Havenhoofd

het havenhoofd was ik, als ik de opgeslagen herinneringen een kans geef, toch nog vaker dan ik dacht. Het zijn herinneringen waarin het om water draait. Ik kwam er om te zwemmen, te vissen of te varen. Het vissen deed ik graag alleen, op de pier, met een eenvoudige bamboe hengel. Ik heb er niet vaak gezwommen. Het water was er in die tijd ook veel te smerig omdat het riool van het dorp nog via de haven op het Haringvliet loosde. Het Havenhoofd is voor mij de plek waar ik afstand neem van alle drukte. Als ik erheen ging, fietste ik de drukte van het dorp uit, en was er urenlang alleen maar ik en het water. 

Vergane glorie, maar wel: mijn Havenhoofd

Eeuwenlang bereikten mensen die naar Middelharnis kwamen, het dorp via de haven. Zeilschepen en stoomboten brachten de reizigers van en naar de overkant. Vissloepen en andere vaartuigen kozen via het Havenhoofd het ruime sop. Aan het begin van de 20e eeuw werd de tramhaven gegraven en werd het tramspoor met perron en een ponton als aanlegplaats voor de tramboot die voer tussen Hellevoetsluis en Middelharnis-haven, aangelegd. Het werd er steeds drukker. Er was niet alleen het vervoer van passagiers, maar ook eindeloze rijen wagons met suikerbieten werden in de oogsttijd met de tram naar het Havenhoofd vervoerd. Zo ongeveer een halve eeuw ging dat zo.Totdat het doek viel voor de tramlijn. Na de watersnoodramp van 1953 krabbelde deze verbinding van de RTM (Rotterdamse Tramweg Maatschappij) niet meer op. Voor het vervoer van passagiers werden bussen ingezet. Het vrachtvervoer tussen Middelharnis-Station en Middelharnis-Haven werd nog even aangehouden, maar ook dat kwam te vervallen. De tram was geschiedenis. Het perron en de spoorrails verdwenen, de veerdienst naar de overkant bleef.  

Steeds meer mensen gingen aan de overkant werken en als ze daar niet naartoe verhuisden, reisden ze elke dag heen en weer. Er werd een grotere veerboot aangekocht (de Haringvliet) om al die auto's over te kunnen zetten. Maar ook daarmee bleef het behelpen. Er werd uitgezien naar bruggen en dammen, om niet meer afhankelijk te zijn van de boot, en die kwamen er. Eerst de Haringvlietbrug, in 1964, en in 1971 de Haringvlietdam: toen die laatste was geopend voor het verkeer, was het gebeurd met de veerboot. Er was veel belangstelling voor de laatste overtocht en met mijn vader, broer en oudste zus was ik er ook bij. We voeren op deze zonovergoten dag nog één keer mee op de Haringvliet, waarop onze buurman Van der Sluis jarenlang had gewerkt. 

Het werd stil op het Havenhoofd. Geen veerboot meer die op gezette tijden aankwam en vertrok, geen bussen meer die mensen naar het Havenhoofd brachten en er oppikten. Geen vertier meer tijdens strenge winters als de veerboten de grootste moeite hadden om door het zware ijs, al dan niet geholpen door ijsbrekers, de overtocht te maken. Wat bleef was de haven, met het ponton en de robuuste, zware dukdalven: het Havenhoofd zoals ik het ken. 

De provincie was voornemens verbindingen over de weg aan te leggen en voelde er weinig voor om hoge kosten te maken voor uitbreiding van de vervoersmogelijkheden over water. En dus werd gekozen voor een schip dat ze bij een sloper vonden. Het was een oude veerboot van 1932 die dienst had gedaan in Engeland op de Mersey. Er werd in 1956 een geheel nieuwe opbouw geplaatst. Het schip had een lengte- breedteverhouding van 3 op 1, wat prima paste voor het vervoer van auto's, waar er ongeveer 50 van op het dek pasten. De provincie bleef eigenaar en vercharterde het schip aan de RTM.  

Steeds lastiger

Het aantal auto's dat dagelijks de overtocht maakte en de omvang van het vrachtvervoer nam steeds verder toe. De nieuwe veerboot had een ruim dek vergeleken met de voorgangers, maar meer dan een tijdelijke oplossingen was het niet. Er móesten wel vaste verbindingen komen en daarover waren de gesprekken dan ook in volle gang. Op de overheid ging niet gewacht worden. De koppen werden bij elkaar gestoken om versneld een brug aan te leggen en in 1964 was de Haringvlietbrug, met tolheffing, gereed. Voor het vervoer naar en van Hellevoetsluis bleef de veerboot nog jaren in de vaart. 

zaterdag 14 augustus 1971

Op een mooie zaterdag, 14 augustus 1971, voer ik met mijn vader (die deze foto maakte), mijn oudste zus en mijn broertje een tochtje met de veerboot. Het was de dag waarop nog één keer kon worden meegevaren. De verbinding over de Haringvlietdam en -sluizen was klaar en de veerdienst werd nu opgeheven. Er veranderde daarmee veel. De tram was er al jaren niet meer en veel vervoer verliep al over de Haringvlietbrug, maar de veerdienst op Hellevoetsluis had nog veel drukte gegeven: lange rijen stonden 's morgens vroeg klaar om naar Hellevoetsluis over te steken. Die drukte was nu ineens voorbij. Het werd stil in en rond de tramhaven. Er werd door wie het vervuilde water niet deerde, gezwommen en van kades en steigers gedoken en er werd gevist, wat ook mooi kon op de lange, met basalt bedekte pier. Maar bijna niemand moest er meer zijn en dus werd het er stil en zeker op sombere dagen, verlaten.    

De jaren erna vervielen langzaam maar zeker de zware dukdalven en aanlegsteigers en ook andere tastbare herinneringen aan de vroegere bedrijvigheid ontkwamen niet aan het verval al zijn sommige er ook nu nog te vinden.  

De RTM had het in deze tijd zwaar en stond eigenlijk op een te laag peil om de vervoersontwikkeling te kunnen bijhouden. Het uitbreken van de oorlog tussen Duitsland en Polen, Engeland en Frankrijk verschoof de problemen naar een later tijdstip.

Maart 1946: De eerste veerboot, na oorlogsschade, weer terug 

Tijdens de oorlogsjaren, hebben de veerboten van de RTM enorm te lijden gehad. Zo was de 'Minster Lely' door de eigen weermacht tot zinken gebracht in 1940, erna weliswaar gerepareerd, maar op 13 november 1943 door de Engelsen aangevallen, waarna het op een strekdam liep. Bij Numansdorp is dit schip later gezonken. De Minister Ph. W.van der Sleijden is tijdens de oorlog gezonken na een beschieting, die het schip 1200 kogelgaten had opgeleverd. De 'Zierikzee' zonk bij Hellevoetsluis en de 'Schelde' werd door de Duitsers bij Dintelsas tot zinken gebracht.

Tot het weer in de vaart komen van deze schepen werd voor de veerdienst Middelharnis-Hellevoetsluis gebruik gemaakt van de 'Marsdiep'. Maart 1946 werd met de geheel gerepareerde Minister Ph. W. van der Sleijden een proefvaart gemaakt op het Haringvliet. Het was de eerste van de vier boten die weer in de vaart kwam. De boot was 50 meter lang en 7 meter breed en bood plaats voor 500 passagiers en 12 auto's. De boot voer met een snelheid van 20 kilometer per uur.

Una paloma blanca

Ik had op het Havenhoofd wat zitten vissen op een mooie, warme, zonnige dag. Toen ik terug fietste vanaf de pier, zag ik wat jongens vissen op het ponton, Ze hadden een radio mee en daaruit klonk het 'Una paloma blanca'. Zo vrolijk dat ik het voor altijd onthouden heb. Ik wist niet wie het zong of wat gezongen werd, maar het was vrolijk voor mij. Ik was tien jaar toen en het liedje is voor mij altijd verbonden gebleven aan die plek van vrijheid en zon, zonder ook maar iets te moeten. Later hoorde ik het liedje vaker en nu ik de tekst er eens helemaal bij heb gepakt, besef ik dat het ook inderdaad een lied is dat prima bij me past

When the sun shines on the mountain

And the night is on the run

It's a new day

It's a new way

And I fly up to the sun

I can feel the morning sunlight

I can smell the new-mown hay

I can hear God's voice is calling

For my golden sky light way

Una paloma blanca

I'm just a bird in the sky

Una paloma blanca

Over the mountains I fly

No one can take my freedom away

Once I had my share of losing

For they locked me on a chain

Yes they tried to break my power

Oh I still can feel the pain

Una paloma blanca

I'm just a bird in the sky

Una paloma blanca

Over the mountains I fly

No one can take my freedom away

Una paloma blanca

I'm just a bird in the sky

Una paloma blanca

Over the mountains I fly

No one can take my freedom away

Een van die dagen uit duizenden

Met mijn eenvoudige bamboe hengel was ik op de pier gaan vissen. Alleen. Tien jaar was ik denk ik. Je kon toen nog gewoon de pier oplopen (inmiddels staat er een hek dat dat onmogelijk maakt). En ik ving een forse brasem, die ik meenam in mijn emmer om thuis te laten zien. Of het al mijn bedoeling was, weet ik niet, maar mijn vader stelde voor de vis schoon te maken en te bakken en zo ging het ook. Ik vond het mooi om zo mijn eigen weg te gaan en had niet per se anderen nodig op dat soort dagen. Ik kon me in onze buurt prima met anderen vermaken, maar vanaf al jong zocht ik ook bewust het alleen buiten zijn. En dit was zo'n dag uit al die duizenden die ik vooral daardoor onthouden heb. 

Hartstikke stom en onvergetelijk mooi

Om het gevaar is het iedereen af te raden een bevroren Haringvliet kilometers ver op te lopen. Maar wat was het mooi toen ik dat met mijn broer Anton en Jan van Oudenaren uit zijn vriendenkring op 1 maart 1986 toch deed. Met de auto was mijn vader met ons erheen gereden. Om er te kijken. En van het kijken kwam het tot een stukje het dikke ijs oplopen en dat steeds weer wat verder zolang het vertrouwd leek. Op de dikke, zwarte ijsvloer had de vers gevallen sneeuw zich hier en daar vastgezet. Wat een prachtige ijsvlakte! Ik maakte er mooi wat foto's van. Ook van de andere twee op HV18, een van de grote, vastgevroren, tonnen voor de scheepvaart op het Haringvliet. En weer gingen we verder. Soms zwart ijs, soms aan elkaar gevroren stukken. De achterblijvers op het Havenhoofd die eerst nog als zwarte stipjes te zien waren, verdwenen uiteindelijk helemaal uit het zicht. Ik voelde dat dit een eenmalige gebeurtenis was en nam alles goed in me op. En omdat we al zo ver waren, wilde ik ook wel verder. Het stuk naar de overkant was immers al korter dan de weg terug en wat zou het mooi zijn als we zouden kunnen zeggen dat we het hele Haringvliet waren overgestoken. 

Op het moment dat ik zag ik dat de sneeuwlaag waarop ik stond bruin was, wist ik dat het niet goed was. Blijkbaar wist Haringvlietwater hier door het ijs naar boven te komen. We moesten terug en wilden ook niet anders. De weg erheen was zo logisch geweest, maar nu we de schrik in de benen hadden, waren we voorzichtiger en zochten we zigzaggend het dikste en betrouwbaarste ijs op om over terug te lopen. Eerst moesten we de achterblijvers weer in beeld krijgen. Toen dat eenmaal weer zo was, waren we geruster. We hadden iets gedaan dat we beter niet hadden kunnen doen, maar wetende dat het goed gegaan was, waren we blij met de ervaring.

Ik zag uit naar de foto's en bracht in Kampen het diarolletje zo gauw mogelijk weg. Een week later hield ik ze buiten de winkel tegen het licht. Hele stroken met alleen maar zwart. Man, wat was ik daar ziek van. Het was de tijd dat ik op mijn camera nog in moest stellen wat voor rolletje erin zat. Dat ging altijd wel goed, maar op die dag niet. Op één foto was nog wat te zien en die heb ik door een fotograaf handmatig laten afdrukken tot iets dat nog helpt te herinneren.  Het was een foto van Jan op de HV18. 

Het ijs brengt voor Flakkee steeds meer moeilijkheden

In februari 1956 was het goed raak. Na forse sneeuwval was tijdens de ene na de andere nacht sprake van strenge tot zeer strenge vorst. Het Haringvliet raakte steeds meer bedekt onder een pakket van ijs en aan elkaar gevroren ijsschotsen. Woensdag 15 februari kon nog vrij regelmatig gevaren worden tussen Flakkee en het vaste land, maar de volgende dag was het hopeloos. De eerste boot die van Hellevoetsluis afkwam, bleef voor het Havenhoofd vastzitten en kon pas in de middag, na vrij gemaakt te zijn door de ijsbreker met de naam 'Nederland', het ponton bereiken. De 'Nederland' was door de RTM geregeld, wat te prijzen was, aangezien het Rijk verplicht was het vaarwater en de havens open te houden. De Van der Sleijden brak de roerketting op het Haringvliet en kwam midden op de rivieren vast te zitten. Na het afgeven van seinen, is de ijsbreker te hulp geschoten en is de veerboot binnengebracht. In de middag, bij vertrek van de Van der Sleijden brak de roerketting opnieuw en werd de veerboot teruggesleept en ontladen. De post voor de overkant, werd teruggebracht naar het kantoor in Middelharnis.

Door de aanhoudende vorst en het lage water, kwam er steeds meer ijs, waardoor voor de volgende dagen nog grotere moeilijkheden werden verwacht.  De post was enorm vertraagd en het was zeker mogelijk dat er uiteindelijk helemaal geen oversteek meer gemaakt zou kunnen worden. In dat geval zou door de P.T.T. een vliegdienst worden ingesteld. Het aankomen en uitvaren van de veerboten had op het Havenhoofd veel bekijks.   

Muraltmuur op de dijk naar het Havenhoofd

Op het laatste stuk van de dijk naar het Havenhoofd stond een betonnen muur die ik verder nooit ergens zag, maar waarvan in het deltagebied wel 120 kilometer heeft gestaan. Door ir. Muralt was het muurtje bedacht als goedkope en toch effectieve verhoging van de dijk, zonder het dijklichaam te hoeven verbreden. Aanleiding ervoor was dat bij de stormvloed van 1906 het water erg hoog tegen de dijken had gestaan of er zelfs overheen was geslagen. Tijdens de watersnoodramp bleken de muraltmuren niet effectief. Bij de dijkverzwaringen nadien, zijn de muren dan ook bijna overal verdwenen. Op deze dijk naar het Havenhoofd heeft de muur nog lang gestaan, en vond ik het met de gele korstmossen erop, ook een mooi gezicht. Ik heb op een koude dag in februari 1982, wat beschut achter deze muur, naar vogels zitten kijken die op de gorzen zaten. Mijn handen werden door de wind al gauw zo koud, dat ik het wieltje van de verrekijker uiteindelijk niet meer draaien kon. Thuis maakte ik een verslag van deze excursie in mijn eentje. De natuurclub waar ik op had gezeten, en waar ik zo vaak excursies mee had meegemaakt op het eiland, was een paar jaar eerder opgeheven.  

De muur was ineens weg. Op één deel ervan na, dat als herinnering een plek op de dijk heeft gekregen.  

7-4-2018

In het midden Jan, rechts van hem mijn broer Anton met lichte jas en links van hem sta ik in het trainingspak waarin ik graag rondstapte en rondschaatste die winter. De foto is door mijn vader genomen, die met ons naar het Havenhoofd was gereden. Zonder muts en zonder handschoenen de winter beleven vond ik ook toen al mooier dan helemaal ingepakt.

Zo hard gevroren en nog lag het Haringvliet niet dicht

Met mijn vader waren we in de auto naar het Havenhoofd gereden om te zien hoe het er zou zijn. Tot ver naar het uiteinde van de pieren lag mooi dik ijs. De met pensioen gegane steenstortschepen Norma en Libra lagen in de haven. Helemaal links is nog een stuk te zien van de steiger waarvan in de zomer door de wat minder bang uitgevallen jongens vanaf sprongen als we daar gingen zwemmen. Ik had zo'n hekel aan water dat het al heel wat was dat ik door het smerige water naar de damwand aan de overkant zwom.  We hadden zo'n mooie winter, met felle kou en sneeuw en ijzel, maar het Haringvliet lag nog niet dicht. Ik had het idee dat het dan er wel nooit van zou komen. Zes jaar later, in 1985 was het dan toch zover. En het jaar daarop weer. En daarna, al meer dan dertig jaar niet meer. 

De twee kanten van het water

Op een winterdag maakte ik deze foto achter de sluizen van het Havenhoofd. De tegels langs het water waren glad van het erop gespatte en bevroren water. Dat gevaar en de aanblik van het donkere water op de plek waar het water voorafgaand aan de watersnoodramp rond middernacht zo beangstigend snel tegen de dijken en de sluisdeuren opliep, gaf me er een onheimelijk gevoel dat ik tegelijkertijd wel mee wilde maken. Ik beleefde er intens dat het voor ons zo onmisbare water ook die andere, dodelijke, kant heeft.

In 1978 heb ik op een zaterdagmiddag precies in deze hoek ook eens gevist met een oudere buurjongen die bij ons in de Dirk Bosstraat woonde. Ik viste met mijn blauwe werkhengel en als aas gebruikte ik wormen die ik uit de grond haalde op het terrein waar molen De Dankbaarheid had gestaan in de Molenstraat; je kwam daar met je schop bijna de grond niet in door de stukken gele baksteen die in de grond aan de oude molen herinnerden. Ik ving die middag niets, maar toen we uiteindelijk onze spullen gingen oppakken om naar huis te gaan, bleek bij het ophalen een forse baars aan mijn haak te zitten. En die ging mee in de emmer naar huis. Baars moet je niet eten, had ik weleens gehoord, omdat er zoveel graten in zitten, maar ik wilde het wel proberen. Ik heb hem klaargemaakt en in de achterkamer op zitten eten, alleen aan tafel, en het was lekker. Natuurlijk ook omdat ik 'm zelf gevangen had.