MIDDELHARNIS VERBEELD

Al jong tekende en schilderde ik. Omdat ik het mooi vond om te doen en omdat ik moest. Ik moest en zou laten zien wat ik mooi vond. Dat waar mijn hart vol van was, wilde ik verbeelden. Toen ik me ging interesseren voor het dorp en zijn geschiedenis, werd dat het onderwerp voor mijn tekeningen en schilderijen. Middelharnis en de omgeving kwamen met de tijd steeds weer als onderwerp terug. In mijn vele honderden foto's en in mijn schilderijen. Ook en misschien wel juist toen ik al jaren buiten het eiland woonde. Hieronder staan ze in chronologische volgorde. De eerst van 1981, de laatste, tot nu toe, van 2006.

Bij de schilderijen die ik in 2012 tot onderwerp en vertrekpunt nam, heb ik de tekst van de blogtekst gevoegd.

Deze kleine aquarel maakte ik in 1981, ik was 16 jaar toen, naar een reproductie van het Laantje van Middelharnis, geschilderd door Meindert Hobbema. Ik genoot van de wolken, de mooie laan met die wonderlijk gesnoeide bomen en het dorp, míjn dorp, in de verte. Het schilderij van Meindert Hobbema is al eeuwen hét schilderij van het dorp en dat zal het de komende eeuwen ook zijn. In 1985 stond ik er totaal onverwacht ineens oog in oog mee tijdens een bezoek aan National Gallery in Londen toen ik daar was met de kunstacademie. Ik wilde het iedereen wel vertellen: dat is mijn dorp, daar heb ik gewoond! Pas ruim dertig jaar later stond er ik weer voor en bezocht ik het museum tijdens een vakantieweek in Londen een paar keer om het schilderij weer te zien. Op het informatiekaartje ernaast stond ook toen nog dat de geschilderde plek nagenoeg niet veranderd is. De tekst is waarschijnlijk een eeuw lang niet gewijzigd, en kloppen doet de tekst zeker niet meer. Via social media heb ik het museum dat laten weten. De tekst zal er niet om veranderd zijn,

Ik begon naar foto's van mijn eigen buurt te kijken en koos die van de Gelein Cornelissetraat en de Molenstraat uit om naar de schilderen. Ik besefte dat eens deze buurt niet meer zo zou zijn zoals ik die kende. Het voorbijgaan van de dingen drong zich aan me op, wat werd versterkt doordat ik werd geconfronteerd met het voorbij gaan van mensen om me heen, Veel werd in die tijd voor mij anders. Ik zat sinds een klein jaar in Rotterdam op school, waardoor mijn vrije tijd werd beperkt. Ik viel terug op mijn vroegere liefdes: tekenen, schilderen en wilde planten zoeken. Met andere ogen ging ik kijken naar mijn buurt en mijn dorp. Huizen komen en huizen gaan, besefte ik en ze waren voor mij woorden over mensen die komen en gaan. In dit buurtje was ik opgegroeid. Met vrienden en alleen had ik er van alles beleefd en dit was zoals ik het wilde herinneren: zonnig en met een paradijselijke rust. Dit was mijn thuis geweest en het zou het in mijn herinnering op de een of andere manier blijven.

Uit de bibliotheek leende ik boekjes met oude ansichten van Goeree-Overflakkee en ik lette vooral op die van Middelharnis. Ik prentte de oude zwart-witfoto's in mijn hoofd, waardoor het was of ik het dorp zelf zo had gezien. Ik nam ze als onderwerp en tekende ze na en kleurde ze in met grijzen. De liefde voor het dorp en de geschiedenis had me gegrepen. En onder stoelen of banken stak ik die liefde niet.

De foto van de korenmolen op de Westdijk vond ik heel bijzonder. Dat de dijk er ooit zo had uitgezien, met de fiere molen hoog boven alles uit, vond ik prachtig. Het was voor mij de meest iconische foto en het beeld voegde vanaf toen een extra laag toe aan mijn beleving van het dorp waar ik mijn eigen belevenissen en herinneringen had. Het was mijn wereld, mijn dorp, voor de momenten die ik koos om daarbij stil te staan. Op andere momenten liep ik met jongens uit de straat rookbommen en vuurwerk af te steken op deze zelfde dijk en verzamelde ik met hen autobanden voor een groot vuur tijdens de oudejaarsnacht.

Dit is de eerste aquarel die ik buiten maakte, zittend op de stoep, met zicht op de achterkant van de huizen aan de Ring en op de toren van de Grote Kerk van Middelharnis. Ik genoot van het schilderen van de wolken bij het vallen van de avond. Hoe vaak had ik hier niet vanzelfsprekend gelopen met mijn ouders, broer en zussen naar de kerk. En nu was ik alleen en koos ik zelfverzekerd mijn eigen weg en nam ik het moment geschilderd op papier mee naar huis.

Een veilig heenkomen (1982)

Het moment waarop ik oog kreeg voor de veranderingen in het dorp, viel samen met het wegvallen van mensen die tot dat moment er vanzelfsprekend altijd waren. Het dorp dat ik had ervaren als een onveranderlijke plaats, verloor huizen, soms zelfs hele straten, en het was alsof ze er nooit waren geweest. Ik wilde de beelden vasthouden, herinneren, en met het fototoestel van mijn vader begon ik met dat doel foto's in het dorp te maken van huizen en schuren die gesloopt zouden worden. Ik begon boekjes met oude ansichten van het dorp te bekijken en te lezen, er fotokopieën uit te maken.

Tijdens de nieuwjaarsnacht van 1981 brandde de statige directeurswoning van de gasfabriek uit. In de week erna tekende ik de woning voordat die afgebroken zou kunnen worden. Zo tekende ik ook de gasfabriek, die bij ons in de wijk stond. In, onder en rond die fabriek had ik me vanaf mijn jongste jaren vermaakt. De fabriek en het grote terrein eromheen waren het domein van spel, avontuur en vrijheid geweest waaraan ik door flarden herinnering intens verbonden was.

Ik had met jongens uit de straat vuren gestookt in de kelderruimte onder deze, overigens toen al niet meer actieve, fabriek. In de op die momenten ongetwijfeld van koolmonoxide vergeven ruimte vol dikke rook had ik me, een jaar of tien was ik, voor mijn vriendje eens als dood gehouden, terwijl ik ademde door aan elkaar gekoppelde buizen waarmee ik verbonden was met de buitenlucht. (Ik besef nu dat ik in die kelder evengoed het leven had kunnen laten) We hadden gestookt in vaten met restanten olie, wat me op een van de vroege zaterdagmiddagen een verbrand kuifje waar geen kam meer doorheen kwam en weggeschroeide wenkbrauwen had opgeleverd. Een roodharige leraar die in het oude gebouw lesgaf, hadden we er uitgelokt door hem vanachter het hoge hek 'rode stier' toe te schreeuwen, waarna we hem angstvallig hadden gevolgd om te zien of hij ons ook op zou komen zoeken. Een flinke steen van een door ons vanachter hetzelfde hek uitgescholden scholier had me op een ongelukkig moment vol op mijn mond geraakt, waarna buurvrouwen op mijn geschreeuw geschrokken de deur uit waren gekomen om te zien wat er gebeurd was; de dagen erna had ik met mijn gehavende lippen alleen maar 'kak' kunnen zeggen, als mijn moeder me vroeg wat ik wilde eten en ik pap wilde hebben. Later waren we de zolder van de fabriek opgeklommen, waar we materiaal aantroffen uit de oorlog; een vlag, een door de motten aangevreten jas, een pet van een officier, een brancard. De vlag staken we in de vlaghouder van een onwelgevallige buurman, de pet nam ik als aandenken mee naar huis. We hadden in een van de ruimten in de fabriek tientallen autobanden opgeslagen en beraamden er plannen om ze tijdens de nieuwjaarsnacht van 1981 te verbranden op de hoofdader door het dorp, het Beneden Zandpad. Op het terrein rond de fabriek had ik elk jaar weer klaprozen de gifspuit zien weerstaan en in de stenige bodem steeds weer in bloei zien komen.

En toen was het over. Het laatste jaar stond de fabriek er wel, maar hij stond er verlaten en verweesd op een modderig terrein zonder de kabels, de kunststof leidingen en betonnen buizen die het al die tijd hadden omringd. Op sterven na dood, zo stond het eerder zo trotse fabrieksgebouw erbij. Het paste ook niet meer bij de nieuwe winkels in de buurt; zijn tijd zat erop en ik vond het er treurig uitzien. Ik tekende en schilderde de fabriek en maakte er foto's van; en tegelijk ook van de vrienden uit de straat.

Aan het eind van datzelfde jaar stond onze verhuizing naar een groter huis, verderop in de straat, op stapel. Ik besloot een maquette van het oude huis te maken, om het mee te kunnen nemen naar de andere woning, maar verder dan de garage, inclusief werkbank, kwam ik niet. Er veranderde zoveel, dat ik het niet bij kon bijhouden.

In het natuurreservaat, enkele bloemendijken net buiten Sommelsdijk, pakte ik mijn plantenliefhebberij weer op. Een paar jaar eerder had ik er uren doorgebracht om planten te zoeken en hun namen te leren, tot ik ze allemaal kende en ik wilde die beleving, die vaste plek, weer terug. Maar zo intens als toen werd het niet meer. Alleen al door het elke dag reizen naar Rotterdam - een uur heen en een uur terug - bleef er te weinig tijd over om in de wereld van witte en rode klaver, voederwikke, vogelwikke, fluitenkruid, margriet en kleefkruid kopje onder te gaan.

Terwijl de veranderingen me door de vingers glipten, droomde ik weg bij de oude ansichten van het dorp. Ze kregen in mijn hoofd een plaats, terwijl veel straatbeelden al een eeuw tot het verleden behoorden. De werkelijkheid verrijkte ik met de beelden van het verleden, zodat plaats en tijd een deel van hun macht moesten prijsgeven. De huizen en straten van toen waren er nog zolang ik ze herinnerde. De ménsen van toen waren er nog, zolang ik ze herinnerde. Ik had van die oude foto's al met potlood en inkt gewassen tekeningen gemaakt en nu, in 1982, koos ik een van die zwart-witfoto's uit voor een grote aquarel. Ik verbond er kleuren aan, haalde het verleden terug in de tijd en zette mensen zonder naam in het licht. Af kwam het werk niet; het was een studie op zoveel onderdelen, en zoveel was zó nieuw, dat de opdracht die ik me had opgelegd, me te machtig was. En toch, het resultaat zegt me veel over wat ik zocht. Ik wilde me niet neerleggen bij het voorbijgaan en het vergeten. Ik voegde aan het heden en mijn eigen herinnering, de herinnering toe van voorgaande generaties, waardoor de spanwijdte van mijn herinnering de lengte van een mensenleven oversteeg. Ik won daarmee terrein op de tijd, die telkens maar weer doet vergeten en wegneemt alsof iets of iemand er nooit was. Ik genoot van de herinneringen en het verleden. Een veilig heenkomen was het, waar niets meer anders werd en waarin ik eindeloos kon dwalen, zonder nog iets of iemand te hoeven verliezen.

Mijn dorp, mijn eiland (1995)

Ik vergat op de academie het eiland niet. Het dorp op mijn eiland Flakkee dat ik in de laatste jaren dat ik er woonde zo intens in me op had genomen, was me in mijn genen gaan zitten. Het was mijn thuis, het was mijn herinnering. Het was ook de plek waar ik me op slag altijd weer hervond. En zo moest dit thuis tijdens mijn studie aan de academie wel een plaats krijgen in mijn opdrachten als ik het voor het kiezen had. Molen 'De Dankbaarheid', die ik alleen kende van oude ansichten en foto's, was door het eindeloos bekijken daarvan, en het besef dat hij vroeger zo dicht bij ons huis had gestaan, de molen geworden die me terugbracht naar mijn eiland, mijn herinneringen, mijn familie. Ik verbeeldde de molen met aquarel en krijt en deed hetzelfde met een paar huizen in de Ring van Middelharnis. Het rechtse huis had ik een paar jaar eerder op de foto gezet, toen ik had gelezen dat het afgebroken ging worden. Hier was het huis nog onderdeel van het dorp. Ernaast zette ik twee fragiele kleinere huisjes.

Ik zocht naar stevige verbeeldingen die stonden als een huis en zette die neer met harde zwarte lijnen. Zelfs de lucht maakte ik grijpbaar en driedimensionaal en net zo goed onderdeel van mijn wereld als de tastbare huizen en straten. Alles kwam er voor mij in samen: de liefde voor mijn dorp, voor de herinnering, voor de mensen, het verzet tegen het vanzelfsprekende, tegen gebaande wegen en het verlangen kwetsbaar te zijn en onkwetsbaar tegelijk. Het waren mijn beelden en mijn beelden waren mij.

In mijn studentenkamer kregen ze een vaste plek, naast elkaar, en nu weer.

De taal verstaan en ermee op weg gegaan (1986)

Juni 1986 hakte ik de knoop door. Na drie jaar liet ik de kunstacademie in Kampen achter me. Het was mooi geweest. Ook letterlijk. De maanden erna koos ik voor een andere studie - ooit moest er immers brood op de plank - en defensie had niet lang nodig om mij er op te wijzen dat dit dan het moment was om mijn militaire dienst te gaan vervullen. Maart 1987 was de maand waarin ik op moest komen in Ermelo voor een dienst van zestien maanden. Ik had nog een half jaar en besloot studie en schilderen af te gaan wisselen. Ik keerde terug naar waar ik vóór de academietijd schilderend gebleven was. Het leverde aquarellen op die ik vóór die tijd niet had kunnen maken. Het was naar academiemaatstaven natuurlijk niet vernieuwend, maar het was wel waar mijn hart lag.

Ik wilde gewoon weer eens even opgaan in mijn eiland. In de geschiedenis en in het voorbijgaan van wat ooit was. Ik koos het statige tramstation van Middelharnis dat in 1909 zo jong en veelbelovend aan de rand van het dorp stond te stralen. Het was 1986 toen ik de oude foto erbij nam van het station dat twee jaar eerder was afgebroken. Niets meer van terug te vinden. Het was alsof het er nooit had gestaan. Alsof er geen jeugd was geweest en het begin van een nieuwe tijd. En daarom wilde ik ervan schilderen. Van onbevangen hoop en vertrouwen zonder te weten wat op je pad komt. Mijn opa was van 1908 en was juist een jaar voordat ik dit beeld maakte, overleden. Ook dat zat in mijn hoofd. En weer was het beeld van het voorbijgaan van huizen en gebouwen mijn taal voor het voorbijgaan van mensen om me heen.

Ik zette het station in het vlakke Flakkeese land, in het licht, onder hoge wolken, en het voelt nu als hoe ik toen mijn reis begon. Ik had de tijd en ik nam de tijd om meer van mijn eiland, waar ik zo in geworteld was, te schilderen. De Ring van Middelharnis met de oude muziektent plaatste ik, naar een oude zwart-witfoto onder en temidden van hoge wolken: een wereld met een menselijke maat met ruimte voor het tastbare en het ontastbare, die ik weer in de tijd plaatste omdat ik ook toen naar zo'n wereld steeds verlangde.

De foto van het groene gebied met kleinschalige landbouw tussen Middelharnis en Sommelsdijk spreekt mij bijzonder tot de verbeelding. Het laat zich daar nu niet meer vinden: al het groen is er in de eerste helft van de twintigste eeuw volgebouwd en volgelegd. De sfeer is nog wel terug te vinden ten westen van Sommelsdijk en ook aan de oostkant van Middelharnis en die plekken zal niet gauw overkomen wat tussen beide dorpen is gebeurd. Molen De Dankbaarheid staat fier in de ruimte en zou het daar nog tot in 1963 uithouden, totdat die werd gesloopt en niets en niemand de molen nog kon redden. Het groen maakte plaats voor de Dirk Bosstraat, waar ik van mijn derde tot mijn zeventiende jaar woonde. Ik groef er een vijver en vond zeeklei van allerlei kleur en waarvan de blauwe vette klei me altijd is bijgebleven,. Ik vond er ook stukken serviesgoed en grauwwitte pijpenkoppen en pijpenstelen in stukjes. Het zuiverhuis, dat we aanduiden met 'de gasfabriek' staat er nog, net als de gasketel en in de verte het silhouet van het tramstation. Het enige dat over is van dit tafereel is de Rooms-katholieke kerk aan de Langeweg, helemaal rechts. De heer Kruider, die betrokken was bij de oprichting van het Steekmuseum, had het nog op zijn netvlies staan, dit beeld van het dorp en hij vertelde erover met weemoed, toen ik bij hem thuis was om te praten over het fotograferen van het dorp en het naast elkaar zetten van hoe het was en hoe het was geworden en over het presenteren ervan tijdens de jaarvergadering van het Steekmuseum. En ik kende het alleen van die ene zwart-witfoto in een oude ansichtenboekje en zocht een manier om het evengoed tot mijn herinnering aan het dorp te maken. Ik voegde de kleuren toe om ze tot leven te wekken, de schuurtjes, de molen waarvan ik bij het spitten naar wormen de gele bakstenen in de grond aantrof, de 'gasfabriek' en het station,

Naar een foto van de brand van de Grote Kerk van Middelharnis in 1948, maakte ik deze aquarel. Nog geen halve eeuw na de eerste brand, dampte de kerk opnieuw als een stampende locomotief een zeker einde tegemoet. Ik schilderde het als een decor van een groot drama. De vlammen slaan nog uit het dak, dat niet lang daarna in de kerk zal storten en daar dat wat nog niet verbrand is, mee zal nemen in de ondergang. Je zou er geen stuiver meer voor geven. Maar uit de as herrees de oude kerk toch weer en werd die toch weer onderdak van de kerkelijke gemeente. Vanaf mijn zesde jaar zat ik er elke zondag en na het afscheid van de zondagsschool twee keer elke zondag. Nooit was ik maar zo thuisgebleven. Daar dacht je niet aan. Het was als het vanzelfsprekende ademhalen in het ritme van de week.

De muziektent in de Ring van Middelharnis. Na een inzamelingsactie was die er gebouwd op de plek waar kort daarvoor nog de kerkgracht liep. komen. Zo ongeveer twintig jaar had de muziektent er gestaan, toen hij tekenen van verval begon te vertonen en van het toneel verdween. Kort daarna, in 1925, verrees op het Burgemeester Boumanplein een nieuwe muziektent en die staat er nu nog,

Het aantal keren dat ik in Middelharnis was, nam gaandeweg af, waardoor de intensiteit waarmee ik het dorp beleefde toenam. Als ik er was, wandelde ik eindeloos door de straten en rond het dorp. Ik begon er foto's van te maken, Eerst van huizen die op het punt stonden afgebroken te worden, later van straten hoe dan ook. De foto's werden een paar jaar later onderwerp van schilderijen, zoals ook van dit schilderij, met het kleine schuurtje dat net buiten het dorp stond.

Gedroomde stille wereld (1991)

Ik greep weer terug op Flakkee, naar de honderden foto's die ik er had gemaakt, en nog maakte. Ik zocht ook wel met Kampen en de directe omgeving ervan een band te krijgen, besefte ook wel dat dat nodig was om ook hier volop te leven, maar ging toch graag onder in de herinnering die onverwoestbaar in me was. Het landschap verbond me met de mensen daar, was als een tijdmachine waar ik in kon stappen waar en wanneer ik maar wilde. Ik hoefde er niet eens te zijn om het te ervaren.

Deze keer koos ik een oud schuurtje dat net buiten het dorp Middelharnis stond, of had gestaan. Een schuurtje dat niets meer moest en niets meer hoefde. Het was er omdat het er was. Ik plaatste het middenin een witte, vlakke wereld, waarin de tijd stil stond; een wereld die ik vanachter een robuust hek bewonderde. Ik keek er verlangend naar. Naar niet meer te moeten, niets meer te hoeven en er gewoon te zijn omdat je er bent.

De Grote Kerk van Middelharnis (1993)

Ik wilde de Grote Kerk van Middelharnis al vaker eens onderwerp van een schilderij maken, maar behalve de keer dat ik hem schilderde naar een foto van de brand van 1948, was het zover niet gekomen. Mijn vader had de kerk al wel vaker en ook op groot formaat geschilderd, telkens in opdracht zodat we er thuis maar kort van konden genieten. Ze gingen ingelijst naar de opdrachtgever en ik zag ze niet meer terug. In 1993 moest het er dan toch maar eens van komen.

Ik schilderde het kerkgebouw waar ik omheen wandelde en fietste op mijn tochten door het dorp. Het gebouw waarvan ik wist dat het direct na de inpoldering van de opwassen in 1465 werd gebouwd en in de tijd tot twee keer toe volledig in vlammen was opgegaan. Ik zette de kerk in heerlijk voorjaarslicht, fier en monumentaal. Ik schilderde haar met enige afstand, vanachter de toen nog iele bomen, maar ze was voor mij meer. Ze was de plek waar ik al jong kennis had gemaakt met christelijk leven en denken, met ogenschijnlijk onveranderlijke gewoonten en rituelen tijdens kerkdiensten waarin de tijd zo langzaam ging. Waarin elke zondag weer in de opgelezen 'tien geboden' de opdracht klonk 'God lief te hebben boven alles en de naaste als onszelf'.

Ik zag er mensen die elk lied zongen of hun leven ervan af hing. Zo zat elke zondag een paar banken schuin voor mij een oude man bij een van de grauwgrijze pilaren zó voluit met open mond en met zijn hele gezicht mee te zingen, dat in mij als tienjarige kereltje de gedachte opkwam dat hij misschien zijn halve leven niet had meegezongen en dat nu, in die laatste jaren goed wilde maken. Sommige psalmen klonken anders dan gewoon, omdat ze een opgetogener melodie hadden, gekoppeld aan woorden die zo uit het hart kwamen. Die psalmen brachten de anders zo ingetogen mensen enkele minuten in vervoering. ' 'k Zal Zijn lof zelfs in de nacht, (en nog weer hoger en harder) zingen daar ik Hem verwacht...' klonk het dan begeleid door steeds intenser orgelspel uit honderden kelen tegelijk, zij aan zij, met een onvergetelijke overtuiging. Daarna keerde de rust weer. Ze hadden hun hart samen gelucht, zichzelf moed ingezongen op hun vertrouwde plek, in hun vertrouwde kerk die ze voor geen goud wilden missen.

Deze is van de plek waar ik zo vaak kwam. De dijk, met verderop het hoge pand van boekhandel Ariese, waar onderlangs de Nieuwstraat loopt richting de Voorstraat. Zo thuis als daar ben ik niet gauw ergens anders. Niet om de architectuur op zichzelf, niet om wat dan ook in objectieve zin, maar omdat mijn herinneringen aan mijn jongste jaren zich er ontvouwen, hoe lang geleden het ook mag zijn. Hier herinner ik mijn ritje op de fiets naar huis, met een groot, opgerold vel spierwit tekenpapier van een kwartje onder de arm om er thuis de plattegrond van de Amsterdam en de omgeving ervan te tekenen. Niets had ik verder nodig. Papier van een kwartje en een potlood voor het tekenen van de stad, de spoorlijnen en symbolen voor kastelen, het vliegveld en midgetgolfbanen. Ik herinner me er de stinkbommen die ik met met vriendje op de mat van een kledingwinkel kapot trapte en de boze winkelier die ons in de kraag greep, het aansteken van rookbommen van sterretjes in pvc-buisjes, het uitdelen van gratis ijs door Jamin als de stroom te lang uitgevallen was geweest om het ijs nog te kunnen verkopen, het me misselijk eten aan chips bij Jamin tijdens een tussenuur van school, het winnen van een onooglijke zwemtas bij een tekenwedstrijd, het van mijn stuur glippen van een emmer vol vissen die ik in de haven had gevangen voor in mijn vijver, het autoritje in de Austin Alegro van een vriendin van mijn moeder, als we van mijn oma in de Schoolstraat, waar we uit de kerk waren geweest, naar huis gingen en zoveel meer.

Maandagmorgens op Flakkee (1993)

In 1993 pakte ik het aquarelleren weer op. Ik wilde het ontastbare weer eens in het tastbare laten zien. Ik leerde snel en na een aantal aquarellen was ik helemaal in mijn element. Ik koos een dia van een karakteristiek huis op de Oostdijk van Middelharnis, die ik een aantal jaren ervoor had gemaakt tijdens een paar dagen vrij op Flakkee. Meestal was ik er van vrijdagavond tot en met maandagmiddag en zeker ook de maandagmorgen was bijzonder. Ik was dan ruimschoots geacclimatiseerd, had de familie ontmoet, was de polder alweer in en uit gefietst, en had de vertrouwde kerk bezocht. En op die maandagmorgens was ik er nóg en nam ik de tijd om eindeloos door de oude straten te lopen en foto's te maken. Overal zag ik mensen de werkweek beginnen, en ik moest nog even niets. Ik genoot van de vrijheid en de herinneringen, en het maakte me nauwelijks uit of de zon scheen of dat het dorp onder een dikke wolkendeken droomde.

De foto met het beddengoed uit het raam, met de frisse blik van de huizen over het lager gelegen dorp, was voor mij hét beeld van die vrije maandagmorgens op Flakkee. Bij het schilderen genoot ik van elk detail, van de kleuren, van het beeld dat de zichtbare werkelijkheid oversteeg. Ook dit was ik. En ik hoopte ook anderen aan te spreken met dit beeld van een hemel op aarde, van oog voor het kleine, van oog voor het licht.

Stoombootplein (1995)

Een collega vroeg me een schilderij voor haar vader te maken van een stadsgezicht in Zwolle. Ik keerde daarvoor weer terug naar de vertrouwde aquareltechniek en het voelde gelijk goed. Binnen een mum van tijd was het klaar en ik genoot van het resultaat.

Door het licht en de details zijn aquarellen de lichtvoetige noten naast de verbeeldingen van de ziel in acryl die zelden luchtig ogen en steeds een ondertoon van melancholie in zich dragen. Hier draait het om het hart en niet de ziel. En zo nu en dan is het daar precies de tijd voor. Ook toen ik deze aquarel maakte van het Stoombootplein van Middelharnis naar een van de oude ansichten. De 20e eeuw is er net begonnen; aan de aanlegsteiger bij hotel Meijer ligt stoomboot De Onderneming ("Mooi Jantje") van de veerdienst tussen Middelharnis en Rotterdam. Er is geen mens te zien en in niets herinnert het aan de dagelijkse drukte. Geen wolken en de spiegelingen in het water wijzen op slechts een enkel zuchtje wind.

Op deze manier verbeelden is voor mij het creëren van een land van dromen, waar tijd er niet toe doet. Waar grijze tonen weer tot kleur worden getoverd alsof de macht van de tijd is verbroken. De gang van de zon langs het hemelgewelf wordt er met het grootste gemak zomaar een eeuw teruggezet. Het is spelen met en reizen door de tijd die niet met zich laat spotten. Het is voor even de tijd vergeten.

Het oude huis (1994)

Als laatste van een lange rij huizen was dit huis aan het havenkanaal tussen Sommelsdijk en Middelharnis overgebleven. Midden jaren vijftig, kort na de watersnoodramp van 1953, was het onbewoonbaar verklaard. Een houten plank met de ingekerfde tekst 'onbewoonbaar verklaarde woning' boven de voordeur bevestigde dat. Als ik er naar binnen gluurde keek ik altijd even naar de lange rij hoefijzers en de oude gereedschappen op en rond een doorleefde donkerhouten werkbank. Ik besefte terdege dat het er eens niet meer zou zijn en had er graag iets tastbaars van meegenomen. Maar dat zat er niet in; die ene ruimte was te grondig gebarricadeerd.

Het huis verviel met de jaren steeds verder, maar het wist van geen wijken, of liever: het mocht er blijkbaar nog blijven staan. Het had iets onverzettelijks en het verval maakte het mooier. Schepen kwamen er al tijden niet meer voorbij. Het havenkanaal werd er vlakbij zelfs afgedamd. Het zal er ooit nieuw en trots bij hebben gestaan, met blije eerste bewoners, maar daaraan herinnerde het al lang niet meer. Het herinnerde aan de vergankelijkheid, dat wel, en dat wordt de meeste verlaten woningen niet gegund. Dat maakte het uniek.

Tijdens een wandeling dit jaar zag ik dat het er niet meer stond en toen ik er ging kijken, herinnerde nog slechts een enkele baksteen in het gras aan 'mijn huisje'. Dat stemde me op de een of andere manier triest. Om het voorbij gaan van de dingen, en meer dan dat, het voorbij gaan van de mensen. Al die foto's die ik door de jaren heen maakte van dit huis, dit schilderij van weemoed en herinnering, het is me eigenlijk steeds daarom gegaan: om het voorbij gaan van mensen, wat ik hier in milde vorm ervoer, wat ik hier zonder moeite kon waarnemen, ervaren en verbeelden.

Wuivende halen aan de Stadsedijk (2002)

Als ik op Flakkee ben, is dat vaak maar voor een dag, maar in de jaren negentig en ook nog wel kort daarna was ik er regelmatig een paar dagen achtereen. Om de familie en wie ik er toevallig tegenkwam weer eens te zien. Om door de zo bekende straten te lopen, als door een verhuisdoos vol herinneringen. Om het hart op te halen in de polders aan de randen van het dorp.

Op een van die dagen was ik er mooi even tussenuit gepiept. 'Ik ga even een rondje doen', zal ik wel hebben gezegd, en dan waren ze me echt wel even kwijt. Dat wisten ze. Ook dat ik vast weer wat later thuis zou zijn dan vooraf ingeschat. Toen ik de deur achter me dichttrok, had ik nog geen idee waar ik heen zou gaan en uit zou komen. Ik zou wel zien en dwaalde door het dorp en daarbuiten.

Het was een onstuimige dag met een scherpe zon en stapelwolken. Ik raakte buiten het dorp om van de wolken te genieten en werd op de Stadsedijk tussen Middelharnis en Stad aan 't Haringvliet verrast door het spel van de wind met het gewas in de polder. Ik besloot ertussen te gaan staan om het beter te zien. Om het te beleven en er foto's van te maken. Het was er onvergetelijk. Dat wist ik tóen gelijk al. Wat een ruimte. Wat een heerlijk gevoel van vrijheid tussen de halmen die glinsterend in het licht, om me heen wuifden en van me af in lange lome vlagen. Het zonlicht dreef jachtige schaduwen over het veld, over het eiland naar Nieuwe Tonge en verder. Het waren heerlijke momenten. Voor een toeschouwer onbetekenend en niet bepaald onderdeel van een wereldreis. Maar toch, meer zocht ik niet. Het was me meer dan genoeg.

Het schilderij dat ik er jaren later van maakte, is de nagalm van dat eindeloze vrije halfuur in de wind en in de zon. Het herinnert me eraan. En het roept me op meer dan toeschouwer te zijn.

Gaan zitten bij een bloem (2002)

Onbevangen zijn als een kind dat gaat zitten bij een bloem en zich verwondert, dat opgaat in het spel en het leven als een droom betreedt. Het gaat al gauw ten onder in de drukte van het bestaan. In de kennis van het kwaad en in het besef van tijd. In het verzadigd oog. En ook in dat-we-grote-mensen-zijn. We zouden het wel willen, maar het glipt ons door de vingers. Zoals de oceaan een ijsberg erodeert, zo lijkt het leven tol te eisen van het kind in ons.

In mij voegde die onbevangenheid zich bij mijn eerste liefde voor de wilde planten rond het dorp, in de Christoffelpolder buiten Sommelsdijk, op de slikken en de schorren, in de duinen. Het kon nog net. Nog net voordat de dagen zich zouden vullen met veel meer moeten. Nog voor de eindigheid zich aan me op zou dringen. Toen iedereen er nog was alsof het altijd zo zou zijn, al had ik beter kunnen weten. Toen al.

Iets van die onbevangenheid en van die eerste liefde heb ik bewaard. Goed bewaard, voor op de mooiste dagen. Om in beleving en verwondering weer even als een kind te kunnen zijn. Genoeg ook om ervan te kunnen schilderen en me aan mijn voornemen te herinneren.

Ik koos voor een onverharde afrit tegen een dijkhelling op het zuiden. Het warme domein van bloemen en insecten. Van de gele agrimonie. Van de blauwgroene kruisdistel en de kleine vos. De eenvoudige werkelijkheid waarin ik thuis was. 'Wee de mens in wie de kinderziel verloren gaat' zou voor mij de passende titel van het schilderij kunnen zijn. En terecht, want het is oppassen geblazen.

Herinneringen aan de oude dijk (2006)

Ik viel schilderend stil in 2005. Ik had me over zoveel uitgelaten en zoveel beelden gemaakt om me te herinneren aan wat ik me al jong had voorgenomen, namelijk een eigen weg te gaan en waarde te hechten aan wat echt en uit het hart is, dat het wel even genoeg was. Voor dat moment althans, want hetzelfde had ik veertien jaar eerder ook al even gedacht. Er zouden vast weer momenten komen dat ik wel zou moeten verbeelden omdat het me liever zou zijn dan zwijgen.

Zo'n moment was er na een jaar. Het kanaal dat de havens van Middelharnis en Sommelsdijk twee eeuwen lang had verbonden was namelijk gedempt en daarmee had ik toch wel wat verloren. Het was me de plek op de rand van natuur en cultuur, waar ik vaak even afstand nam. Waar ik de wereld om me heen eens even liet voor wat die was. Een deel van de geschiedenis liet zich daar nu nauwelijks nog raden. Geen ramp voor wie niet anders weet en het oude kanaal nooit kende. Ook niet voor wie er veel te herinneren had. Maar wel raar. De kanaaldijk met de meidoorn en de vlier, waarover ik eind jaren zeventig, begin jaren tachtig de Omloop van Menheerse zo vaak had gelopen, was in het kanaal geschoven. De zwaluwen die er twee honderd jaar boven het vlakke water op hoge toon (tri-triet) op insecten hadden gejaagd, hadden er niet veel meer te zoeken. Van herinneringen kunnen dieren immers niet leven. Ik ook niet, maar zonder is het me te kaal.

'Ik leef in het heden en het enige dat telt is de toekomst', vertrouwde iemand me eens toe. Hij had niets met het verleden. Ik vroeg hem, bekend met zijn achtergrond, waarom hij dan toch telkens in zijn Bijbel las als hij niets met het verleden had. Maar dat was anders, zei hij. Toch niet, zou ik denken. De woorden van de joods-christelijke traditie die ook achter deze dijk verankerd zijn in kerkelijke gemeenten, in families, in mensen jong en oud, zijn woorden uit herinnering, woorden uit het verleden die van generatie op generatie in het heden zijn geroepen. Om met mensen op weg te gaan. Om ze een weg te wijzen. Dé weg zullen de meesten van hen zeggen. Omdat ze geen andere zien en omdat ze er thuis zijn. Omdat de hoofdpersonen van al die verhalen voor hen geen vreemden zijn uit langvervlogen tijden, maar mensen van vlees en bloed. Metgezellen onderweg naar eenzelfde toekomst over de grenzen van de tijd.

Met die woorden is in de tijd heel wat gebeurd en gedaan. Ze zijn verweven geraakt met leerstelligheden en in handen gekomen van mensen, van mannen meestal, die van verbeelding en mysterie geen weet hebben, maar slechts van standen van zaken, van feiten en weten. Die de waarheden hakten uit steen.

Veel mensen voor wie het niet langer uit te houden is, nemen de benen. Pakken hun koffers met het noodzakelijke. Soms met meer, soms met minder. Dan maar helemaal opnieuw beginnen, is voor hen de gekozen weg. Liever hérbouwen dan vérbouwen. Met vallen en opstaan, dat wel. En vaak ook in het besef dat met het badwater meer is weggegooid dan hun lief is. Ze hebben een deel van hun verleden weggedaan. Het kompas dat zo vanzelfsprekend de weg had gewezen. Wat blijft zijn de herinneringen. De oude psalmen en gezangen die nog jaren en niet zelden nog een leven lang nagalmen in hun hoofd of in theatervoorstellingen van domineeszonen.

Ik heb de dijk geschilderd en de warme tinten van de nazomeravond. Om de oude dijk langs het stille water te herinneren. Om de diepe gronden achter de dijk die me lief zijn, niet te vergeten en mee te nemen in het eigen verhaal. Omdat het moet kunnen om met meer dan niets te beginnen. Met veel meer zelfs.