippa een tijd van rust.

We zagen al, dat Jacobus, de broer van Jezus, de leiding had gekregen in de Christengemeente van Jeruzalem, nadat Petrus en de andere apostelen gevlucht waren bij de vervolging door Herodes Agrippa, en dat bleef zo. Hij hecht zijn goedkeuring aan het feit, dat Paulus aan de heidenen de besnijdenis en andere Joodse riten niet had opgelegd. (Dit moet ongeveer in het jaar 58 zijn gebeurd.) En hij zou de schrijver zijn van de brief van Jacobus. Buiten de Bijbel om is hij ook bekend. Daar heet hij Jacobus de Rechtvaardige, en geldt ook daar als leider van de Joodse Christenen, en als eerste bisschop van Jeruzalem. De naam Jacobus de Rechtvaardige dankt hij aan het feit, dat hij de Joodse wetten zeer streng naleeft. Voor hem gold: het geloof blijkt uit de werken.

In de brief van Jacobus komt hetzelfde beeld naar voren. Ik citeer een tekst: “Iemand kan wel beweren, broeders en zusters, dat hij gelooft, maar toont hij het niet door zijn daden, dan helpt het hem niets. Zal een dergelijk geloof hem soms redden?” (Jacobus 2:14)

Luther hield niet van deze brief. Hij noemde het: “de strooien brief van Jacobus”. In 62 werd Jacobus vermoord, in opdracht van de hogepriester. 80 Farizeeën, die tegen deze moord protesteerden(!), werden ook vermoord. Jacobus werd als leider van de Joodse Christenen opgevolgd door Simon, een andere broer van Jezus, en ook geen discipel, en geen getuige van de Opstanding of Hemelvaart.